HEEM DRIEMAANDELUKS TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTSE HEEM- EN OUDHEIDKUNDE INHOUD JAARGANG XXVII UITGEGEVEN DOOR DE STICHTING BRABANTS HEEM - PDF Gratis download (2023)

Transcriptie

1 HEEM DRIEMAANDELUKS TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTSE HEEM- EN OUDHEIDKUNDE INHOUD JAARGANG XXVII 1975 UITGEGEVEN DOOR DE STICHTING BRABANTS HEEM

2 INHOUD Arts, N., Aardewerk met rietindrukken en andere versieringen uit Best 147 Een late Bronstijd-speerpunt uit Eindhoven 156 Beex, G., Waar werd de Eindhovense" speerpunt gevonden? 158 Beex, H., Monument voor Hein Mandos 39 Biemans, J.H.C., Merkwaardige vondst in Valkenswaard 122 Bogaers, J.G., Een fluit? 160 Bolmers, J.B., Over Zeer oude linden" 40 Bussel, P.W.E.A. van, De windmolens van Mierlo 2 Fokkelman, B.H.A., Het raadsel van Riethoven ontraadseld 45 De Sint-Janstros, een stuk religieuze folklore 95, 134 Heesters, p.w., Bezweringen en poeders van sympathie 113 Archeologische Sprokkelingen, 6. Steentijd te Mariahout 150 Sint-Oedenrode, hoofdplaats van Peelland 163 Homan, G., Adriaan Doom, vertegenwoordiger van de agent bij het departement van inwendige politie in het departement van de Dommel 78 Hove d'ertsenrijck, H. v.d., Typotius 30 Kakebeeke, A., Het beschermde dorpsgezicht Loon (gemeente Waalre) 59 Knippenberg, W., Kapellen van het Brabants Studentengilde van O.L. Vrouw Merklappen uit Brabants bezit 86, 151 Leenders, K.A.H.W., De oude Oude Bunder" 27 Nuland, R. van, Kapel aan de Keer in Den Dungen 52 Poot, P. de, Pottebakkersgereedschap uit de Ijzertijd 28 Puijenbroek, F. van, Kleine bedrijfsgebouwen, tekens van ambacht en techniek.. 55 Roijmans, N. en W. v.d. Sanden, Keltische munten in Noord-Brabant (1) 92 Sicking, J.J.M., Enkele notities over Mgr. v.d. Ven 10 Een studie over het L.O. in Noord-Brabant? 67 Clericalisme 124 Spierings, M., De watermolens van Herlaar 12 Een Brabants dorp in de 80-Jarige Oorlog 104 Wijst, M. v.d., Noord-Brabantse oorlogsveteranen Boekennieuws 31, 69, 131, 166 Kapittelstokjes 36, 132, 168 Korte Berichten Het dagelijks costuum in Teuten 31 Het Posthuis te Hoeven 85. Een waterput uit de Midden-Bronstijd 85 Rempla9anten : 112 Het Hubertusgilde te Waalwijk : 121 Leverworst 147 Een geboorteklokje te Liempde 166 De St. Jacobskapel te Bergen op Zoom 166 Opgraving te Oosterhout 166 De Adviescommissie Boerderijen van Brabants Heem 176 Kringperiodieken 36, 75, 130, 175 Kroniek Heemkundige Studiedagen Installatie van een Monumentenwacht 35 Dag van het kleine en vergeten monument 71 Pastoor Binck herdacht als stichter van Brabants Heem 125 Opening Museum Asten 127 Drs. W. Knippenberg 40 jaar priester 128 De Heide in de Kempen 129, 171 In memoriam Bertus van der Zanden 169

3 Het Werkkamp van 1975 te Hilvarenbeek 169 De nieuwe kring te Nieuw-Ginneken 170 Besturendag 23 augustus Heemkundig museum te Sint-Oedenrode 171 Restauratie van de Sonse toren 172 Kroniek der Kringen 32, 72, 130, 172 Mededelingen 1, 37, 77, 133 Vragen van lezers 31, 130 LIJST VAN AFBEELDINGEN Bij: De windmolens van Mierlo 4, 6, 8 Bij: Pottebakkersgereedschap uit de Ijzertijd : 28 Bij: Monument voor Hein Mandos 39 Bij: Het raadsel van Riethoven ontraadseld 46, 47 Bij: Het beschermde dorpsgezicht Loon 60, 61 Bij: Keltische munten in Noord-Brabant 93 Bij: De St. Janstros 96, 99, 136 Bij: Merkwaardige vondst in Valkenswaard 123 Bij: Pastoor Binck herdacht als stichter van Brabants Heem 126 Drs. W. Knippenberg 128 Bij: Aardewerk met rietindrukken en andere versieringen uit Best 148, 149 Steentijd te Mariahout 150 Merklappen uit Brabants bezit 152, 154 Bij: Een late Bronstijd-speerpunt uit Eindhoven : Waar werd de Eindhovense" speerpunt gevonden? 159 Bij: Een fluit? 161 Bij: De Adviescommissie Boerderijen van Brabants Heem 176

4 INHOUD P.W.E.A. van Bussel, De windmolens van Mierlo.. 2 J.J.M. Sicking, Enkele notities van Mgr. W. v.d. Ven 10 Mechelien Spierings, De watermolens van Herlaar ; 12 K.A.H.W. Leenders, De oude oude bunder 27 P. de Poot, Pottebakkersgereedschap uit de ijzertijd 28 H. van den Hove d'ertsenrijck, Typotius 30 Boekennieuws, A.D. Kakebeeke, Edmundus van Welt, Geschiedenis van de Achelse Kluis; Dr. J. Molemans, Bewonings- en Landschapsgeschiedenis van Bocholt 31 Teuten 31 Kroniek p. Dagobert Gooren, Activiteiten in Noord-Brabant; Heemkundige Studiedagen; Kring periodieken 32 Kapittelstokje 36 MEDEDELINGEN 1. Drs. H. Mahdos, die vanaf de oprichting van ons tijdschrift eind-redacteur van het tijdschrift is geweest, heeft zich uit de redactie teruggetrokken. Op het aftreden van onze hoofdredacteur komen wij in het volgende nummer uitvoeriger terug. 2. Tot de redactie is toegetreden pater Wiro Heesters te Sint-Oedenrode. Brieven en stukken voor de redactie gelieve men te zenden aan p. Dagobert Gooren, ss.cc., postbus 45, Sint-Oedenrode. 3. In dit nummer ontbreken advertenties. Helt bestuur van de Stichting heeft gemeend het plaatsen van advertenties te moeten staken, omdat de financiële baten daarvan door de hoge drukkosten te gering werden. Aan onze adverteerders past een woord van dank voor hun steun in het verleden. 4. In de jaargang 1975 wil de redactie aandacht besteden aan het Monumentenjaar '75. In dit nummer treft men twee bijdragen over molens aan. In volgende nummers hopen wij aandacht te schenken aan de Brabantse boerderij, aan de beschermde dorps- en stadsgezichten en aan de industriële archeologie op het platteland (klompenmakerijen, wagenmakerswerkplaatsen, enz.). 5. ONZE UITGAVEN Onlangs verscheen Deel XIII in de reeks: Bijdragen tot de studie van het Brabantse Heem: Mesolitische Oppervlaktevondsten van de Zwarte Horst Weyer in de Gemeente Luyksgestel, door Nico Arts, 28 pagina's en rijk geïllustreerd, prijs: f 2,50 + f 0,90 porto. Het kan besteld worden bij: Administratie Brabants Heem, Boschdijk 462 te Eindhoven. Op dit adres zijn ook nog verkrijgbaar: De Acht Zaligheden, door H. Mandos en A. Kakebeeke, 4e druk, prijs: f 29,00 + porto Oud-Brabants Dorpsleven, door B. van Dam +, 5e druk, prüs: f25,00 + porto De Teuten, Buitengaanders van de Kempen, prijs: f 35,00 + porto.:..!i( j Cenoofsdiap van en Wetenschappen in o'\" ) -'V»kani. '.s ' V«c.-erïKin-, h

5 DE WINDMOLENS VAN MIERLO T Inleiding Men kan niet ontkennen, dat Mierlo toegewijd is aan zijn 2 molens, mede dank zij de onmisbare steun van enige notabelen. Had deze steun ontbroken dan waren de 2 molens van Mierlo 35 jaar geleden reeds afgebroken. Er is bovendien in de loop der tijden nog niet zoveel blijvend veranderd aan de omgeving van deze molens. De standerdmolen in het centrum is weliswaar omgeven door woningbouw c.a. doch het is een verdienste van,het gemeentebestuur, dat deze bouw laag is gebleven waardoor de molen zijn karakter heeft behouden. Enigszins anders is het gesteld met de beltmolen" langs de weg naar Helmond. Deze molen een statisch symbool van weleer is omgeven door bomen en hakhout, een onnatuurlijke situatie voor een molen, die echter door rooien kan worden opgeheven waardoor het plattelandskarakter dat hier nog enigermate aanwezig is kan worden behouden. De oorspronkelijke gemeente Mierlo was in het bezit van 3 molens. In Mierlo-Hout, een kerkdorp dat op i januari 1968 door Helmond werd geannexeerd, stond nog een standerdmolen, die in 1938 werd afgebroken. Ook de heren van Mierlo waren vóór de Franse tijd in deze streek in het bezit van 3 molens n.l. een standerdmolen te Mierlo en de watermolens van Opwetten en 't Coll. Een onderlinge band tussen de windmolen, dis weliswaar niet op de huidige plaats doch in de richting van Geldrop op het Hei- of Moleneind stond en de watermolens blijkt niet te hebben bestaan. Immers over de bannaliteit van 3 molens is tot heden niets gevonden, zodat de inwoners van Mierlo de gang naar de watermolens bespaard is gebleven en omgekeerd. De watermolens van Opwetten en 't Coll waren echter wel banmolens. Bekend is, dat de abdij van Postel ten aanzien van haar banmolens een andere instelling had. Als b.v. de inwoners van Bergeyk (Eyckerberghe) door omstandigheden niet op de watermolen aldaar terecht konden, dan moesten zij naar de watermolens van Venbergen onder Valkenswaard of Vorsel onder Bladel (Verssele) gaan. De molens van de heren van Mierlo In een uittreksel uit het register van de omschrijving van de lenen van het Hertogdom Brabant overgebracht in het jaar 1440 wordt o.a. vermeld dat Jan, heer van Megen en Mierlo, in leen houdt: huys, dorpe ende heerlijckheyt van Mierlo milten gerichten ende met allen synen toebehoorten, te weten gemeynten en gruyten, chijnsen, die wintmoelen aldaer, waranden, visscherijen, keurmeden ende houtschat gelegen binnen de parochie en heerlijckheyt van Mierlo etc" ') De windmolen moet kort daarvoor gebouwd zijn. Immers in 'de oorkonde van 3 mei 1429 waarin Jan Dickbier door Philips met Mierlo werd beleend, wordt uitdrukkelijk de Collse molen genoemd. Aangezien een bijzonder bezit als een windmolen in deze oorkonde ontbreekt, kan het bestaan daarvan op dat tijdstip twijfelachtig zijn. 2 ) Het leenregister van Specht aangelegd in 1379, het leenregister van Strick

6 aangelegd in de jaren doch met gegevens vanaf ca en.het register van Stoot eveneens 156 eeuws vermelden in die periode geen windmolen te Mierlo. De watermolen 't Coll onder Tongelre (Eindhoven) is van 1337 tot in het begin der i ye eeuw in het bezit geweest van de heren van Mierlo, de watermolen van Opwetten van 1335 tot de i6e eeuw. Op 12 november 1337 werd de Collse molen door Rodolphus Rover de Hoescoet die hem van de Hertog van Brabant in leen hield, verkocht aan Otto, heer van Cuyck en Mierlo. De watermolen van Opwetten werd op 13 mei 1335 door Gossewinus, heer van Dicteren (bij Susteren) overgedragen. Gossewinus van Mierlo, deken van de St. Janskerk te Luik, 3 ) was de oudste zoon van Hendrick Dickbier die in 1312 de vrije heerlijkheid van Mierlo opdraagt aan Hertog Jan II van Brabant en deze weer van hem in leen ontvangt. 4 ) Uit dankbaarheid voor genoten weldaden legateert Gossewinus in 1335 alle rechten aan Otto, heer van Cuyck. Na de dood van.ottp dragen in 1356 zijn erfgenamen de heerlijkheid weer over aan de familie Dickbier en blijft tot 1501 in het bezit van dit geslacht. Jan Dickbier overlijdt zonder oir na te laten. De heerlijkheid en de molens gaan dan over op zijn neef Hendrik de Zwaaf, ook Van Swaeff en De Zwaeff genoemd, die daarvan in 1501 leen verheffing deed, en vervolgens op de geslachten: De Rubempré, Van Grevenbroeck, Van Scherpenzeel, De Heusch en vanaf 1793 Van Scherpenzeel Heusch. 5 ) Hendrik, Jan, Francois van Scherpenzeel schonk in 1765 de heerlijkheid aan zijn zuster en haar man Jean, Louis, Charles de Heusch onder de verplichting, dat zij een van hun zonen bij de naam en het wapen van De Heusch, de naam en het wapen van Scherpenzeel zouden doen aannemen. 6 ) De windmolen van Mierlo werd verpacht aan molenaars waarvan er enige tot de bekendste geslachten van Brabant behoorden, zoals het geslacht Van Spreeuwenbergh, Pellemans en Smits. Uit deze laatste zijn de geslachten Smits van Oyen en Van Eckart voortgekomen. De laatste pachter(es) was de wed. Jaquemin. De standerdmolen van Mierlo De oude windmolen waarop het voorgaande o.a. betrekking heeft, was een standerdmolen welke op het Heieind stond, later ook Molenheide genoemd, aan de rechterzijde van de weg van Geldrop naar Mierlo. In 1853 koopt Anna, Maria Doers weduwe van Johannes, Ferdinandus Branten de molen van baron M.G.L. van Scherpenzeel-Heusch te Neerbosch. Johannes Branten welke op 14 maart 1852 overleed was tijdens zijn leven secretaris van Mierlo en Lierop en bezat in 1850 in Mierlo een huis, erf en een oliemolen. Deze oliemolen was een rosoliemolen, m.a.w. de molen werd aangedreven door een paard en werd gebruikt voor het slaan c.q. persen van raapolie uit koolzaad. Van der Aa vermeldt in zijn Aardrijkskundig Woordenboek (1846) een korenmolen, een oliemolen, een brouwerij en een katoenblekerij en geeft als voornaamste middel van bestaan de landbouw. Het dorp telt dan 2070 inwoners

7 Standerdmolen te Mierlo bij de opening op 4 oktober 1941 bestaande uit 405 huisgezinnen. 7 ) Veel gezinnen vonden een bijverdienste in het huisweven van linnen, katoenen en wollen stoffen voor de fabrikanten van Eindhoven en elders. In de jaren werd de stariderdmolen op het Heieind afgebroken en in 1859 op naam van Arnoldus Branten herbouwd aan de Dorpsstraat waar hij ook nu staat. In de gemeenteatlas van Kuypers staan op de kaart van Mierlo (1866) 3 windmolens aangegeven t.w. 2 in het dorp en een op het Heieind. Dit is niet overeenkomstig de werkelijkheid. Immers in de kadastrale leggers is de molen tussen 1857 en 1858 op het Heieind afgevoerd en een jaar later komt de molen op een perceel aan de Dorpsstraat voor. Op de zgn. Manuskriptkaart", die oorspronkelijk van 1837 dateert, komen alleen 2 molens in of nabij de kom van Mierlo voor. Deze korrektie is blijkbaar van latere datum.

8 Anna, Maria Doers overleed te Mierlo op 17 april 1865, zover uit de overlijdensakte blijkt was zij niet hertrouwd. De molen blijft dan tot 1955 eigendom van de familie Branten te Mierlo. In dit jaar verkoopt Arnoldus, Wilhelmus, Franciscus Branten de molen aan de gemeente. In de jaren dertig verviel de molen en was op het einde van dit decennium niet veel meer dan een ruïne. Een krachtige aktie van een plaatselijk comité waarin zitting hadden Mej. R. Carp, de heren A.L.M, van der Lande en A.J.D. van Oosten onder voorzitterschap van burgemeester J.C. Verheugt bracht gelden samen voor het herstel. De restauratie werd uitgevoerd door de molenbouwflrma Chr. van Bussel uit Weert, de molenmakers waren Willem en zijn zoon George Adriaens. De molen werd voorzien van stroomlijnwieken volgens het systeem Van Bussel, waardoor ook met kleinere windsnelheden nog kon worden gemalen. 8 ) Op 4 oktober 1941 werd de geheel gerestaureerde molen feestelijk in bedrijf gesteld. 9 ) In een steen in een van de 4 gemetselde leerlingen waarop de molen rust, staat o.a. het volgende gebeiteld: Door velen is medewerking verleend tot het behoud van dezen molen. Het nageslacht moge dit waarderen". De waardering was in 1941 groot, doch niet van zeer lange duur. Immers. toen de gemeente de molen van A. Branten kocht, verkeerde deze weer in een verwaarloosde staat. Een tweede steen in een andere teerling getuigt hiervan, alsmede van het herstel in 1956 door de fa. Bos uit Almkerk. In 1970 volgde opnieuw een grondige restauratie nu door de fa. Beyk uit Afferden. De herstelkosten van de zeer vervallen molen werden in 1941 geraamd op f. 1300,-; in 1970 op f ,-. Bij de laatste restauratie werden de kap en de borst met schaliën bedekt, die ook vóór de restauratie van 1941 op de molen aanwezig waren. I0 ) Deze bedekking komt het uiterlijk en de levensduur van de molen zeer ten goede. In de stijlen en banden welke deel uitmaken van het konstruktieve gedeelte van de bovenbouw komen een aantal inkervingen voor, waarvan de voornaamste zijn: IM S 1778, MATYS Gysbertus SWANE JASPERS AVDB I7(?)2i ANTONI DRIESSE 1806 A/ DRIEL 1765 Deze inkervingen werden meestal gemaakt door molenmakers, hegmulders en muldersgezellen.

9 ,,De Elderse molen" Deze stenen molen staat langs de weg naar Helmond. De naam Elderse molen" is waarschijnlijk afgeleid of een verbastering van Ellenaarse molen", ook nu nog wordt de omgeving Ellenaar door sommigen den Elder" genoemd. In 1851 kopen Hendrikus van Stekelenborg, particulier te Mierlo en Godefridus van Driel, molenmaker te Mierlo gezamenlijk een stuk bouwland om er een molen op te bouwen. ") De bouw van de molen vond in hetzelfde jaar plaats. De oorspronkelijke molen is zeer waarschijnlijk een grondmolen of een grondzeiler geweest m.a.w. een molen zonder belt of stelling waarbij de wieken direkt vanaf het maaiveld bereikbaar zijn. De huidige molen vertoont in het bovenste deel van de romp een knik welke is ontstaan door het later optrekken van de molenromp. Op een oude foto van de molen is op deze 2 delen een verschil in tint te zien, bovendien is boven de poort in de belt een gemetselde boog van een oude ingang zichtbaar..- In 1865 verkoopt Albertus van Driel te Mierlo, die in 1863 eigenaar was geworden, de molen aan Hendrikus Sevens molenaar te Mierlo.' - In 1909 wordt Peter, Johannes, Hubert Coolen wonende te Mierlo, eigenaar door koop. - Tot 1916 is de molen gemeenschappelijk bezit van: Johannes, Franciscus, Maria van Nuenen wonende te Helmond en Johannes van Stekelenburg, Godefridus van Stekelenburg en Josephus van Stekelenburg allen molenaars te Helmond. - In 1916 wordt Peter, Cornelis Peters molenaar te Mierlo - Luchen eigenaar. - In 1925 Maria, Francisca Holten molenaarster te Eindhoven, dochter van de bekende Antoon Holten eigenaar van de Gennepermolen. Maria Holten was een nicht van Peter of Piet Peters. - In 1931 verkoopt zij de molen aan Oswaldus, Hubertus Vink uit Arcen (L).

10 Oswald Vink is nimmer te Mierlo woonachtig geweest en heeft deze molen nooit bemalen en ook niet verhuurd. Hij werd in 1899 te Sambeek geboren en was molenaar te Bergen (L) waar zijn vader Jozefus, Hubertus Vink een bekend molenaar was. Oswald Vink huwt op 24 november 1933 te Eindhoven met de hiervoor genoemde Maria, Francisca Holten, voordien was hij weduwnaar van Gerarda, Anna Timmermans. ' 2 ) In 1939 verkoopt Vink de molen aan A..L.M. van der Lande, industrieel te Helmond. De molen is dan niet veel meer dan.een ruïne, zonder staart, met één roede en een reeds gedeeltelijk afgegraven molenbelt. Het verval begon reeds op het einde der jaren twintig op te treden, aangezien de molen toen reeds praktisch niet meer werd gebruikt. De fam. Van der Lande stamt uit Deventer waar zij eigenaresse was van de meelfabriek C.A. Noury en Van der Lande welke is voortgekomen uit de exploitatie van een korenmolen door de fam. Van der Lande. Sedert 1958 is de molen eigendom van Jan, P.L. van der Lande wonende te Duizel en wordt als woning verhuurd. A.L.M, van der Lande, die zoals we hiervoor hebben gezien zitting had in het herstelcomité en de grote promotor was voor herstel van de standerdmolen liet voor eigen rekening De Elderse molen" restaureren en er een woning bij bouwen. Oorspronkelijk was het de bedoeling om de molen als molenmuseum in te richten. Het is echter nooit een komplete molen geworden, doch slechts een woonverblijf. Het gaande werk en de molenstenen ontbreken, alleen de kap met aswiel en kruiwerk om de molenkap zo nodig in de wind te zetten is kompleet. Het bouwkundige deel is een,ontwerp van de architekt J.L.A. Rooyakkers uit Beek en Donk; de molen werd gerestaureerd door de fa. Chr. van Bussel uit Weert. Nu gezien, mag de opbouw van De Elderse molen" in deze vorm een misvatting zijn. Het kan echter niet worden ontkend, dat A.L.M, van der Lande beide molens van de ondergang heeft gered. In 1941 heeft hij nog vergeefse pogingen ondernomen om de destijds zeer fraai gelegen stenen beltmolen van Stiphout te restaureren, die toen reeds 'van wieken, kap en staart was ontdaan. ' 3 )., Een onmisbare steun en "een man met een niet aflatend enthousiasme voor molenherstel en feestelijke mölenöpeningen was daarbij Jhri Mr. F. v. Rijckevorsel uit Berlicum, jurist en bestuurslid van de Vereniging De Hollandsche Molen". De eerder genoemde Peter Peters werkte veel met een zgn. hegmulder. Een muldersgast die enige weken bleef en van de ene naar de andere molen trok. Bekende namen waren o.a. Van Kilsdonk, Swinkels en Van Riet. Hegmulders waren van alle markten thuis. Zij konden malen, stenen scherpen, zeilen lappen, touwwerk herstellen, kap en roeden teren en kleine reparaties verrichten. Oorspronkelijk waren de meeste molenkappen voorzien van asfaltpapier zodat regelmatig teren noodzakelijk was. Ook de molenroeden waren aanvankelijk overwegend geteerd waardoor zij een lange levensduur hadden. Hegmulders waren vaak bijzondere lieden, oud molenaars of molenaarszoons, die soms hun bezittingen in sterke drank hadden omgezet en de fles jenever. als de beste metgezel(lin) beschouwden. Deze ontbrak dan ook nooit bij hun

11 uitrusting, vandaar hun vaak minder goede faam. De laatste markante hegmulder van Peters verplaatste zich met zijn gehele inventaris w.o. kookgerei op een ezel. De molen was hun thuis en afhankelijk van de omstandigheden maakten zij hier hun maaltijden klaar, aten en dronken ze. De standerdmolen te Mierlo-Hout Deze molen stond aan de Hoofdstraat en is in 1938 gesloopt. Op 21 januari 1888 verkoopt Hendrik van den Boogaard landbouwer te Mierlo aan Godefridus van Stêkelenburg molenaar te Mierlo, Hoofdstraat 5 een perceel weiland voor het oprichten van een windmolen. Het was een stamderdmolen, die in Zeelst (gem. Veldhoven) werd afgebroken en in 1889 in Mierlo-Hout werd herbouwd. Oorspronkelijk zou de molen in de Slegersstraat gebouwd worden, waar hij destijds centraal lag t.o.v. de boerderijen. In verband met een mogelijke windbelemmering door bomen en de kerk werd een perceel aan de Hoofdstraat gekozen waar nu de gebouwen van de CEHAVE staan. In de huidige Windmolenstraat" heeft derhalve nooit een molen gestaan. Godefridus van Stekelenburg werd geboren te Oirschot op 10 maart Hij leerde het malen op de in 1944 verdwenen wind- en watermolen te Gasteren (gem. Hoogeloon). Voordat hij de molen te Mierlo-Hout liet bouwen, bemaalde hij,,de Elderse molen". De molen kon blijkbaar niet geheel in de behoefte voorzien zodat in 1907 een stoommolen werd bijgebouwd. ' 4 ) In 1937 werd de molen door de erfgenamen verkocht aan Antonius, Johannes

12 van Stekelenburg, molenaar, afkomstig van de watermolen te Boxtel, en een telg uit het geslacht van Stekelenburg aldaar. Hij verkocht in 1938 de molen voor afbraak voor f. 300,-. De molenroeden gingen naar de molen van Swartbroek (L) en het eikehout naar de fa. Janssen te Mierlo-Hout voor het maken en restaureren van eikehouten kasten. ' 5 ) Aanvankelijk bezat de molen 2 koppelstenen, waarvan een koppel werd gebruikt voor het malen van boekweit. Toen de vraag naar dit produkt sterk terugliep werd een koppelsteen uitgebroken. Boekweit werd veel gebruikt voor het bakken van pannekoeken alsmede voor de slacht o.a. voor het maken van balkenbrij. In de maalderij naast de molen werd in de periode overwegend haver tot havermout verwerkt. Tot aan de verkoop in 1937 werd de molen bemalen door Alfons van Stekelenburgj een zoon van de bouwer Godefridus van Stekelenburg. In dien tijd richtte zijn broer een levensmiddelenzaak op te Aarle-Rixtel welke later naar Helmond werd overgeplaatst en waaruit de VéGé-winkels zijn voortgekomen. Alfons van Stekelenburg werd in 1937 in het levensmiddelenbedrijf opgenomen, doch het bloed kroop waar het niet gaan kan. In 1949 kocht hij de vervallen en verlopen Friedesse watermolen te Neer (L) met de mulderswoning, die geheel gerestaureerd werden. Tot de normalisatie van de Neerbeek en het afkopen van het waterrecht behoorden de molen en de woning tot de fraaiste van Limburg. Om gezondheidsredenen trok hij zich na 11 jaar weer in Mierlo-Hout terug en overleed kort daarna. juni 1974 P.W.E.A. van BUSSEL ') Taxandria 1929 blz. 169 e.v. 2 ) Taxandria 1932 blz. 56 e.v. 3 ) Taxandria 1933 blz. 182 e.v. 4 ) Schutjes, deel V, blz ) Noord-Brabantse Almanak 1892 blz ) Taxandria 1901 blz. 174 ' 7 ) A.J. van der Aa: Aardrijkskundig Woordenboek je deel ) In tegenstelling tot andere wieksystemen waarbij de gehele roede van een stroomlijnvormig omhulsel wordt voorzien, wordt bij het Van Bussel-systeem alleen de voorzijde van de roede met een geprofileerde neus uitgevoerd. Dit systeem was goedkoper dan andere en bleek in de praktijk ook beter te voldoen. Belangrijk was bovendien, dat het minder afbreuk deed aan het uiterlijk van de molen als oud maalwerktuig en bij stormen veiliger was. 9 ) Bij deze gelegenheden werden door schoolkinderen molenliedjes gezongen en gedichten c.q. versjes opgezegd. De teksten en de toonzetting waren vaak van Chr. van Bussel. Wie beschikt nog over teksten? lo ) De borst is de voorzijde van de bovenbouw van de molen. Schaliën zijn kleine gekloven eikehouten plankjes, die vergeleken kunnen worden met leien. ") In de eerste helft van de vorige eeuw komt in de burgerlijke stand van de gemeente Mierlo vrijwel uitsluitend de naam Van Stekelenborg voor; daarna ook de meer bekende muldersnaam Van Stékelenburg. ' 2 ) In de huwelijksakte staat niet vermeld, dat hij eerder gehuwd zou zijn geweest, (med. gemeentearchief Eindhoven). ' 3 ) De molen te Stiphout, waarvan de romp nu geheel in de gebouwen van de CEHAVE is opgenomen, was toen eigendom van A.H. van Poppel. Deze molen kwam in de plaats van een houten molen, waarschijnlijk een achtkant die op 6 aug afbrandde. Op enige afstand stond vroeger nog een standerdmolen, die door onbekende oorzaak omviel waarbij

13 de molenaar werd gedood. Van deze laatste molen waren destijds nog de funderingen van de leerlingen zichtbaar, de cirkelvormige baan op het aardoppervlak die de staart bij het kruien heeft beschreven alsmede een aantal zandwegen die naar de molen leidden. 14 ) Vlg. de kadastrale leggers een stoommolen". Waarschijnlijk is hier bedoeld een zuiggasmotor. Deze motoren waren voorzien van een gasgenerator, die uit anthraciet steenkoolgas bereidde waarop de motor draaide. Tot in de jaren werden deze robuste motoren nog gebruikt. 15 ) Uit de fa. Janssen is later de fa. Janssen en Fritsen schoolmeubelen- en gymnastiektoestellenfabriek ontstaan. De namen van eigenaren van de in dit artikel opgenomen molens zijn voor een groot deel ontleend aan kadastrale leggers. Enige aanvullende gegevens dienaangaande werden verstrekt door de heer H.M. van Kuik, burgemeester van Mierlo, mevr. A. van Stekelenburg - van Erp te Mierlo-Hout en ontleend aan het eigen archief. Technische gegevens betreffende de bestaande molens, alsmede afbeeldingen van de huidige toestand, zijn niet opgenomen. Hiervoor wordt verwezen naar het boek De Brabantse Molens": ENKELE NOTITIES OVER MGR. W. v.d. VEN Wijlen Prof. Rogier gaf.op blz van zijn Katholieke Herleving" ('s-gravenhage, 1956) een uitmuntend en geheel waarheidsgetrouw beeld van deze kerkvorst, die van 1892 tot 1919 het Bossche diocees bestuurde. Zodoende ligt het enkel in mijn bedoeling om door details, die veelal alleen in gesprekken werden overgeleverd, het beeld van Mgr. v.d. Ven meer levensecht te doen zijn. Ons is dit nu nog mogelijk. De spraak gaat dat de Paasbiecht ook voor meerdere leden der Bossche aristocratie een zeer lastig karwei was. Zij achtten zich echter aan hun stand verplicht om enkel bij een hoger geplaatst geestelijke te biechten, de plebaan dus! Maar Wilhelmus had waarschijnlijk niet-alle vertrouwen in op te leggen penitentie-gebeden. Iri elk geval is bekend geworden, dat hij meerdere malen als penitentie gaf om een tientje, toen een heel bedrag, aan de armen te geven. Hij was (ik weet dit van mijn ouders) een trouw huisbezpeker, maar iemand die zich nooit op de voorgrond drong. Zijn kapelaans hadden hem nooit frans horen praten en waren zeer verbaasd, toen de franssprekende vertegenwoordiger van de nuntius, die hem zijn benoeming tot bisschop kwam aankondigen, onmiddellijk door Wilhelmus met een vlot frans speechje werd beantwoord. In het bisdom werd hij genoemd: de bisschop van de Voorzienigheid. Dit hangt hiermee samen, dat er blijkbaar een lek is geweest bij het Kapittel, dat de voordracht aan Rome had in te dienen. Het schijnt dat de Boxtelse deken van Gennip, oud-professor, nummer één op de voordracht stond. Het verluidt zelfs dat hij al moeite had gedaan om zich paarse kousen aan te schaffen. Maar - er is niets nieuws onder de zon! - de voordracht kwam uit Rome terug met de boodschap, dat de Bossche plebaan als nummer één op de voordracht moest staan. De wens van de Bossche clergé na de dood van Mgr. Godschalk: Nooit meer een professor!" ging dus in vervulling. Mgr. v.d. Ven genoot tot zijn overlijden het algemene vertrouwen van de Bossche clerus en was algemeen geëerd om zijn hartelijke goedheid. Het hele land door was hij bekend om de vaderlijk, hartelijke toon van zijn 10

14 liturgische toespraken tot de wijdelingen. Zijn Fillii Dilectissimi" werd door geen bisschop geëvenaard. En toch mene men niet dat hij een joviaal mens genoemd kan worden. Hij was graag alleen en gold, ook voor zijn secretarissen, als een zwijger. Toen een der secretarissen op zijn koperen priesterfeest 's morgens gewoon aan zijn lessenaar stond, kwam de bisschop binnen en zei hem: Ik hoor, dat ge vandaag twaalf en een halfjaar priester bent. Gefeliciteerd! En daarmee was het gebeurd. Wanneer een priester zich wat ernstig had misdragen, zou hij nooit meer voor enige betekenisvolle promotie in aanmerking komen. Mgr. Diepen gaf menigeen later een behoorlijke kans. Reden, waarom Mgr. Diepen ooit genoemd werd: de bisschop van de reclassering. Vóór de wijding vond op het seminarie het z.g. Examen Morurh plaats. Toen één der professoren een candidaat aanbeval met de restrictie: Het is alleen jammer dat hij zo kritisch is, kwam onmiddellijk het bisschoppelijke woord: Dan kan ik hem niet gebruiken! Er was niets meer aan te doen, vertelde mij deken Maas, die dit meemaakte. Maar toen een der kanunniken zich smalend uitliet over het feit dat kapelaan Poell, zo'n jonge priester, een sociale cursus zou gaan geven, kwam even onmiddellijk het bisschoppelijke antwoord: Hij heeft van mij toch verlof gekregen! Schaepman en Ariëns werden niet meer geweerd. Er waaide duidelijk een andere, een sociale wind. De bisschop was praktisch. Toen met hem werd overlegd, hoe men de koningin, die de kweekschool Mariënburg zou gaan bezoeken, zou gaan ontvangen, zei hij: Neem het Allerheiligste zolang uit de kapel en haal er zolang de banken uit, dan hebt ge een prachtige ontvangzaal. Toen een niet zeer geleerd priester zich bij zijn eerste aanstelling beklaagde, dat hij de casus reservati", de bij absolutie voorbehouden gevallen niet kon onthouden, zei Wilhelmus: Dan geef ik u bij deze alle volmacht! Een jezuïet vroeg de bisschop eens geld voor zijn bijzonder zielzorgwerk. De bisschop nam van zijn bureau een enveloppe waarop stond: 500 gulden. Maar buiten gekomen, bemerkte de pater dat het maar 400 gulden was en hij ging terug. O, is het dat, zei Wilhelmus, en hij streepte de vijf door en veranderde die in vier. Het was pastoor Van Oerle, die te Eindhoven een nieuwe kerk.ging bouwen, uitnemend bevallen dat hij ook een tweede maal een vorstelijke gift uit de van Rotterdam afkomstige kerkenbouwfondsen had mogen ontvangen en zo waagde hij het nog een derde keer. De bisschop liet hem uitpraten en zei hem toen: Ga maar op uw knieën zitten, dan zal ik u de zegen geven, dan hebt ge dat tenminste! Voor zichzelf had de bisschop weinig of geen behoeften. Toen kardinaal Van Rossum bij hem zou logeren, moesten de meubels van de bediende eraan te pas komen om de kamer behoorlijk te maken. Wel was deze wijze man een voorstander van de z.g. kransen, waarbij de priesters een goed glas wijn dronken, want hij zag graag dat zij hun ontspanning onder elkaar zochten. Het kostte hem moeite om een streng besluit te nemen. Een eigen oud-kapelaan had zich als pastoor zo ernstig misdragen, dat er zelfs een kerkelijke rechtspraak aan te pas was gekomen. De secretarissen wisten dat de man in huis was en dat de bisschop hem de uitspraak moest meedelen. Juist die avond moesten zij met de bisschop naar het groot-seminarie en zij zeiden al tegen elkaar, dat het nu heel en al zwijgen zou worden in het bisschoppelijk rijtuigje. De bisschop liet de delinquent zelf uit en.. 11

15 hij was nooit zo opgewekt als die avond. Hij had er tegen op gezien om zijn plicht te doen. Nu was hij opgelucht. Elke dag kon je de vrome man op vaste tijd de Parade over zien steken om in het bisschoppelijk gestoelte in de Sint Jan een tweede H. Mis bij te wonen. Zelden zal een bisschop zo geëerd en bemind zijn geweest. Toen er gebeden herzien moesten worden, maakte Wilhelmus zelf een nieuwe tekst en het was opvallend, hoe deze tekst niet enkel invroom en duidelijk was, maar ook dat de gebeden echt liepen. Hij maakte zich niet van streek, toen hij Hare Majesteit in de Bossche kathedraal moest ontvangen en rondleiden. Rector Dekkers die aanwezig was vertelde mij, hoe de bisschop zó rustig, aan zijn ring draaiend op en neer liep, dat de priesters die hem kenden reeds aan elkaar zeiden: Het wordt goed. En toen de koningin verscheen, sprak hij haar met zijn zware, welluidende stem zo hartelijk en vaderlijk toe, dat hare protestantse majesteit met uitgestrekte handen op hem toe kwam. Hij was en bleef een eenvoudig man en de hof-etiquette was hem dus volmaakt vreemd; maar commissaris Van Voorst wist later te vertellen, dat de koningin hem gezegd had: Wat kent die man zijn etiquette goed! Hij deed het van nature goed, juist wel vanwege zijn rustige eenvoud. J.J.M. SICKING DE WATERMOLENS VAN HERLAAR,,De Heer van Herlaer ende Gestel heeft in eigendom de watermolen:» gelegen tot NieuHerlaerendewerdenjaarl. verhuyertaen Jan Wouters Hoefnagel...Memorij". Aldus klinkt het in de oudste bewaard gebleven legger van huizen en gronden van St. Michiels Gestel van het jaar (Gem. Archief van St. M.G. nr. 60). En even verder in dezelfde legger staat nogmaals:,,de Heer van Herlaer comt in eigendom de watermoolens... Memorij". Dat memorij" wijst er wel op dat er reeds in 1655 iets mis was, hetzij met de watermolens zelf, hetzij met de afdracht van de contributie door de Heer. Maar voorlopig interesseen ons vooral dat meervoud en de herhaling. Hoeveel watermolens waren er dan wel daar bij Nieuw Herlaar aan de Dommel en waarom worden ze tot tweemaal toe genoemd? Rond 1609 is de Heerlijkheid van Herlaar toegevallen aan het Markiezaa.t van Bergen op Zoom. Daarom bevinden zich aldaar de exploitatie-rekeningen van de heerlijkheid van Sint Michiels Gestel uit die tijd, onder de naam domeinrekeningen" met de daarbij behorende bescheiden. Hieronder zitten ook enige oudere stukken. Daarbij is o.m. een rapport van 25 Aug van een taxatie gedaan ten behoeve van Herman, graaf van den Bergh, door de gezworen Paelmeesters van 's-hertogenbosch: Wouter Aertsz van Haubracken, timmerman, en Marten Erasmus, metselaar. Deze taxeren het kasteel van Oud Herlaer en eveneens,,de drije watermoelens, namelijk de rundmolen met één rath, de corenmolen en de volmoelen, ijder respective met twee raderen, met den wyntmolen ten Dunghen staende, maeckeride alzoo vier molens". Met alle hennen gerechtichheden van den gemale" worden deze molens dan getaxeerd op de somma van guldens eens. Vier molens dus van Herlaer in En met dat hoge aantal molens correspondeert ook het bedrag dat Hendrick van den Leemput,'' schout en castellein der Heerlicheijt, stadthouder van de leenen en rentmeester van sijne gracie Graeff Henman van den 12

16 Berge, marcgrave tot Bergen op den Soom" in zijn rekening over 1609 opgeeft als inkomsten: een ontvangst van 1700 carolus guldens van Peter Cornelisz van Beurden, wegens pacht van de molens. (Domeinrekening nr. 773 Archieven Raaden Rekenkamer Markiezaat B. op Zoom). Toch was er nog een vijfde molen daar in Gestel: de windmolen in het Loo, langs de Dommel. Uit het feit dat deze molen niet in de taxatie van 1605 begrepen is, mogen we misschien afleiden dat deze molen aanvankelijk behoorde aan het,,goet ten Loo", en geen eigendom was van Herlaer. Mogelijk ook was hij door de langdurige oorlog en allerlei vijandelijke acties daar ter plaatse tussen 1588 en 1629 zodanig in het ongerede geraakt dat men hem het vermelden niet meer waard achtte, hetgeen overigens niet zeer waarschijnlijk te noemen is. In ieder geval wordt de molen genoemd in 1671, als Jan Wouters Hoefnagel, molder tot Halder onder Sint Michiels Gestel, als weduwnaar van Geertruy dochter van Aert Dircx van Lille, krachtens testament door hen gemaakt op 14 Jan voor Mr. Jan van den Heuvel, notaris, geld opneemt op de goederen van zijn overleden vrouw. Deze worden dan omschreven als land genoemd het Loo, gelegen tot Halder aan den wintmolen en een weycamp het Loo naast de Dommel" ('s-bosch R f. 454) (Ook in later tijd komt of is deze molen weer in particuliere handen en geen molen van Herlaar.) Zodra de oude watermolens in 1705 afgebroken zijn, of reeds eerder, wordt deze molen opgeknapt en weer aan het draaien gebracht met grote kosten voor de molenaar. Het is zelfs mogelijk dat de hierboven genoemde hypotheek moest dienen tot dekking van die kosten. Na een lange lijdensweg met de herstelde watermolens, nieuw aangelegd in 1713, nadat de ene catastrofe gevolgd is op de andere door den swaren aandrang der riviere" maar vermoedelijk ook wel ten gevolge van een foutieve constructie, als gevolg waarvan tenslotte op een rampzalige dag in October 1731 de gehele molenslüis wordt weggespoeld, dan achten de rentmeesters van het markiezaat het met één oog op de hoge reparatiekosten en het andere op de bekende altijd te hoge belastingen, het maar beter verder van het vergaren van inkomsten uit de maalderij af te zien. Alle molens worden dan gedemolieert" en de onderdelen in het openbaar verkocht. De windmolen in het Loo verrijst dan uit zijn as als enig overgebleven molen daar in Haldef en is nog gedurende meer dan een eeuw de enige dienstdoende molen aan die zijde van Sint Michiels Gestel. Drie watermolens dus van Herlaer en alle drie staande op Nieuw Herlaar of volgens de volkse benaming Halder.", een gehucht van St. Michiels Gestel, hemelsbreed op ongeveer 2/3 van de afstand van Gestel naar Vught, aan de Gestelse zijde van de samenvloeiing van de Dommel met de Essche Stroom, ofwel het Halderse Water". Maar waar stonden deze molens precies? Onder Halder in een bocht van de Dommel stond het huis Nieuw Herlaar, een leengoed van de heren van Herlaer. Het versterkte huis van Oud Herlaer stond recht tegenover het Vughtse kasteel Maurik aan de overzijde van de Dommel. De eigenaars van Oud Herlaer hielden dit in leen van de Kerk van Sint Lambert in Luik, van de bisschop en het kapittel. Van omstreeks 1300 zijn de acten van verleij bewaard. De Heren van Herlaer verheffen daarin alleen het eigen huis en het vrij beperkte eigen grondbezit onder Gestel en Gemonde, later ook de heerlijke rechten, de hoge en lage justitie, het recht van de gruit, jacht- en visrecht. Éénmaal worden in een 13

17 dergelijke acte Oud- en Nieuw- Herlaer in één adem genoemd. In latere acten worden steeds meer heerlijke rechten opgesomd, waarvan aanvankelijk geen omschrijving is gegeven. Pas in een verleij van 1479 worden de molens met name genoemd, hoewel we uit andere bronnen weten dat ze er ook voor die tijd al waren. Reeds in 1340 spreken de Heren van Herlaer van,,onsen molenere van onsen molen van Heerlaer''. Uit een transportbrief van 1649 blijkt dat in 1368 Dirck van Hoeme, Heer van Perweys en Duffel, een rente van 60 oude schilden verkocht en dat deze rente betaald wordt uit de watermolens tot Nieuw Herlaer. (Archief B. op Zoom rnap 5056). Op 9 December 1428 verkoopt Gerit Boyensz een huis met erf en tuin in Gestel, bij de watermolen aan Peter Petersz van Herenthom ('s-bosch R f. 267) en op 11 Mei 1439 verhuurt Jan Loenman, rentmeester van de Heer van Perweys voor diens landen in Gestel en Heerlaer, de watermolens (meervoud) van de Heer van Perweys in Heerlaer, met alles wat daarbij en daaraan is aan diezelfde Peter Petersz van Herenthom en.mede aan Jan Dobbelsteen voor 3 jaar. Deze beide molenpachters moeten daarvoor betalen 122 oude schilden en 20 hollandse guldens, 400 raepkoecken en 4,00 stuks aal, verder 20 pond was en bij nader inzien, nog eens 2 oude schilden en 2 hollandse guldens. Deze pacht is op die datum daarop blijkbaar toch afgesprongen. De genoemde condities zijn de gewone pachtcondhies die, hoewel met enige variatie, in deze pachtcontracten worden aangetroffen. (Meer van dit soort contracten vindt men b.v. in 's-bosch R. 1859). Aan de voorwaarden was niet moeilijk te voldoen, immers raapkoeken waren als bijprodukt vanzelfsprekend, aal kon de molenaar vangen in de molensluis in.aalkorven, en voor was had hij de Theereheide v.lak-bij voor het plaatsen van bijenkorven. Opvallend is misschien dat er bij de verpachting geen sprake is van een molenaarswoning. De genoemde pachters zijn weibekenden in molenzaken, zoals Ferdinand Smulders opmerkt in zijn artikel over de Helvoortse Molen in de Kleine Meierij" 1959 nr. 10. Dergelijke molenpachters hadden blijkbaar vaak meer contracten tegelijk lopen, d. i. ze exploiteerden meer molens, waarop vermoedelijk familieleden als molenaars fungeerden. Ook vernemen we nog uit een transport van 1469 ('s-bosch R f. 91vso) dat Henrick de Mulder van Heerlair een rogpacht verkocht had uit twee vierde (aan-)delen in twee watermolens staande in Heerlair. Hier staat uitdrukkelijk het aantal als twee, hetgeen ook het geval is in de Ordonnantie van Keizer Karel V betreffende de watermolens in de Meierij.Daar worden genoemd,,de corenmolen tot Herlair toebehorende de Heer van Petershem en die slachmolen daer ter.seyde liggende...". Om nu te bepalen waar de watermolens precies stonden, wenden we ons eerst tot een vidimus van een acte van 1340 waarin wordt omschreven, meer nauwkeurig dan tevoren gebeurd was, wat precies behoorde tot het leengoed Nieuw Herlaar. In deze acte worden alle bijbehorende landerijen opgesomd. Vooreerst wordt genoemd,,de Weert" tussen demolenstroom en Vughterakker, dan,,de Bruel(l)e" en de,,bli(e)cken" binnen den Bruele gelegen,,,debiesen"ende,,borchamer(?)", die Bergh en die Haghe achter den Huyse van Herlaer, die Bogaerd en die w(e)ijen bij der Volmolen, en die Bogaert bij den weverhuysen, die Wijngaerdberg metten beemden daer bij aen sijden van der Dommelen, die weijde en die mortel van den Wijngaertsberg nederwaerts totter Herlaerschen brugge". Hierop volgen nog enige stukken land die ons in dit verband minder interesseren, maar de op- 14

18 somming sluit met de bepaling,,dat onse molenere van onser molen van Heerlaer het recht heeft twee koeijen in den voorseyden Bruelle te weijden". Het origineel is van Bonifaesdag 1340 en het vidimus is van schepenen St. M. Gestel 27 Sept (Archief B. op Zoom map 5087).. Reeds in 1340 twee molens dus, een molenstroom en het recht van de molenaar om twee koeien te weiden in een weiland bij het Huis van Nieuw Herlaar. Deze laatste verplichting keert bij nieuwe acten van leenverhef van Nieuw Herlaar telkens terug. Zo o.m. ook in het Leenboek van Herlaar dat rond 1750 opnieuw is opgezet, omdat uit de oudere boeken niet meer wijs te worden was. (Archief B. op Zoom 5109). Dan blijkt echter de weide de Bruelle inmiddels verdeeld te zijn, zoals trouwens het huis Nieuw Herlaar zelf inmiddels ook verdeeld is. Eén der eigenaren van de ene helft van Nieuw Herlaar, Adolf van Honselaar, vraagt in 1659 (St. M. G. R. 50 f. 34vso) vergunning om landerijen van Nieuw Herlaar te mogen verkopen ter delging van de schulden door zijn voorouders aangegaan. Daartoe moet eerst het leengoed worden omgezet in cijnsgoed: leengoed immers is niet op de gewone wijze vervreemdbaar, het moet binnen de familie blijven. Eén der stukken land die daarop verkocht worden is de Bruelle. In het Leenboek van Herlaar worden daarom genoemd bij de ene helft van Nieuw Herlaar toebehorend aan Willem Wolfgang d'adama een weijde genaemt den Bruel en het Havervelt, groot omtrent 12 schaar en belast met een schaar weide over het ander jaar ten behoeve van de Heer van Gestel, gelegen,,daer die watermolens hebben gestaen, d'een sijde aan Andries van de Reijt en zijn suster en voorts rontsomme aen de Dommel". De andere helft van de Bruelle blijkt eigendom van Andries van de Rijt en zijn zuster en op folio 21 van datzelfde Leenboek heet het andermaal: een camp of weijlant van ouds genaemt den Bruel en nu de Biesen met nog een be(e)mdeken genaemt de Waij samen groot 12 schaer, gelegen daer de watermolensluys heeft geweest, eertijts belast met een schaer weijde", welke blijkt afgekocht op 6 Nov Beide helften, die van Andries van de Reijt en van zijn zuster, worden tenslotte gekocht door Hendrick Jacobsz van Eijndhoven, de tweede helft het laatst, en deze tweede helft wordt gekocht van Franfois Hoefnagels. Als we nu in een der vele bescheiden ook nog lezen dat op 6 Nov Aert en Frans Hoefnagels en Dirck' van der Steen als man van hun zuster Pieternel, alle wonend te Gestel, en tevens pachters van de wind- en watermolens, een verzoek hebben ingediend om de last van de schaerweijde" af te kopen, begrijpen we dat het de molenaarsfamilie zelf is geweest die de weide de Bruelle van de eigenaars van Nieuw Herlaar gekocht heeft, waardoor die laatsten bevrijd werden van de last van die schaar. Die weide, waarvan het in 1750 heet daer die watermolens gestaen hebben", moeten we dus zoeken aan de kant van de molenstroom, dichtbij de molens, die aan deze weide stonden en de molensluis aan het einde van de Waaij. Nog op een andere wijze worden we ingelicht over de toestand ter plaatse. Namelijk in een uitgebreide getuige-verklaring van 30 Oct (St.M.G.R. 43 f. 292vso). Daar wordt op verzoek van Frans van Rijswijck kastellein en rentmeester van Herlaar getuigd dat men altijd recht van weg heeft gehad vanaf het huis (in Halder) dat vroeger toebehoorde aan Joost de Molder, gaande over de brug aldaar en verder langs het huis van de van Deventers (eigenaars van Nieuw Herlaar) tot de oliemolen toe, en dit met paard en wagen enz.; dat deze weg over de brug en zo verder altijd 15

19 een gemeyne meulenwech" geweest is; dat verder die van Haenwijck en van Ruimel (twee buurten aan de overzijde van de rivier gelegen) altijd te voet hebben kunnen gaan over den Balck" en zo naar de oliemolen en naar de korenmolens toe, ook wel te paard als 's winters,,de tuynen van den beemden" opgebroken worden. Men weet dan wel niet zeker meer of die van Haeriwijk ook wel te paard over den Balck gingen en verder door de beemden, maar wel weet men. dat er altijd een gemeyn voetpat" geweest is van Haenwijck en Ruimel naar de oliemolens toe en dan verder naar de korenmolens. Nu blijkt er plotseling op de brug een hameije" te staan (een met een dwarsbalk afgesloten hek, of ijzeren valhek), doch vroeger was op deze plaats slechts een scheidihgshek dat met een klink dicht ging, doch zonder slot. De getuigenverklaring was dus blijkbaar nodig omdat een nieuwe bewoner van Nieuw Herlaar gedacht had ieder ander te kunnen buiten houden. Intrigerend in deze verklaring is vooral die balk". Was dit een of andere constructie op of boven de overslagh" waarvan sprake is in de hoger genoemde ordonnatie van Karel V? Daar staat aangaande de watermolens van Herlaer behoudens de instructie voor het stellen van de pegel en het nederen van de waterberders van beijde molens en oock van de sluyse", bovendien dat boven der sluijsen een overslagh" gemaakt dient te worden,, van de hoogte van de voirsz pegele ende van de wijde van 36 voeten". Een dergelijke combinatie van sluis en dam in een rivier is wel bekend van riviertjes in het buitenland, b. v in de Ardennen. In Engeland heet deze constructie lock and weir", lock" is de sluis en weir" hangt samen met het woord weer" als in af-weer". Ook ziet men daarbij wel dat een dergelijke dam bekroond wordt door een staketsel, waarover voetgangers de rivier kunnen oversteken. Was die,,balck'' iets dergelijks? Als dit zo is, zou men de situatie als volgt kunnen reconstrueren. Zoals gezegd lag het huis van Nieuw Herlaar in een bocht van de rivier tegenover het dorp Halder, doch oudtijds, in tegenstelling met wat nu het geval is, aan dezelfde kant als de bebouwde kom van Halder. Komend van Gestel en dus stroomafwaarts gaande, trof men ter hoogte van Nieuw Herlaar een splitsing in de Dommel, de hoofdstroom boog dan om het huis Nieuw Herlaar heen, een zij stroom de molenstroom" liep tussen het huis van Nieuw Herlaar en het dorp Halder. Op deze molenstroom stonden de beide grote watermolens elk met hun twee raderen", dichtbij de brug van Haenwijck. Verderop bij de Waart" verenigde zich het water van de molenstroom weer met dat van de eigenlijke rivier. Aan de andere kant van het aldus gevormde eiland met het kasteel Nieuw Herlaar, stond de derde watermolen, de.oliemolen met het éne rad. (Tegenover het Kasteel voor en naast de Dommel stond ook nog een huis met brouwerij, met twee huisjes en een buitenhof aen den ouden gemeynen wech". Ook deze brouwerij was zolang zij bestond een leen van Herlaer, mogelijk een afsplitsing van het kasteel). Op oude kaarten vindt men de geschetste situatie ongeveer zo terug. Zo b.v. op een kaart die gemaakt is bij het eerste beleg van den Bosch door Maurits. Daar staat watermolen" aangegeven aan de ene zijde der rivier en watermolens" aan de andere zijde. Helaas zijn deze leger- of veldkaarten erg schetsmatig. Natuurgetrouw vindt men de toestand aangegeven op de onvolprezen kaart van Jan. F. de Weyer (Catalogus Hingman nr in het A.R.A. te 's-gravenhage). We zijn dan echter 16

20 zo'n 250 jaar later, want deze kaart is van 1769, en het is dan reeds 35 jaar geleden dat zelfs de herbouwde watermolens weer zijn afgebroken. Toch kan men op deze kaart de molenstroom volgen. Restanten van die molenstroom ziet men ook op de kadastrale kaarten van Daaropstaano.m. vreemde watervlakken. Mogelijk heeft men toen de molenstroom benut voor de aanleg van visvijvers. Ook op de kaarten der genie H. 333 en.h. 348 (plan der vestingen rond 's-hertogenbosch) eveneens in het A.R. A. krijgt men een duidelijk beeld van de waterhuishouding rond Halder. Steeds zal men echter moeten bedenken dat de krijgsverrichtingen,waaronder vooral de afdamming van de Dommel bij het Bos van Maurik door Frederik Hendrik en de vele en langdurige inundaties en last not least de verdere lotgevallen van de watermolens zeer waarschijnlijk de situatie ter plaatse drastisch gewijzigd hebben. Tenslotte roept een schilderijtje vervaardigd door de Vughtse schilder Grips omstreeks 1920 van een bouwvallig huis bij de Haanwijkse brug reminiscenties op aan een gewezen watermolen. (Een voorstudie in olieverf hiervan is nog aanwezig ten huize van de familie Grips in Vught). Volgt de vraag hoe het mogelijk was dat er daar op Halder, betrekkelijk toch een uithoek van Gestel met slechts een tamelijk dunne bezetting van boeren hofsteden, zoveel molens bij elkaar hebben kunnen staan. Misschien kunnen akten die we aantroffen in de gerechtelijke archieven daarop antwoord geven. Zo belooft Claes van den Broèck op 7 Mei 1453 aan Vrouwe Margriet weduwe van Govaert van Rode o.m. 500 staken of stokken van elzehout te leveren bij de watermolens van Herlaar, op het water.('s-bosch R f. 312vso). Die staken zullen bedoeld zijn voor de verbouw.van hop, toen een bedrijvigheid van de eerste rang. Als de schepenen van Gestel in 1590 een koe moeten verkopen die wegens belastingschuld in beslag genomen was, gaan ze er mee naar Nieuw Herlaar, alsof er aldaar een soort markt was (St. M.G.R. 45 f. 21). Van 21 Maart 1618 is er een getuigenis dat zeker,,plaecxke acn de Balck op Haenwijck" altijd 1 gebruikt is als publieke laad- en losplaats. De getuigen vertellen dat zij aldaar op de kant van het water gelost en geladen hebben hooi, mest, strooisel, rijshoute.a. dat zij metpleytenen schuiten" van den Bosch aanvoerden. (St. M.G. R. 46). Maar van het soort bedrijvigheid dat daar op Halder, naast de bedrijvigheid die de molens zelf teweeg brachten, het meest te verwachten viel, horen we in een merkwaardige acte bewaard in het schepenprotocol van Gestel van Een aantal inwoners van Gestel en van den Dungen leggen daar een verklaring af ten bate van de brouwers van St. Michiels Gestel. In deze verklaring staat dat binnen de heerlijkheid vóór 1629 wel 16 brouwerijen stonden die werkten voor de verkoop; dat er van deze 16 brouwerijen tengevolge van de langdurige oorlog en de daarop gevolgde armoede dan nog slechts 6 over zijn,,die haer met de brouwnering ende tappen zijn generende"; met als gevolg dat de inwoners voor hun beesten wel 2000 zakken,,buystels'' moeten laten halen. Verder wordt getuigd dat de Heer van Gestel van alle oude tijden de gruit geheven heeft van alle binnen de gemeente gebrouwen bier; dat zo'n 100 jaar geleden Dirck Schuennans brouwde ter plaatse waar nu (= 1657) de brouwerij staat van Willem Damen; dat die Dirck Schuermans wel 5x per week placht te brouwen, en dat alle omliggende dorpen daar hun bier kwamen halen. Tenslotte verklaart Stans Stansz Molemaeckers dat hij van zijn voorouders weet 17

21 dat binnen Nieuw Herlaer verscheijde Brouwerijen plachten te staan, die wel zo veel biers brouwden als binnen der Stadt van den Bossche" en ook nog dat die van Herlaer ende Gestel,,possessie van brouwen'' hebben gehad vóór die van de stadt's-hertogenbosche". Aldus luidt het getuigenis en ziedaar een verklaring die duidelijk naakt waarom er daar te Halder zoveel molens op de rivier stonden. In de stad Den Bosch was de bierbrouwerij beschermd. Er bestonden sinds jaar en dag verschillende bepalingen die moesten beletten dat bieren van buiten de stad daar zouden worden ingevoerd en verkocht. Een dier maatregelen luidde dat erbinnen een afstand van anderhalfuur gaans, van de wallen van de stad gaande l.angs de openbare weg, niet voorde verkoop gebrouwen mocht worden (alleen dus voor huisgenoten). Aanvankelijk gold een afstand van één en een kwart uur. Volgens die limieten kon een bierbrouwerij op Halder dus nog werken voorde verkoop. De bepalingen omtrent de afstand werden echter in de loop van de tijd gewijzigd, eerst tot l '/2 uur en later zelfs tot 2 uur. Zo iets betekende de doodsteek voor elke brouwactiviteit in de wijde omtrek, zowel in Gestel als in Den Dungen en Berlicum. Die brouwerijen betekenden echter ook klandizie voor de molenaar en ziedaar dus tevens een verklaring waarom Jan Wouters Hoefnagels in 1657 zint op middelen om dit onheil te keren. Na overleg met een aantal schepenen begeeft-hij zich met de president-schepen Rutger Corstiaensz Spierincx naar Vught om Frans Roscam af te vaardigen naar 's-gravenhage om aldaar soulaas te zoeken tegen de besluiten van 's-hertogenbosch. Voor deze afvaardiging was de aangehaalde verklaring bedoeld. Zulks was echter niet naar dezin van de Drossaard Syberg die zich waarschijnlijk gepasseerd achtte en al evenmin naar de zin van de Vrouwe van Herlaer, de Prinses van Hohenzollern, die behept met de kwaal van alle grote en kleine vorsten van die tijd,.als miniatuur-despote in haar kleine rijk, niets aan haar onderdanen" kon overlaten. De beide initiatief-nemers wordt de wacht aangezegd: alleen de prinses zelf kan stappen doen in Den Haag. Echter: wanneer het eindelijk zover is, tientallen jaren later, zijn er nog slechts 3 brouwerijen in het dorp overgebleven en de armoede is er tot een nieuw en tragisch hoogtepunt gestegen. (Die vele brouwerijen op Halder kunnen tenslotte ook nog verklaren hoe het kwam dat er aldaar tot voor kort zoveel cafés of herbergen waren). Hoe was het nu gesteld met die watermolens van Herlaer in dat jaar 1655 waarin de legger van huizen en gronden zo hoog opgeeft van den eigendom van den Heer? Blijkbaar niet zo heel erg best, want op 14 October 1659 kwamen de schepenen van St. Michiels Gestel op verzoek van Jhr. Henrick Ie Lyon rentmeester van de prinses zu Zollern ter visitatie bij de korenwatermolens in presentie van Stan Stansz Moolemaeckers, dan de molenaar. Zij zagen toen hoe het water door de grontwercken aen de kooren-waetermoolen, oliemoolen ende rundtmoolen door de vleugelen en de schutsstijlen was doorlopende, ende alreeds zeer groote gaeten aldaer aen beijde sijden door de vleugels, alwaer noch èenen seer grooten stroom van.waeter is doorschietende". Want: houtwerk en schutberden zijn verrot, er is zeer dringend reparatie nodig, anders dreigen de molens de gehele winter stil te liggen. (14 Oct St.M.G.R. 50 f. 29vso)., Op 8 Juli 1651 was geconstateerd dat tegen de caroline" (de meergenoemde ordonnantie van Keizer Karel V') de schutplaat was verlaagd. De rentmeester Ie Lyon had toen echter een schepenacte van Gestel kunnen tonen van 20 Aug. 1627, 18

22 waardoor een en ander blijkbaar werd goedgepraat. Daarop heeft men een nieuwe eiken paal doen hijen en de pegel opnieuw vastgesteld. Doch reparaties en kwesties over het waterpeil zullen wel vaker zijn voorgekomen. Men leze hierover in het nieuwe boek van S.H.A.M. Zoetmulder: De Brabantse Molens, (Helmond 1974). Interessant en leerzaam om inzicht te krijgen hoe de economische en machtsposities in die tijd gekoppeld waren, is een conflict dat zich afspeelt in 1670 en waarbij niet alleen de molens van Herlaar en hun eigenaars, doch alle molens in de omtrek betrokken zijn. Dat is wanneer een ondernemend Bosschenaar Pieter Lus zich de oprichting heeft voorgenomen van een molen op de Wauderen Camp" gelegen onder den Bodem van Elden, of de Viergemalen (het Viergemalensveldje), in het centrum van een gebied gelegen tussen de molens van St.M.Gestel, Berlicum, Schijndel-St. Oedenrode en Boxtel-Kasteren. De vier Heren van de genoemde dorpen presenteren zich in hun verweerschrift zelfs als de,,gesamentlijcke eijgenaeren van den Bodem van Elden oft Viergemalen", dus van wat nota bene sedert eeuwen de gemeenschappelijke eigendom was van de inwoners van Gemonde, een dorp dat nooit een afzonderlijke gemeente vormde, noch aan Heren toebehoorde. Voor die eigendom hadden de op- en omwonenden van de Bodem steeds een afzonderlijke hertogcijns betaald. Natuurlijk heeft Pieter Lus het tegen de hoge Heren moeten afleggen en zijn plan moeten intrekken. (Archief B. op Zoom map 5055). Naast al die conflicten en moeilijkheden over noodzakelijke reparaties, waterpeil en concurrentie, verdienen ook de constante schermutselingen van de rentmeesters van het Markiezaat met dorpsbestuur en landsregering over het al of niet bijdragen in de contributie en in de dorpslasten aangestipt te worden. Voortdurend is er geharrewar of er voor deze dan wel voor die molen die tijdelijk buiten werking is of minder opbrengst doet al of niet en hoeveel dan wel betaald moet worden. Nadat aanvankelijk voor de watermolens wel was betaald en niets voor de windmolen, meende het Huis te Bergen voort te kunnen gaan met niets te betalen voor de windmolen na de afbraak van de watermolens.met name de z.g. vijantelijcke contributie" was moeilijk te accepteren voor Bergen op Zoom dat niet geplaagd werd zoals de.meierij door plunderende, rovende en "brandschattende troepen. Het dorp St.Michiels Gestel moet heel wat brieven naar de Staten sturen om in Den Haag duidelijk te maken dat het niet aangaat dat het Huis van Bergen niet meebetaalt in deze contributie. Deze z.g. vijantelijcke contributie" was een extra belasting in de Meierij die geheven werd door de bewindvoerders over de vijandige legers die tengevolge van de zwakke positie der Staten vrijelijk in de Meierij konden opereren. Rond het jaar 1700 vorderde de vijand van St. Michiels Gestel jaarlijks duizend gulden als brandschatting. Werd zo'n som niet betaald dan betekende dit dat het dorp geheel of gedeeltelijk zou worden platgebrand. Wanneer de inwoners dit bedrag betaalden, wat ze natuurlijk deden al kostte dat hun laatste reserves, omdat er van den Haag geen steun te verwachten was, dan gebeurde dat mede om de watermolens tegen brand en andere overlast van de kant der vijanden van de Republiek te vrijwaren. Terwijl het dorp betaalde, procedeerden de Heren der Heerlijkheid om enig financieel voordeel te behalen. In 1705 blijkt het te zijn gekomen tot afbraak van de watermolens; niet tot een definitieve afbraak, doch een afbraak die verband hield met reconstructie en herbouw opeen andere plaats. Misschien dacht men door die verplaatsing verbetering te berei- 19

23 ken van de situatie, maar zulks bleek niet het geval. Zodra in 1713 de nieuwe watermolens aangelegd zijn, doen zich bezwaren gelden. Reeds op 10 September 1714 komen voor Willem Mans, openbaar notaris in Den Dungen, een aantal personen waaronder Jonker Milling van Gerwen, de weduwe van Adriaen Hoefnagel destijds molenaar tot Nieuw Herlaar, Gijsbert Spierincx oudschepen en Peter van der Cammen oud-borgemeester ten behoeve van Hendrik Kievits, de molenaar, verklaren dat de molen wegens de hoge waterstand vrijwel niet te gebruiken is geweest, hoewel de molen pas tevoren was hersteld. Zij verhalen dat de watermolens tot Nieuw Herlaer door verval ongeveer zeven jaar,,in ongebruyck'' hebben gelegen en in het voorleden jaar 1713 volgens order van het hof (te B. op Zoom) hersteld en gerepareerd zijn. De molenaar heeft daarop op 14 Juni de pacht aanvaard, doch na Sint Jan, 24 juni 1713 zijn de wateren veeltijds zo hoog geweest dat Kievits de molen niet ten volle heeft kunnen gebruiken vóór eind september of begin oktober In de lente van 1714 is daarop het beneden water zo hoog geweest dat het bovenwater veel hoger was dan de pegel. Op de klachten van de boven-geërfden heeft de molenaar toen de schutdeuren moeten trekken en aan de haak moeten hangen, zodat de molen weer niet te gebruiken was. Kievits verzoekt bijgevolg om reductie van pacht. Van de pachtsom van 400 gulden wordt hem dan 300 gulden terugbetaald. Hendrik Kievits ondervindt ook nog moeilijkheden van andere aard. Op supplicatie van Mr. Willem de Groelaert, oom en voogd van Mr. Maarten Cornelis van Beresteyn, mede-eigenaar van een korenwindmolen in Den Dungen (het z.g. Klein Molentje'' dat ongeveer halverwege tussen Berlicum en Den Bosch stond) komt een deurwaarder hem aanzeggen dat hij niet als molenaar van St. Michiels Gestel (hij was behalve pachter van de watermolens ook pachter van de Gestelse windmolen aan de Dungense Kant) met schellen en bellen" mag komen rijden door Den Dungen en koren afhalen en thuisbezorgen aan inwoners daar ter plaatse. Inderdaad bestond er vanouds voor vele molens de molendwang": inwoners van bepaalde dorpen moesten hun graan op zo'n molen laten malen (banmolens). Bij een plakkaat van 1717 wordt verordend dat de dorpsbewoners bij de eigen dorpsmolen moeten laten malen. Het bijzondere voor St. Michiels Gestel zat hem in de ook thans nog eigenaardige situatie dat de grens met de gemeente St. Michiels Gestel zo ongeveer samenvalt met de hoofdstraat van Den Dungen. De molen aan de Dungense Kant" stond op Gestels grondgebied en was eigendom van de Heren van Herlaer. Hoe wilde een Gestelse molenaar onder deze omstandigheden vermijden voor Dungenaren te malen? Het deurwaarders-exploit was van juni 1717, de uitspraak in het'geschil volgt op 2 april 1721! (En natuurlijk hebben die van den Huize van Bergen bij een andere gelegenheid revanche genomen. Procederen moet destijds een hobby geweest zijn). In 1715 is het Aert Hoefnagels die, met broer en zwager, de watermolens pacht. Ook hij zit weldra in moeilijkheden. In 1719 zijn er schulden en worden de Hoefnagels door de rentmeester Karmans wegens achterstallige pacht dagelijks met gijzeling bedreigd''. Op 27 februari is er een attest ten behoeve van Maria Roscam, weduwe van Adriaen Hoefnagels, door Adriaen Stansz Adriaensz Moolemaeckers, meester-molenaar, en Adriaen Willemsz voor een notaris in Sint Michiels Gestel. Om de schuld te vereffenen willen de Hoefnagels dan de weide de Bruelle verkopen. 20

24 De weide, ons reeds bekend, was echter belast met een schaar. De molenaar mocht hierin zijn koeien weiden, maareen ander had niets aan een weiland waarin hij geen vee mocht laten grazen en evenmin mocht hooien. Vandaar dat Aert tot de prinses van Zollern het Verzoek richt om die schaar af te kopen. Met deze afkoop is een bedrag gemoeid van 70 gulden, hetgeen de rentmeester Karmans een mooie som" noemt als opbrengst van een weiland (dat N.B. geen eigendom is). Er is trouwens nog iets aan de hand met dat weiland. Sedert de bouw van de molensluis aan het einde van dit weiland, slaat het water daar als maar stukken land weg. En wanneer de Hoefnagels door de rentmeester vervolgd worden wegens schuld, blijven zij hunnerzijds ook niet onbetuigd. Zij eisen dan vergoeding voor de schade aan dit weiland, die hen trouwens was toegezegd. Een en ander leidt tot een dubbel proces. Het blijkt dan dat in 1712 bij vernieuwing van de molensluis deze gelegd was op een andere plaats en wel aan het einde van de weide van Francis Hoefnagels, gelegen aan de sluiswiel en de sluisdijk, de ons reeds bekende Bruelle met de Waaij bij Nieuw Herlaer. Bij bezwaar dat destijds hiertegen gemaakt was door f rancis Hoefnagels was de toezegging gedaan dat eventuele schade zou worden vergoed. De advocaat van Frans Hoefnagels resumeert de zaak aldus: Frans is sedert 1698 eigenaar en is in de,,rustige possessie" gebleven tot 1712 als wanneer die van den Huyse van Bergen geresolveert hebben de molensluys van de watermolen tot Nieuw Herlaer te doen leggen t'eynde van het voirszeyde parceel lants". Schade was te voorzien en schadevergoeding was toegezegd. De weide had vroeger een waarde van 1500 gulden. In 1719 is reeds meer dan een morgen land weggeslagen". Schepenen van Sint Michiels Gestel komen in 1719 de weide inspecteren. Het proces volgt zijn trage gang. In 1720 moet het verzoek om schadevergoeding worden herhaald. Er wordt gemarchandeerd over het bedrag van de vergoeding. Hoefnagels vroeg 500 gulden; het Huis van Bergen biedt 125 gulden. Op 20 dec komt de kwestie voor de Raad van Brabant. Hun advocaat vraagt taxatie van de weide vóór 1712, dus vóór de aanleg van de sluis. Op 8 dec adviseert de advocaat van het Huis van Bergen hen om 150 gulden schadevergoeding te bieden. Eindelijk komt er een uitspraak: er moet 500 gulden schadevergoeding worden betaald. Dan cedeert Frans Hoefnagels zijn rechten aan zijn advocaat de Waell wegens salaris, verschotten, reizen, vracht en teercosten". Zo eindigt de zaak tussen Franfois Hoefnagels, wonend te 's-bosch en de Raden van den Huyse van Bergen. Intussen moeten de andere leden der familie Hoefnagels clementie inroepen wegens een swaar ongeluk door den hemel haar toegezonden met het afbranden van haar huysinge". Enook.dat ongeluk kwam niet alleen. Op 18 mei 1720 moet er een nieuw kruiswerk gemaakt worden aan de windmolen in het Loo bij Nieuw Herlaer. Ook de watermolens blijven steeds moeilijkheden geven. Want op 21 en 24 juni 1726 wordt door schepenen van St. Michiels Gestel ten behoeve van Gijsbert Karmans de rentmeester, in het openbaar aanbesteed de reparatie van de molensluis op Nieuw Herlaar volgens bestek door Adriaen Timmermans, molenmeester wonend in Boxtel. Er moet héél wat gebeuren: o.a. leggen van een aarden dam beneden de sluis; het water uit de wiel of de sluis malen om de grondslag droog te maken: "sullende de aannemer de aarde tot het maecken van den dam mogen haaien op seecker Plaecxken gemeynte "den Cruysbeempt" genaemt gelegen beneden de water- 21

25 molens alhier tot Nieuw Herlaer". Verder moet de sluis worden losgegraven zo diep als de planken rot zijn en moeten de vleugels en wangen afgenomen worden. Arnoldt de Jongh molenmeester wonend te 's-bosch wordt op 22 okt gemachtigd tot inspectie "of de schutplaet" oorzaak is geweest tot het verslijten van de molensluis en tot opmaken van bestek van wat vernieuwd moet worden zowel onder als boven de grond. Mr. Timmermans maakt een en ander voor 2740 gulden en wordt betaald in april Intussen heeft op 2 maan 1727 de Prins van Sulzbach het recht gekregen de achterstallige pacht te incasseren, langs gerechtelijke weg, hetgeen toen vermoedelijk niet is doorgegaan omdat het proces aangaande de weide nog niet beëindigd was. Doch op 10 september 1732 worden in Someren/Asten goederen van de kinderen van Frans Hoefnagels, een huis en schuur, publiek verkocht. Het huis brengt in de verkoop 285 gulden op; de onkosten-nota van Karmans, die daar zelf aanwezig was, is interessant. Voor veilingkosten heeft hij 139 gulden nodig gehad, waarbij inbegrepen "paerts-huere" en verteringen: er blijft nog 145 gulden over voor den Huyse van Bergen..., Ook daarna blijft het rommelen daar in Halder. Deze zaak is nog niet achter de rug of er komen nieuwe wolken opzetten. Ditmaal begint het onweer in de vorm van een zeer onschuldig lijkend verzoek, namelijk om zonder groot bezwaar mei! een boot de molensluis bij Herlaar te kunnen passeren. Het is wederom een Beresteyn die aldus moeilijkheden maakt. Ditmaal Mr. Christiaen Paulus van Beresteyn, wonend te 's-bosch, doch eigenaar niet alleen van het kasteel Maurik onder Vught, maar bovendien sedert kort van de Ruwenberg onder Ruimel in Sint Michiels Gestel. Hij verzoekt aan de Edelmogende Heren Staten der Verenigde Nederlanden om een verklaring dat "hij en allen anderen zouden vermogen met vaertuygen vrijelijck en vreedsamelijck het water den Dommel door de sluysen van den molen tot Herlair.passeeren en de molenaarte gelasten de sluizen behoorlijk te openen. En bij apostille van 24 juni 1728 stelt hij nog.de vraag op welke gronden de molenaar voor het trekken van de sluizen één gulden en vijf stuiver vraagt en acht kannen biers moet hebben en waarom dan bovendien nog 2 x 24 uur van te voren moet worden gewaarschuwd? Ook een speldeprik kan hard aankomen. De rentmeester Karmans valt heftig uit "dat altijt de sluisen te trekken als er iemand voor komt ondoenlijk is; indien de molder volgens het request van Beresteyn de sluyse soude moeten openen so en sijn de molens de laste niet weert''. Hij heeft te Luik, waarvan de heerlijkheid Herlaer te leen gehouden wordt, laten nazien of er iets te vinden is over de gerechtigheid van het passeren van de sluis, maar zonder resultaat. Over en weer klimmen de advocaten in de pen. De ene partij stelt dat het "notabel" is dat de Heer van Gestel ingevolge het plakkaat van Keizer Karel V van 10 april 1545 (continuerende de z.g. waterkaarten van de watermolens in de Meierij) bevoegd zou zijn "omtrent der sluyse (waardoor de suppliant pretendeert met schuyten te mogen passeren) een overslag te doen maken, door welke overslag (sijnde een afschutting in de riviere waaroverheen het water van boven komende passeert) het passeren met enige schuyten geheel en al belet weit, hetwelcke gevoegelijk tot een evident bewijs verstreckt dat den suppliant, noch iemand anders, regt kan hebben om door de voirsz sluysen met schuyten te mogen passeeren, dus soude ook de molenaar geen plicht hebben te laten passeren". De één gulden 5 stuiver en de acht potten biers zijn voorde kosten en de moeite die de 22

26 molenaar heeft en voor waterverlies. De andere partij stelt dat in de oude verleijbrieven van Luik geen sprake is van' 'wateren" toebehorend aan de Heer van Gestel, doch alleen van molens en visscherijen; dat later het woord' 'wateren''' 'geinflueert'' is; dat deze geen eigendom zijn van de Heer, alleen het eventueel gebruik van water zodat de molen gangbaar is; dat' 'wateren'' in de verleijbrieven alleen op de Dommel kan slaan (die op een heel andere plaats begint te stromen) en dat het, als die de Heer toebehoorde, toch wel vreemd is dat de schouw geschiedt door schout en schepenen. Dat trouwens de Raad en Rentmeester der Domeinen van Brabant tot die schouw bevoegd is. De genoemde overslag moet bovendien zijn boven of "omtrent der sluysen'' en niet in de sluis ' 'opdat namelijk de vaartuygen haren doortocht behouden zouden". Beide partijen laten getuigen opdraven. Schippers die de Aa bevaren verklaren dat zij zes stuivers tot één schelling betalen voor doorvaart. Een gewezen molenaar van Herlaar verklaart dat hij slechts éénmaal in vier jaar de sluis getrokken heeft. Een andere schipper verklaart dat als de molensluis 's zomers getrokken wordt bij laag water de rivier naar Boxtel toe "innavigabel" is. Hij heeft drie jaar geleden niet kunnen "vloten" met zijn schuit beladen met maar 300 straatkeien. Weereen ander heeft bomen van Gemonde naar 's-bosch gebracht en waarschuwde dan 2 a 3 dagen van tevoren dat hij wilde passeren. De advocaat W.Ackersdijck te Den Bosch, vaak adviseur van de rentmeesters der Heren van Herlaer, maant tot voorzichtigheid. Men moet niet schermen met rechten die men niet kan aantonen. Men moet stellen dat van alle oude tijden zulks is "gepractiseert, gelijck bij andere watermolens hetzelve wert gedaan". Er moet dan een request gedaan worden om te mogen blijven "in de vredige possessie met alle andere molens op de reviere staende''. Het eind van het lied is dan dat de molenaar de sluizen moet trekken, doch een vergoeding kan eisen. Na al deze verwikkelingen is het een Jan Hoefnagels die in 1731, en dan voor het laatst, de molens pacht. Want het wordt voor de watermolensteen waar rampjaar. In het zomerseizoen 1731 wordt de grote brug over de Dommel, bij de kerk, vernieuwd. De passage is daardoor een hele maand gesloten geweest. Aan de overzijde van de. Dommel, in het dorp Gestel, had de molenaar de meeste klanten: deze konden bijgevolg niet naar de molen komen. Daarna is er een lek geslagen in het grondwerk van de ark voorde waterdeuren van de molens. De gehele ark is toen vernieuwd, hetgeen weer 6 weken stilstand betekende. Daarna is op 7 October 1731 de molensluis doorgebroken en weggespoeld. Mevrouw Karmans, de weduwe van de inmiddels overleden rentmeester, heeft toen een dijk laten leggen voor het gat van de sluis om het water te keren, doch dit betekende dat al het het water door de molens moest, hetgeen een ramp werd. Omdat het winterseizoen zoveel water gaf, had men handen vol werk om het water doorgang te geven, en daarbij werden de waterraderen stuk geslagen. Bovendien moest men de dijk bewaken, doch kwaadaardige lieden hebben toch kans gezien de dijk door te breken, Een knecht die de runmolen bemaalde is het gehele seizoen zonder werk geweest. Willen de molens kunnen malen, dan moet er wéér een.nieuwe sluis komen. Dit betekent het einde van de watermolens. Wel worden in 1732 voor Mevrouw de Rentmeesteresse de run- en oliemolen, de gaande en roerende werken van de hoge korenmolen en eveneens van de lage korenmolen, alsmede de gaande en roerende 23

27 werken van de windmolen in het Loo getaxeerd (24 Juni 1732) doch dit gebeurt blijkbaar ter voorbereiding van de afbraak. Bij die gelegenheid blijkt overigens dat de molenaar Jan Hoefnagels ' 'den agtermolen'' op de windmolen in het Loo heeft laten maken, waarbij daarom het groot ijser'e.d.m. "ongeprijseerd" blijft, "vermits het den molenaar Jan hoefnagel-niet aangeprijseerd is geworden, omdat hij (dat is natuurlijk de molen) alsdoen afgebroken is geweest". (Schepenen Gestel 24 Juni 1732). Voor verbetering moet de molenaar dan 584 gulden ontvangen, waarop een som van 79 gulden in mindering gebracht wordt "voor slijtage aan de molensteen". Uitbetaling van het saldo volgt op 26 Juli (Archief B. op Zoom map 5056). Nu nadert de gewichtige dag van de openbare verkoop van alle onderdelen van de afgebroken molens: een evenement waarvoor vermoedelijk het gehele dorp uitgelopen zal zijn. Voor liefhebbers van oude molens is het een interessant stuk, die acte van publieke verkoping van 25 Februari (St. M. Gestel R.86 f. 167 e.v.). Alle onderdelen worden opgenoemd. Zo b.v. de spil, den rhijn, hals, pan en speelman van de rogmolen; cuyp, scheelen, schoen, karen, meelbak, rinkhout en molster; te veel en te talrijk om hier,te herhalen; tot en met het kamerke van den molenaar met bedstede, etenskastje en planken beschot binnen den molen. De molenstenen worden verkocht "met den duym, Bossche maet"; uitgezonderd echter' de molenstenen van den oliemolen: die zijn voor Jan Hoefnagels. Het Markiezaat van Bergen op Zoom verzuimt niet om aanstonds vermindering van belasting te vragen. In dat verzoek vinden we hun resumée van het gebeurde: "Dat in 1731 tot verhoopte verbeteringe van het domain wederom goed gevonden zijnde tot Nieuw Herlaer gansch nieuwe watermolens aan te leggen ende tetzelve» volvoert zijnde met veel costen, de molens op de vorige voet zijn aangeslagen; dat de voorszeide molens ter sake van den swaren aandrang der riviere niet als met seer groote costen tot den jare 1731 incluis gehouden zijnde, voorts het ongeluk gewild heeft dat de sluys van de voorsz. molens in October 1731 doorgebroken en ten eenenmalen weggespoelt is, waardoor de watermolens sodanig ongangbaar zijn geworden dat men genoodzaakt is geworden dezelve ganselijk te doen afbreken en de materialen van dezelve te doen verkopen, misgaders tot gerief der ingesetenen om derzelver granen te breecken, den windkorenmolen wederom gangbaar te doen maken, welke thans in huyre is doende 400 guldens". Immers ook na de afbraak moet er gemalen worden. Jan Hoefnagels heeft nog wel de windmolen aan de Dungense Kant ter beschikking, die in 1732 geverfd is "meteen Bentemer couleur, of te ligtgeel", het dak blauw, en verder wit en zwart, evenals de vensters van het kasteel en de leunen van de bruggen bij de kerk van Gestel, maar op deze molen kan natuurlijk niet al het werk verzet worden. In 1736 pacht Jan Hoefnagels opnieuw bij publieke verpachting de korenwindmolen in het Loo, gelegen bij Nieuw Herlaer ter plaatse genaamd het Loo, mei: twee schaar weiden op de Bruele competerende den Prins van Sulzbach" gedurende 6 jaar voor 400 gulden 's jaars. Reeds direct daarna wordt ontdekt dat de stander, de steenbalk, en het kruiswerk versleten zijn. Men weet dan te vertellen dat bij de reparatie van 7 Aug aan de korenmolen in het Loo o.a. nieuwe eiken trappen waren aangebracht in de oude trapbomen; het trapeind met de deuren was toen vernieuwd; er was nieuw kruiswerk gekomen en een nieuwe waterdeur en een nieuwe goot (kosten 112 gulden). In 1737 moet er weer nieuw kruiswerk komen en een steenbalk; boven- 24

28 dien moet de zaak rechtgezet worden: kosten 360 gulden. Na herstel kan er enige jaren rustig gewerkt worden, maar ook deze Jan Hoefnagels schijnt geen gelukskind. Bij hoog water in 1740 was er een groot gat gekomen aan de brug van St. Michiels Gestel; het verkeer was gestremd, en om de klanten te gerieven is de molenaar bij andere molens koren moeten gaan kopen. In 1741 is de brug van Gestel geheel weggespoeld, waardoor een kwart jaar lang geen enkele kar kon passeren om naar de molen te gaan. Bovendien luidt de klacht in 1742 dat er vroeger veel klanten kwamen uit Vught naar de windmolen in het Loo,,maar door een resolutie die door de "molders van Vucht is geobtineert", mocht men uit Vught niet meer naar Halder komen om aldaar te laten malen. Zodoende heeft Jan Hoefnagels in 1742 een schuld van 900 guldens en zijn faillissement is aanstaande. Jan heeft 17 jaar lang de molens van Gestel bemalen en steeds betaald. Nu in 1742 verzoekt hij wegens alle geleden misval om vermindering van pacht en op 30 Aug krijgt hij bij afrekening een remissie van 245 gulden. Hiermede zouden we ons relaas over de watermolens van Herlaar gevoegelijk kunnen beëindigen, want de afbraak in 1733 betekende definitief het einde: er is nooit meer gedacht aan herbouw. Maar toch heeft deze geschiedenis nog een staartje en dat is te mooi en in zekere zin te kluchtig om het te verzwijgen. Jan Hoefnagels heeft na het debakel met de watermolens een nieuwe onderneming op touw gezet. In de bovenverhaalde publieke uitverkoop van 1733 had hij de gaande en roerende werken gekocht van de onttakelde oliemolen. Hiermede wilde hij een nieuwe oliemolen oprichten, geen water- of windmolen, maar een rosmolen, met paardentractie dus, en hij wilde deze plaatsen in de nabijheid van de door hem gepachte windkorenmolen op de heide of de gemeente aldaar, om er olie te slaan. Ook het gemaal van de korenmolen zou daarbij gebaat zijn, want er waren daar in de buurt geen oliemolens. Bij wat in zijn ogen de overheid is, het Huis van Bergen, vraagt hij octrooi aan, en bovendien een ''plakje van de gemeynte'' om de oliemolen daarop te zetten, "buiten prejudicie van de naburen" (met de hinderwet was dus rekening gehouden). Dit octrooi, is blijkbaar verleend want in de zomer van 1734 wordt opgericht "een paerde-oliemolen op de gemeente van St. Michiels Gestel aan de Dungense Cant nabij de windmolen aldaar." De eerste die Jan Hoefnagels daar op bezoek krijgt is de deurwaarder, en wel op 15 Juli Jan heeft een molen opgericht zonder octrooi van de Raad van Brabant. De boete is 60 gulden. De Raad en Rentmeester der Domeinen doet alsof hij nog'nooit gehoord heeft van het doorluchte Huis van Bergen op den Zoom, de markiezen die in eigen ogen en waarschijnlijk ook in die van vele vart hunner onderdanen zoveel als souvereine vorsten waren binnen de Heerlijkheid van Herlaer. Dat kan het markiezaat toch niet over zijn kant laten gaan. De rentmeester vindt dat men Hoefnagels moet bijspringen, dat de Raden van de Prins van Sulzbach moeten interveniëren bij de Raad van Brabant in de zaak met de rosmolen van Hoefnagels, steunend op hun recht van de "wind" en van het gemaal. Maar de "wind" keert zich ditmaal heftig tegen het Huis van Bergen. Opkomend voor de heerlijke rechten van de Marquise laten de Raden van Bergen op Zoom weten dat de Heren van Herlaer zijn "gehorende" de rechten van wateren, tienden, renten of cijnsen en gemaal of molens; dat zij steeds molens hebben opgericht of' 'afgetrocken"; dat op de watermolen olie is geslagen; dat de Dungense molen verpacht is aan Hoefnagels; dat deze daar geen olie kan slaan; dat men hem 25

29 daarom octrooi verleend heeft voor een ros-oliemolen; dat daarop de Rentmeester Van Borsselen Hoefnagels "gecalangeert" heeft. Zij gaan zelfs nog iets verder en stellen "dat andere heerlijkheden releveren van de. Hoogmogende Heren Staten, maar dat Gestel releveert van de Bisschop en de cathedrale kerk van Luik; dat Bergen aan de Domeinen van Brabant geen recognitie betaalt voor de molens" en zelfs "dat de Hertog van Brabant in de gehele- heerlijkheid van Herlaar geen recht van domein heeft,,en dat de Marquise daarom het recht van gemaal zelf kan exerceren of doen exerceren. De ons reeds bekende Ackersdijk maant weer tot voorzichtigheid en wijst erop dat de Heren Staten "verscheidene domaniale rechten binnen de heerlijkheid geëxerceerd hebben en nog exerceren"; dat zij onder meer de grond- en gewincijnsen heffen (van de Hertog van Brabant) en dat zelfs de Heer van St. Michiels Gestel zélf jaarlijks "sekere som van penningen'' moet betalen, zonder dat hij precies weet waaruit die te gelden staan. Ook heeft de Leen- en Tolkamer in vroeger tijd "de pegel tot St. Michiels Gestel gestoken" en heeft de Rentmeester van de Domeinen van Brabant wel met succes "gecalangeert" tegen het "vlaggen" en zo meer. Ackersdijk's advies is daarom de zaak niet toe te spitsen op het " exerceren van Heerlijke rechten" maar eenvoudig te vragen op welke grond de molenaar beboet wordt en tegen welk. plakkaat of statuut hij "gepecceert" zou hebben. En inderdaad, de "Memorie van Consideratie" die de Raden van Bergen op Zoom als antwoord op het gestelde te verwerken krijgen is niet mis. De Heren van Herlaar, zegt de wederpartij, zijn beleend met de molens van tóen; van een recht van de wind of van het gemaal blijkt niets; de watermolens zijn enige jaren geleden verplaatst en het is de vraag of men toen daarvoor octrooi heeft gevraagd; hetzelfde geldt voor het maken van de overslag; onlangs is een geschil over het trekken van de sluizen ten nadele van de Heer van Herlaar uitgevallen. Vervolgens komt men met een opmerking die door haar scherpzinnigheid de heerlijkheid op zijn heerlijke grondvesten doet schudden en die we daarom uitvoerig citeren: Bergen had laten weten: "dat de Hertog.van Brabant niets domaniaals binnen de heerlijckheyt van St. Michiels Gestel soude hebben, doch wij vinden het gansch contrarie. En wel vooreerst dat Haar Hoogmogenden aldaar jaarlij xe gewinchijnzen heffen, genaamd Chijnzen van de Hertog van Brabant, die tot Sint Michiels Gestel geheven worden, waarvan de Heer selfs een chijns van over de twee guldens betaalt, sonder dat men echter voorseeker weet waaruyt dien chijns vergolden wordt". Zoals gezegd: deze opmerking raakt aan het fundament. Want de ' 'grondheerlijkheid van Sint Michiels Gestel en Oud- en Nieuw-Herlaer en Geemonde" hoe (grond) heerlijk ook getekend door de landmeter Jan F. de Weyer in 1769, is van origine niet die grondheerlijkheid waarvoor zij wordt gehouden door de latere Heren van Herlaer. Zij is als zodanig gecreëerd. Zowel de Prinsen van Merode als in later tijd de Markiezen van Bergen op Zoom hebben zich heerlijker gedragen dan zij waren. In de Domeinrekening van het jaar 1609 staat dat er 30 nieuwe cijnspercelen zijn uitgegeven. Jaarlijks melden de rentmeesters nieuwe uitgiften van dorpsgrond met cijns aan de Heer, waarmee zij overigens slechts continueerden wat onder de Merodés reeds begonnen was. Vandaar het vreemde verschijnsel dat binnen één gemeente en vaak uit één perceel twee cijnsen betaald worden: een aan Brabant en een aan de Heer van Herlaer. 26

30 Jammer genoeg is het proces over de rosmolên in de doofpot geraakt. Het uur van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap had in 1737 nog niet geslagen. Tot dan toe is de familie Hoefnagels trouw voor de recognitie blijven betalen. MECHELIEN SPIERINGS. Geraadpleegde Archieven:, Gemeentelijk Archief Sint Michiels Gestel Gerechtelijk Archief Sint Michiels Gestel en Bosch Protocol, R. A. 's-bosch Archieven van de Raad- en Rekenkamer van de Markiezen van B. op Zoom, Bergen-op-Zoom. DE OUDE OUDE BUNDER Na de invoering van het metrieke stelsel in 1820 is de benaming bunder" vooreen oppervlakte van m 2 nog lang in gebruik gebleven in officiële stukken. Alhoewel daar nu de term hektare" gebruikt wordt, kent men de bunder op het platteland nog steeds. Maar naast de bunder'' kennen oudere mensen ook nog een eenheid die zij,,oude bunder'' noemen en die ruwweg een derde deel groter is dan de gewone bunder of hektare. Hier wordt duidelijk de bunder bedoeld die vóór 1820 alom in Brabant in gebruik was en waarvan de grootte tussen 1,2 en 1,4 hektare lag, maar verschilde van plaats tot plaats. Voor wie weieens met oude maten te maken heeft is dit alles wel bekend.maar verbazend is het om in de 15e-17e eeuw óók vermeldingen van oude bunders" tegen te komen, ja zelfs van oude lopenzaadlands"! Soms verschijnt de oude bunder" als veldnaam: Dat hoeft dan niet te wijzen op een maat van die naam: immers een perceel dat reeds erg lang als één bunder gekend wordt, zou best De Oude Bunder" kunnen heten. 1474: Meester Aert Cornelis Lamssz sone houdt een bunder van eenen stucke lants anderhalf bunder groot, geheeten d'oude Bunder... ') Maar in de volgende passage moet er toch sprake zijn van een maat: 1474: Peter Dierick Buysensone houdt een oudt bunder lants metten huysingen dairop staende te Langdonc in Roesendale... 2 ) Zo werden er te Roosendaal in totaal 3 gevonden, terwijl het eerste voorbeeld ook een Roosendaals perceel betrof 3 ). In Princenhage vond ik een ander soort bijzondere bunder: de bunder grote maat". Het perceel dat l bunder grote maat mat in 1552, heette in Vz gemet groot, ofwel 1,17. bunder. 4 ) Maar het meest valt de oude maat op te Gilze. Het cijnsboek van de Oude Hof van de abdis van Thorn te Gilze 5 ) vermeldt bij de cijnsen te Gilze zowel bunders en lopenzaadlands zonder verdere aanduidingen, als ook oude bunders, oude én nieuwe lopenzaadlands! Als we even aannemen dat al die oude en nieuwe maten bij benadering even groot zijn, blijkt dat van de weergegeven oppervlakte onder Gilze van de bunders 5% oude maat was, en van de lopenzaadlands zelfs 11%, met 1% voor het nieuwe lopen". Bijna 8% van de oppervlakte was in oude (of nieuwe) maat gemeten. De vondst van deze bijzondere oude maten was puur bij toeval en het zou me niet verbazen wanneer ook anderen, die met andere plaatsen in Brabant bezig zijn, 27

31 dergelijke vermeldingen aantreffen. Gaarne zou ik hun ervaringen vernemen, in de hoop op die manier misschien dit vrij zeldzame verschijnsel te kunnen gaan begrijpen. Want wat kan het betekenen? Er kan sprake zijn van de invoering van hogerhand van een nieuwe maat, net als in 1820 gebeurde. Men denke aan het algemene gebruik dat men van de Bredase en Bossche bunder maakte in een zeer groot gebied: wellicht hebben die twee maten lokale maten overvleugeld. Maar ook is het mogelijk dat we er sporen van kolonisatie door lieden van elders in mogen herkennen, lieden die hun eigen maten meebrachten. De vraag is dan welke maat de,,oude" werd: de maat die de omwonenden reeds gebruikten, of de importmaat. Een dergelijke gang van zaken zou te Roosendaal mogelijk zijn, waar men in 1300 de Vlamingen nog als een aparte, daar gevestigde, groep vermeldde. 6 ). Ook in Vlaanderen was de bunder wijd verspreid 7 ): K.A.H.W. LEENDERS ') Alg. Rijksarch. Brussel, Leenh. v. Brab., Av. & Den bis, fol 48v, 7e. 2 ) Idem, fol 148r, 7e. 3 ) Alg. Rijksarch. Den Haag, Nass. Dom. Raad inv. Hingman, 1158, deel I, fol 17; Gem. Arch. Breda III-55-II-32, fol~ ) Alg. Rijksarch. Den Haag, Nass. Dom. Raad, inv. Hingm., 3590 f46 en f80. *) Rijksarch. Maastricht, Arch. Ecclesiast , (1613, kopie 1691). 6 ) F.F.X. Cerutti: Middeleeuwse rechtsbronnen van stad en heerlijkheid Breda, deel I, Utrecht 1956, no ) H. de Schryver, De Oude landmaten in Vlaanderen, Brussel, POTTEBAKKERSGEREEDSCHAP UIT DE IJZERTIJD In september 1972 werd op de Hoge Hof' te Megen een perceeltje uitgegraven, dat bestemd was voor de bouw van vier woningen. Reeds eerder waren hier tijdens grondwerkzaamheden bij de aanleg van riool en waterleiding scherven uit de Ijzertijd te voorschijn gekomen. Bovendien werden bij de bouw van een woonhuis een complete Harpstedter urn, een spinsteentje en een doorboord barnstenen schijfje gevonden. Dank zij de medewerking van de aannemer en de eigenaars mochten wij na het uitgraven een onderzoek instellen. Dit diende echter wel zo snel mogelijk te geschieden. Het gehele uitgegraven stuk bleek bezaaid te zijn met scherven van voornamelijk Harpstedter aardewerk. Er kwam ook dunwandig aardewerk met grafietbedekking voor, terwijl in de bovenste lagen Romeins materiaal aanwezig was. De laag met Romeins materiaal bevond zich op een diepte van 40 a 50 cm onder het maaiveld, terwijl de vroegere woonsporen zich voortzetten tot een diepte van 120 cm. Het geheel werd 80 cm uitgediept. Hierbij viel een aantal zéér opvallende zwarte, gele en rode vlekken op. De zwarte vlekken bleken afkomstig te zijn van stookplaatsen, de gele van leemhopen en de rode van een zachtgebakken, vermoedelijk weggeworpen en mislukt aardewerk. De veronderstelling ligt voor de hand, dat hier een werkplaats was geweest van een pottenbakker. Dit vermoeden werd bevestigd door het vinden van enige z.g. polijststenen, waarvan er een op bijgaande tekening is weergegeven, (a en b) 28

32 a. rolsteen met kiezellagen. b. dwarsdoorsnede, c. randprofiel van pot. De vernauwing in de-hals van de aardewerkpot, waarvan scherf c een overblijfsel is, moet gevormd zijn met deze steen. De kromming van beide is geheel gelijk. De kleine rondingen van de polijststeen zouden gebruikt kunnen zijn bij de vorming van de potranden. P.DE POOT 29

33 TYPOTIUS In dit tijdschrift (jg. 26, 1974, p. 58) publiceerde A. van Gooi een korte bijdrage In het Hof van Brabant te Praag". Daarin is sprake van een Typotius uit Diest, de hof-historicus van keizer Rudolf II, die samen met de hofschilder Barth.Sprangers in dezelfde straat woonde, waarin het Hof van Brabant gevestigd was. Over deze Typotius volgen hier enige nadere gegevens. Typotius is de gelatiniseerde naam van Jacob Typoets, die waarschijnlijk in 1540 in Diest is geboren, immers zijn ouders zijn uit die stad afkomstig. Hij was de zoon van Michiel Typoets, advocaat, en van Elisabeth van der Eijcken (of van Eycke), dochter van Mathijs. Zijn grootouders waren Godfried Typoets, schepen van Diest, en Laurentia van Langenrode. Het wapen van Typoets is van keel met drie zwanen in zilver. Het wapen is te zien op een van de koperen kolommen, die het koor van de St. Sulpitius-kerk te Diest omgeven en op een grafzerk te Leuven. In de Diction'naire des Ecrivains" van Eug. de Seyn (uitgave 1931) is een korte biografie van Jacob Typoets opgenomen: Student aan de universiteit te Leuven, daarna aan andere universiteiten, vooral in Italië, vestigde zich te Würzburg. Vervolgens in dienst van koning Jan III van Zweden. Deze liet hem later, wegens onenigheid inzake godsdienstige vraagstuk-. ken, gevangen nemen. In 1594 werd Jacob door toedoen van zijn broer Mathias, die lijfarts van koning Frederik II van Denemarken was, vrijgelaten. Hij trad toen als hof-historicus in dienst.bij Keizer Rudolf II en overleed te Praag in 1601." Paquot beoordeelde Typoets' kennis van de retorica, de dichtkunst, de geschiedenis en de moraalfilosofie als juist voldoende". Typoets schreef o.m. een aantal werken over staatsrechtelijke onderwerpen, b.v. De Monarchia". Bovenstaande bijzonderheden heb ik voor het grootste deel ontleend aan een genealogisch en heraldisch handschrift, dat in 1680 werd opgesteld door Godfried van Zurpele ( ), advocaat en pensionaris van de stad ; E)iést, waarvan een copie in het archief van de familie Cools te Brussel berust. Van Zurpele verklaart: Naer alle gedaene devoiren, heb ick evenwel niet connen bevinden oft daereenighe descendenten syn voortsgecomen en iemanden van de vier sonen van Michael Typoets". Men bedenke daarbij, dat Jacob en zijn drie broers Mathias, Joachim en Godfried allen zijn geëmigreerd in verband met de godsdienstoorlogen en men daardoor waarschijnlijk de afstammelingen niet kent. H. van den Hove d'ertsenrijck HET DAGELIJKS COSTUUM IN 1827 In het Provinciaal blad van Noord-Brabant van 1827, in de nummers 69 en 136 komen verzoeken tot opsporing van personen voor. Hun kledij wordt als volgt beschreven: Blaauw lakensche rok, dito muts, lange linnen broek, groen manchester kamizool, zwarte kousen met witte einden, klompen. (69, p. 2). Ronden hoed, gestreept bruin linnen buisje, lange donkergraauw linnen broek, zwart lakens vest, met eenige koperen knoopen, een versleten roodbonten halsdoek, grijze gestreepte kousen en lage schoenen met nestels. (136, p. 2).. K 30

34 TEUTEN l Uit het kerkarchief van Steensel noteerde ik het volgende uit het jaar 1822:,,Op aanstaande zondag valt den feestdag van de H. Drijkoningen wanneer de dienste zullen geschieden voor die buijtenlands rijzen, et oblatis pro utraque Missa habui ultra 7 florenos". Of deze H. Mis verband houdt met de aanwezigheid van Teuten in Steensel dan wel met de mensen die in het buitenland gingen werken of beide, is mij niet bekend. Er zijn in Steensel zeker Teuten geweest: een boerderij aan de Riethovenseweg werd tot voor enkele jaren aangeduid als bij deteut": dat sloeg op een zekere Van den Broek: deze familie was oorspronkelijk afkomstig van Duizel en woonde op de Donk of Mosik aldaar. Van den Broek dreef handel op Duitsland. H. HUIJBERS II In de stukken uit het rechterlijk archief van Eindhoven (R.A ) betreffende een proces van Sr. Hendrick Gillis van den Broucq (en niet Broncq) tegen Joost Janssen alias Teut, bevindt zich een ander stuk, gedateerd 31 januari Hierin wordt Joost Janssen reeds vermeld met de toevoeging: alias Teut. Dit proces speelde zich af voor de schepenen van Waalre en Valkenswaard (R. 10, fol. 80vo. e.v.). Hierin werd de aanlegger vermeld als Hendrick Dielis van den Broeck, koopman van wijn en brandewijn wonende binnen de stad Eindhoven. De toevoeging Teut werd gebruikt door Mattijs Jacobs van Heijst, de toenmalige secretaris van Waalre, Valkenswaard en Aalst. J. BIJNEN III Uit de kwartierstaat van de familie Fasol en uit het doopregister van de parochie Bree in België werden de volgende aantekeningen gemaakt: Een zekere Petrus Johannes Fasol, geboren 1855, en gehuwd met JohannaBijnen, geboren 1854, stond eerst geregistreerd als huisschilder, later als Teut. Hij woonde in de Maastrichterstraat, waar eerst de familie Renders woonde; een bijzonderheid is dat hij altijd een robijnen dasspeld droeg. Na zijn dood erfde de familie Bijnen in België een groot vermogen. Zijn neef Andreas Fasol kreeg een houten tabakspot, die nu in het bezit is van Harry Fasol in Valkenswaard. G. BEEX VOGELVERSCHRIKKERS De heer Johan Claassen, Handelseweg 12 te Gemert, tel.: , vraagt onze lezers om allerlei inlichtingen over vogelverschrikkers: betekenissen in het volksgeloof, regionale voorkeuren voor verschillende typen, melding van vindplaatsen en eventueel foto's; tenslotte ook graag titels van boeken en tijdschriften, waarin over dit.onderwerp geschreven is. Men gelieve zich rechtstreeks tot de heer Claassen te wenden. BOEKENNIEUWS BESPREKING Edmundus van Well ( ), Geschiedenis van de Achelse Kluis (1885), uitgegeven door D. de Jong O.C.R., Achel p., 21 x 33 cm, ill. Besteladres Achelse Kluis, Achel, prijs f f 3.00 porto. 31

35 In 1885, 200 jaar na de stichting van de Achelse Kluis, voltooide pater Edmundus van Well zijn handschrift: De Achelse Kluis - Geschiedenis der Abdij van O.L.V. van la Trappe te Achel". Pater D. de Jong heeft dit handschrift nu in een eenvoudige, maar toch aantrekkelijke vorm uitgegeven. In de studie van Edmundus van Well staat de geschiedenis van de orde en de observanties centraal. In zijn inleiding schetst D. de Jong het boek als een brok geestelijke cultuurgeschiedenis" en als een werk, dat men leest als een roman, omdat de auteur met beide benen in de romantiek staat en zwierige taal weet te gebruiken". Het eerste hoofdstuk, dat de geschiedenis van de omgeving van de Achelse Kluis behandelt is natuurlijk verouderd. De volgende hoofdstukken (over de grenskapellen, de stichting van de Kluis, de secularisatie, de ordegeschiedenis, het verblijf te Meersel, de terugkeer te Achel en de 19e eeuwse geschiedenis van het klooster) bevatten ondanks.het feit, dat ze 90 jaar geleden werden geschreven veel nieuws". D. de Jong voegde aan het boek als bijlagen van Well's Elegie op prior van Moock. de kronijk van Dom Jos. van Moock uit 1852, een genealogisch fragment betreffende de familie van Well en een biografie van Edmundus toe. De goed gekozen illustratie omvat behalve tekeningen en schilderijen van de Kluis in vroeger jaren, een aantal bid- en knekelprentjes. Na zijn Monumenten'uit drie eeuwen Kluishistorie" (Achel 1973) en zijn Eremietenregels Achelse Kluis" (Achel 1974) heeft pater de Jong weer een waardevolle bijdrage tot de geschiedenis van De Kluis" het licht doen zien. A.D:K. AANKONDIGING BEWONINGS- EN LANDSCHAPSGESCHIEDENIS VAN BOCHOLT Binnenkort verschijnt van de hand van Dr. J. Molemans een studie over Bocholt: Bewonings- en landschapsgeschiedenis van Bocholt in de spiegel van zijn plaatsnamen. De auteur is bekend door talrijke naamkundige studies, die voornamelijk op de Kempen gericht zijn en als spreker op on;:e studiedagen. Bij het verzamelen, van het naarnkundig materiaal van de gemeente Bocholt is het de schrijver opgevallen, hoe nauw de relatie is tussen enerzijds de namen en anderzijds de mens en zijn oorspronkelijk leefmilieu. Hij heeft daarom over Bocholt geen klassieke toponymische studie willen maken, maar riet materiaal naar zijn betekenis gegroepeerd rond twee onderzoekingspunten, nl. de nederzettingsgeschiedenis (hdst. JJ) en de landschapsgeschiedenis (hdst. in), ingeleid door een geografische en historische schets (hdst. I). Men kan het boek bestellen door overschijving van 300 Belg. Fr. op per van het Instituut voor Naamkunde, Blijde Inkomststraat 5 te 3000 Leuven, met vermelding: Molemans - Bocholt. p.d.g. KRONIEK DER KRINGEN De Kring..Barthold van Heessel" van Aarle-Rixtel hield 30 januari in zaal van Bracht zijn jaarvergadering. Er werd o.a. besloten om de heemkamer in een stichting onder te brengen. Op 13 maart was men op dezelfde plaats weer bijeen en L. Verhoeven hield een lezing over: Dingen, waar we allemaal aan voorbijgaan, gevolgd door een kwis. Op de laatste dag van maart mocht de heemkamer de duizendste bezoeker begroeten; momenteel wordt hier een tentoonstelling gehouden van oude gebruiksvoorwerpen. De Kring,,De Acht Zaligheden" was 14 januari in De Herberg bijeen voor de jaarvergadering. Daarna sprak A. Kakebeeke over het monumentenjaar en de aktie die de Kring in verband hiermee voert. Tot slot introduceerde W. Iven zijn boek over Leende. In het gemeenschapshuis De Hollekes té Steensel bracht de heer Peeters 20 februari een voordracht over De valkerij en het Tumhouts Valkhof in de Kempen. Op 22 maart werd een bezoek gebracht aan het streekmuseum het Oude Slot te Zeelst,, waar N. Rooijmans de gasten rondleidde. De Kring,.Schout Charles de Roy" van Alphen plande in januari een lezing over Spoortreinen door 32

36 de heer Meulemans, en m februari een lezing over de Alphense molens en hoeven. De Kring,,De Vonder" van Asten-Someren bezocht 15 januari het museum het Oude Slot te Zeelst en ontving 21 januari in het gemeenschapshuis te Asten de heer Beekman met een lezing over de bouwkunst in de 19e eeuw, met name de neo-gothiek. Op 24 februari was K. Vermeeren in café Eijsbouts te Ommel met een voordracht over het Brabantse gildewezen. De Kring Beek en Donk" had 3 maart zijn jaarvergadering in het Ontmoetingscentrum, waarbij H. Hamelijnck een voordracht hield: Hoe ik imker werd. Voor 13 maart stond een bezoek aan de expositie van Egyptische kunst te Brussel op het programma. De Kring,.Boxtel" nodigde zijn leden 18 februari uit naar café v. d. Meijden, waar P. Dorenbosch vertelde over zijn reis naar Ierland. A. v.d. Braak behandelde een enquête over huwelijksgebruiken. Op24maart hield W. Knippenberg in Bellevue een voordracht over Stiftsdames en Begijntjes. De Kring,,Breda" kwam 31 januari op het stadsarchief bijeen om de voordracht van W. Knippenberg te beluisteren over Stiftsdames en Begijntjes. Op 14 februari hield mevr. A. v. Dort-v. Deurzen op deze plaats een lezing onder de titel: Kent U dit Brabant? De Kring,,Budel en Cranendonck" koos de heren C. Hendrix, H. Jaspers en J. Vlassak in het bestuur, waarvan de heer Hendrix als voorzitter. Op 17 maart was er in het bejaardencentrum een dia-avond over een rondreis dóór Israël door de heer Scheepers. De Kring,,Ledevaert" van Chaam had28 januari in hotel Bellevue de heer L. v.d. Zanden op bezoek met zijn voordracht over Brabantse humor. Op 19 februari organiseerde het bestuur een informele avond in de jeugdherberg Het Putven; de leden konden kennis maken met de volksdanskunst, en R. Ringers beeldde twee Brabantse verhalen uit d.m. v. een schimmenspel. Op26 maart hield P. Drijvers in Bellevue een voordracht over de boerderij in het Brabantse landschap. De Kring,,Den Dungen": L. van Minderhout vertelde 16 januari in café v.d. Westelaken over de wordingsgeschiedenis van Den Dungen. De Kring,,Kempenland" van Eindhoven ontving 14 januari in het Academisch Genootschap Pater T. Gerits met een spreekbeurt over de abdij van Averbode, en 23 januari brachten de leden een bezoek aan museum Kempenland. Op 25 februari hield P.J. van Poppel een voordracht over: Stad en land uit eigen krant , eveneens in het Academisch Genootschap. Op dezelfde plaats bracht W. Knippenberg 18 maart een causerie met dia's over Stiftsdames en Begijntjes. De Kring,,Jan uten Houte" van Etten-Leur heeft, vooral in de persoon van zijn voorzitter C. Leijten, al maandenlang moeite gedaan om het Posthuis te Hoeven te behouden, hopelijk met succes. Het museum op het St. Paulushofje kreeg 'm januari van de zanger Henk Dorel diens smoking uit 1943 in bezit. De Kring,,Geertruydenberghe" hield 16 januari een vergadering in De Zalmstreek. Op 18 februari was men in De Veste bijeen. De Kring,,De Kommanderij Gemert" nodigde zijn leden 19 februari uit voor de jaarvergadering in hotel De Kroon. A. Kakebeeke hield daarbij een causerie met dia's i.v.m. het monumentenjaar. De Kring,,De Vyer Heertganghen" van Goirle had29 januari een bijeenkomst in het Hof van Holland, waar J. Toorians sprak over de Brabantse gilden. In de bestuursvergadering van 19 februari werd besloten om een college van advies en assistentie in te stellen, dat intussen is geformeerd. De Kring, Maasland'' te Heesch kreeg de bovenverdieping van het voormalige raadhuis aldaar te huur aangeboden. Leden van de kring ontdekten een Romeinse put in Berghem, terwijl enige andere leden een oude grenssteen tussen de gemeenten Schayk, Berghem en Nistelrode vonden, die nu weer in ere is hersteld. De Kring,,De Heerlijkheid Heeze-Leende-Zesgehuchten" ontving 14 januari W. Knippenberg in De Zwaan te Heeze voor een lezing over Middeleeuwse bedevaarten in en vanuit Noord-Brabant. Op 14 maart werd op dezelfde plaats de jaarvergadering gehouden, besloten met het vertonen van twee oude films over Leende. Samen met de Kring van Asten-Someren werd 25 maart een-avond belegd te Someren, waar K. Vermeeren sprak over de Brabantse gilden. De Kring heeft zich zeer ingespannen om de kerk van Zesgehuchten op de monumentenlijst geplaatst te krijgen. De Kring,,Peelland" van Helmond was 23 januari in De Herberg bijeen voor de jaarvergadering. Naast de gewone agendapunten stond er een heemkundige kwis op het programma over Helmond en omgeving o.l.v. A. Swinkels. De heer H. Ruhe was 18 februari in café Ameide met een lezing over: Monumenten in ons land. Op 17 maart kwam op dezelfde plaats J. Jongeneelen met een voordracht: Van Passie en Pasen, het Lijdensverhaal in de beeldende kunst. De Kring,,De Boschboom" van 's-hertogenbosch nodigde zijn leden voor 10 maart naar de Openbare 33

37 Bibliotheek, waar J. Snoeij een voordracht hield onder de titel: Monument en samenleving. De Kring,,loannes Goropius Becanus" van Hilvarenbeek hield 17 februari de jaarvergadering in De Zwaan. Hierbij hielden de heer en mevrouw Herfst een lezing met dia's over Egypte, gevolgd door een show van gebruiksvoorwerpen uit dit land. De Kring,,Huybergen" nodigde zijn leden 5 maart uit voor een lezing met dia's over de molen van Huybergen in het gemeenschapshuis door G. Nieuwenhuis, de beheerder van deze molen, die in restauratie is. De spreker vulde zijn voordracht aan met een serie dia's over Californië. De Kring,,Die Overdraghe" van Klundert hield4 maart een bijeenkomst in het stadhuis, waar H.Oome sprak over: De grote of oude,zuidhollandse Waard en de Biesbosch. De Kring,,Onsenoort" van Nieuwkuyk organiseerde tussen 15 en 23 maart in het nieuwe buurthuis De Korf te Vlijmen een expositie over archeologische vondsten, middeleeuws aardewerk, foto's en kaarten., De Kring,,Ambachtsheerlijkheid" van Nieuw-Vossemeer kreeg een nieuwe secretaris in de persoon van de aktieve Cl. van Meel. De Kring,,Den Drijehornick'' van Nuenen was 19 februari bijeen in het Sportpaviljoen voor een lezing met dia's van P. Wiro Heesters over: De Everse akkers en hun geheimen. Op dezelfde plaats sprak P. Drijvers 12 maart over oude Brabantse boerderijen, en 26 maart P.J. van Poppel over Oud-Eindhoven. Deze laatste avond werd tevens de jaarvergadering gehouden. De Kring,,De Heerlijkheid Oirschot'' had 23 januari zijn jaarvergadering in De Zwaan. Op dezelfde plaats bracht J. v.d. Heijden 20 februari een lezing met dia's over Oirschot en zijn buitengebieden, en W. Knippenberg op 20 maart een lezing over de Teuten van de Kempen. De Kring,,De Kleine Meijerij" van Oisterwijk nodigde zijn leden 29 januari uit voor een voordracht van L. v.d. Zanden in 't Oude Nest over Brabantse humor. Hier kwam men 6 maart opnieuw bijeen voor een dia-vertoning, verzorgd door J. v.d. Plas, onder de titel: Brabants Heem. De Kring,,De Heerlijkheid Oosterhout" was 27 januari bijeen in het streekarchivariaat voor een lezing van J. Verhulst, en op 7 maart voor een lezing van J. Oomen over de St. Janskerk van Oosterhout. Diverse sprekers spraken 24 maart in Alberts Corner over geschiedenis, geschiedkundige bronnen en geschiedschrijving, waarna er gelegenheid was om vragen te stellen. De Kring,,De Oude Vrijheid" van Sint-Oedenrode had 21 januari zijn jaarvergadering in hotel van Eijk, waarbij de voorzitter een toespraak hield en verschillende aktiviteiten voor het komende jaar voorstelde: de inrichting van een museum in het St. Paulusgasthuis, de inventarisatie van heemkundige objecten in de gemeente, het opknappen van oude werktuigen in bezit van de kring, archeologische lessen, natuurverkenningstochten en voorbereiding van een tentoonstelling over Sint Oda en Sint- Oedenrode in De rest van de avond werd besteed aan een heemkundige kwis o.l.v. L. v. Zanden. Op 26 februari was men op dezelfde plaats bijeen voor een lezing van W. Knippenberg over Stiftsdames en Begijntjes, en op 26 maart voor een voordracht van P. van Bussel over molens. D'e archeologische lessen van P.Wiro Heesters werden een groot succes: er waren 31 deelnemers. De Kring,,Son en Breugel" ontving27februari P. Drijvers in De Zwaan vooreen lezing over Brabantse boerderijen. De diverse werkgroepen van de kring zijn voortdurend aktief bezig. De Kring,,Tilborch" hield 6 februari in de Postelse Hoeve de jaarvergadering en vierde op bescheiden wijze het eerste lustrum. Tot besluit van de avond werden dia's vertoond over de excursie naar Mechelen vorig jaar. Op 9 maart werd in de kerk van het Goirke met groot succes een manifestatie gehouden tot behoud van deze kerk, waarbij de heer en mevrouw De Bruijn een leeuweaandeel hadden. Deze dag was op 6 maart voorafgegaan door een presentatieavond in de Kasteelhoeve. De Kring,,Uden" was // maart bijeen in de Bejaardensociëteit, waar S. Zoetmulder aan de hand van dia's sprak over Brabantse-molens. De Kring..Weerderheem" van Valkenswaard luisterde 25 februari in hotel Riche naar een voordracht van P. Wiro Heesters over het Dommeldal. Voor 27 februari werden de leden uitgenodigd voor een lezing van A. Kakebeeke over de beekdalen in de Kempen. De Kring,,De Erstelinghe" van Waalwijk: op28 januari besloot P. Wiro Heesters zijn archeologische lessen. K. Vermeeren was 3 februari aanwezig met zijn voordracht over de Brabantse gilden, terwijl 25 februari in De Leest de jaarvergadering werd gehouden. Op 4 maart sprak P. Drijvers over oude Brabantse boerderijen. De Kring,,Zeeland" kwam 19 februari bijeen in café Het Centrum en hield hier op 19 maart de jaarvergadering. J. Sluyters sprak deze avond over Bidprentjes. De Kring,,De Drie Heerlijkheden" van Zundert-Rijsbergen had 20 februari in het gemeenschapshuis de 34

38 jaarvergadering. W. Knippenberg sprak die avond over Postbanen en Herbergen in de Zuidelijke Nederlanden. p.d.g. HEEMKUNDIGE STUDIEDAGEN 1975 Ook dit jaar waren de Heemkundige Studiedagen in de aula van het Jacob Roelandslyceum te Boxtel een groot succes. Op 9 maart sprak drs. J. Slofstra, van het Archeologisch Instituut van de Vrije Universiteit te Amsterdam, aan de hand van dia's over Het neolithicum'in Noord-Brabant". Hij zei dat hij geen opzienbarend nieuws ging vertellen, maar alleen een overzicht wilde geven van de huidige stand van zaken in onze provincie. Na de middag vertelde dr. L. P. Louwe Kooijmans van het Rijksmuseum voor Oudheden te Leiden over: Het onderzoek naar de neolithische bewoning van de Hazendonk in de Alblasserwaard. Voor ons bracht deze voordracht met dia's wél veel nieuws, dat met stijgende belangstelling werd gevolgd. Op de tweede dag, zondag 23 maart, was het aantal deelnemers opvallend groot: prof. dr. W. Glasbergen van het Albert Egges van Giffen Instituut voor Prae- en Protohistorie van de Universiteit van Amsterdam sprak weer eens voor zijn talrijke Brabantse vrienden. Hij opende en besloot zijn grandioze voordracht met dia's over Romeinen in de Lage Landen" met een groot portret van pastoor W. Binck op het scherm. Alle aanwezigen hebben deze morgen weer volop kunnen genieten van de grote deskundigheid van deze spreker,' die met veel verve en enthousiasme het zoord voerde. Het ovationeel handengeklap op het einde was dan ook terecht op zijn plaats. 's Middags was het dr. G. De Boe van de Nationale Dienst voor Opgravingen te Brussel die ons aan de hand van dia's vertelde over: De Romeinse nederzetting (vicus?) te Grobbendonk in de provincie Antwerpen". De heer A.D. Kakebeeke, vice-voorzitter van onze stichting, verdiende opnieuw alle lof met de organisatie van deze 28e reeks van onze Studiedagen. p.d.g. INSTALLATIE VAN EEN MONUMENTENWACHT Op 19 maart werd de afdeling Noord-Brabant van de Stichting Monumentenwacht in Nederland opgericht. Dat gebeurde in de Bois Ie Duc-zaal van het Provinciehuis in 's-hertogenbosch. De bijeenkomst werd geopend met een welkomstwoord van de Commissaris der Koningin. De installatie had plaats door W. Kramer, voorzitter van genoemde stichting. Deze zei in zijn toespraak o.a. dat de Monumentenwacht momenteel meer dan 250 objecten onder handen heeft. Hij durfde te stellen dat deze dienst in zijn tweejarig bestaan reeds een veelvoud van zijn kosten aan herstellingskosten heeft voorkomen. Hij meende dat het meer dan hoog tijd was dat de stichting ook in Noord-Brabant aan het werk kon gaan; hier staan 3756 gebouwen op de monumentenlijst. Nadat een filmpje was vertoond, hield Mr. H.W. van Doorn, minister van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk, een toespraak, waarin hij zich erg blij toonde over de groei van de Monumentenwacht die zich nu beneden de grote rivieren ging wagen". Hij had bij de begrotingsbehandeling van zijn departement in de Tweede Kamer wel gezegd,,de continuering van de subsidiëring van de stichting in ernstige overweging te zullen nemen, maar hier wil ik U wel zeggen dat U die woorden positief moet opvatten"! Nu volgde de symbolische overdracht van de auto, die door het Prins Bernhardfonds aan de afdelingen Utrecht en Noord-Brabant was geschonken. Mr. H. Hennekens, burgemeester van Cuyk en voorzitter van de Noord-Brabantse afdeling van de Monumentenwacht, besloot deze plechtigheid met een enthousiast dankwoord. Hij was blij dat de installatie op 19 maart, feestdag van Sint Jozef, plaats had en. verzekerde dat het bestuur van zijn afdeling zat te popelen om aan de slag te gaan. Hij zei te hopen dat er spoedig meer auto's en meer wachters in de provincie nodig zouden zijn. Tijdens een informeel samenzijn was er tenslotte gelegenheid om onder de luifel van het Provinciehuis de volledig uitgeruste auto te bezichtigen. p D G 35

39 KRING-PERIODIEKEN Medelingenblad Kempenland (Eindhoven) nr. 32: P. van Bussel: Een Eindhovense molenstichting; J. Spoorenberg: Bluumkes langs de Dommel, V; J. Melssen: Eindhovenaren aan de universiteit van Leuven I; A. van Agt: Oude bijnamen uit Woensel; J. Sicking: Dirk en Bruno Loer; J. Spoorenberg: Bidden onder het werk; red.: Geschiedenis van de Achelse Kluis uit het jaar 1885; J. Melssen: De toestand van wegen en bruggen in 1616, I; J. Spoorenberg: Het Eindhovens station v.ari. de Paardenpost, I; red.: Op zoek naar liekes, XIV. nr. 35: J. Spoorenberg: Bidden onder het werk, II; S. Zoetmulder: Dom en erm; J. Spoorenberg: Bluumkes langs de Dommel, VI; J. Sicking: Eindhovense kerken, I; J. Spoorenberg: Het Eindhovense station van de paardenpost, II; D. v.d. Gevel: Vogeltjes langs de Dommel; G. van Dijck: Nogmaals: de gebroeders Loer; J. Melssen: De familie Loer te Stratum; J. Spoorenberg: De geschiedenis van de Eindhovense hoedenindustrie; J. Karel: Op zoek naar Liekes, XV; J. Melssen: Eindhovenaren aan de universiteit van Leuven, II. Gemerts Heem (Gemert) nr, 57: red.: Het eerste nummer; A. Otten: Sprokkelen; E. Loffeld: Het Huukske; M. Pennings: De steen van Gemert. Mededelingenblad Peelland (Helmond) maart: De naam Helmond; De stad Helmond; Poorterrecht; De Amvachtsgilden; B. v.d. Ven: Jaar- en weekmarkten; F. Steegmans: Stamboomonderzoek. De Kleine Meijerij (Oisterwijk) 26 (1975) nr. l: A.M. v.d. Lely-Everts: De familie Verster; P. Wuisman: Kwartierstraat van mr. A.H. de Balbian Verster; idem: De Oisterwijkse portretten door mr. A.H. de Balbian Verster; G. Berkelmans en W. de Bakker: De Drie Zwaantjes, bijgenaamd het Verterhuis. Met Gansen Trou (Onsenoort) 25 (1975), nr. 1: red.: Met Gansen Trou in 't zilver; C. v. Herpt: De familie Verhoeven, V.: W. Zeeuwen: Het stroomgebied der grote rivieren in het bijzonder de Maas, VII; A. v.d. Lee: De stroomvoorziening van Haarsteeg in vroeger tijden; nr. 2: C. v. Herpt: De familie Verhoeven, VI; J. v. Oostrum: Waarheid en verdichtsel rond oude kerken in Baardwijk en Waalwijk; M. v. Loon: Het gebied van de Kring Onsenoort in de Romeinse tijd; M. v.d. Bosch: Een overzicht van Engelen in het jaar nr. 3: G. v.d. Velden: Een Bokhovense verkoopakte uit 1545; W. Zeeuwen: Het stroomgebied der grote rivieren, in het bijzonder de Maas, VIII; C. v. Herpt: De familie Verhoeven, VII; N.N.: Een overzicht van Herpt en Bern in het jaar Heemschild (Sint-Oedenrode) 9 (1975), nr. 1: p.w. Heesters: Een oude vete; De toren van Son; Maatregelen ter voorkoming van brand. KAPITTELSTOKJE STAATS GEZAG In het laatste nummer van Brabants Heem ver-. telde de heer A.J.L. van Bokhoven over de inname en verwoesting van het kasteel van Loon op Zand door de Staatse troepen en stelde daarbij dat Loon omstreeks 1600'onder Staats gezag gekomen is. In Tilburg, evenals Loon op Zand een heerlijkheid en een open vlek, werden al in 1580'de beide kasteeltjes door de Staatse troepen verwoest en in 1595 moest zelfs de - gefortificeerde - kerk er aan geloven. Van een overgang van Spaans naar Staats gezag is in de Tilburgse bronnen echter niets te bespeuren. Bestuur en rechtspraak bleven door dezelfde personen op de aloude wijze uitgeoefend worden en de belastingen werden als vanouds aan het Zuiden betaald. Wél betaalde men aan de Republiek oorlogscontributie, maar dit was de gewoonte aan de partij die in het oorlogsgebied geen soevereiniteit uitoefende. Pas na de val van Den Bosch in 1629 veran-, derde het een en ander. Spanje beweerde, dat alleen de stad Den Bosch overgegaan was, de Republiek echter beweerde dat met Den Bosch ook de hele Meierij Staats geworden was. Voor de door de oorlog verarmde Meierijenaars had dit het afschuwelijk gevolg, dat aun beide partijen belastingen moesten worden betaald en aan de plakkaten en ordonnanties van beide belligerenten gehoorzaamheid verschuldigd was. Dit veranderde pas na de Vrede van Munster in 1648, toen de Meierij onbetwist Staats werd. Zie voor dit alles: V.A.M. Beermann, Stad en Meierij van 's-hertogenbosch van 1629 tot 1648, Nijmegen Wat Tilburg betreft geven de dorpsrekeningen (Gemeentearchief Tilburg, Inv. Van Visvliet) een aardige kijk op de situatie.. Wellicht verschaft ook hei: administratief archief van Loon op Zand wel inzicht in de soevereiniteitskwestie. Goirle MARTIN DE BRUIJN 36

40 INHOUD H. Beex, Monument voor Hein Mandos 39 J.B. Bolmers, Over zeer oude linden" 40 B.H.A. Fokkelman, Het raadsel van Riethoven ontraadseld 45 W. Knippenberg, Kapellen van het Brabants Studentengilde van O.L. Vrouw.. 49 R. van Nuland, Kapel aan de Keer in Den Dungen : 52 F. van Puijenbroek, Kleine bedrijfsgebouwen, tekens van ambacht en techniek. 55 A.D. Kakebeeke, Het beschermde dorpsgezicht Loon (gemeente Waalre) 59 M.A. v.d. Wijst, Noord-Brabantse Oorlogsveteranen J.J.M. Sicking, Een studie over het L.O. in Noord-Brabant? 67 Boekennieuws, - Besprekingen: G. Beex, Mesolitische oppervlaktevondsten van de Zwarte Horst Weyer in de gemeente Luyksgestel. A.D. Kakebeeke, Langs de oude Brabantse kerken, deel l, Oostelijk Brabant. G. Beex, Noord-Brabant in de Romeinse tijd, dia-serie met tekstboekje 69 - Aankondigingen: De negende Zaligheid. - Short History of Eindhoven. - Gastel, land van abten en markiezen. - Geschiedenis van Goirle 70 Kroniek, p. Dagobert Gooren, Dag van het kleine en vergeten monument. - Uit de Kringen. - Kring-periodieken 71 MEDEDELINGEN 1. Op 31 mei organiseerde de Stichting Brabants Heem te Waalre een bijeenkomst gewijd aan Het kleine en vergeten monument". Een verslag van die bijeenkomst vindt U op p. 71, de voordracht van dr. F. van Puijenbroek op p. 55. Een beschrijving van het beschermde dorpsgezicht Loon begint op p De Redactie overweegt een register samen te stellen op de eerste 25 jaargangen van ons tijdschrijft. Pas als zo een register bestaat zijn de talloze gegevens, die deze jaargangen bevatten, toegankelijk. Het wetenschappelijk belang ervan is duidelijk. Even duidelijk is, dat de samenstelling van zo een register een zeer groot werk is. Daarom doet de redactie het verzoek aan lezers, die over voldoende vrije tijd beschikken en menen aan deze onderneming te kunnen medewerken, zich te melden bij het redactie-secretariaat, postbus 45, St.-Oedenrode. Over de werkwijze zal natuurlijk uitvoerig worden gesproken door de gegadigden en de redactie. We hopen dat er voldoende reacties zullen komen! 3. Op 20 september 1975 organiseert het Centrum voor de Studie van Land en Volk van de Kempen in het Limburgs Provinciaal Vormingscentrum te Neerpelt een congres over de heide. In korte inleidingen zullen behandeld worden: het ontstaan van de heide, de keuren en de heide, het ontginnen van de heide, de sagen van de heide en de toponymie van de heide. Programma rnet nadere gegevens kan men aanvragen bij drs. J. Goris, Nieuwstraat 20, B-2410 Herentals. 4. Van l t/m 17 augustus (open van uur, za. en zo. van uur) is in het Museum Kern penland te Eindhoven (Stratumseind 32, tel ) een tentoonstelling over het kleine en vergeten monument te zien. In samenwerking met de boerderijencommissie van Brabants Heem worden problemen rond het verbouwen van boerderijen toegelicht. Het tweede deel van de tentoonstelling toont de panden, die door de gemeente Eindhoven op haar gemeentelijke monumentenlijst zijn geplaatst. 37 Bibliotheek tu ^.-. i.t.i.labinet Provinciaal Genootschap van.unstee en Wetenschappen in

41 f" w S'ilIllMJ^KBlB»»OMi y ^sff^^s^ïït! *^!* r 'JW*** ^ 38

42 MONUMENT VOOR HEIN MANDOS Toen Hein Mandos rond Pasen het besluit bekend maakte dat hij per l mei niet alleen de voorzittershamer van Brabants Heem maar ook de redactionele schrijfstift van dit tijdschrift neerlegde, moet de overblijvende redactie wel het gevoel gehad hebben dat de stop uit het bad getrokken werd en alle water wegliep. Want Hein was het tijdschrift. Omdat hij van het begin af aan, 27 jaargangen lang, de redactie gevoerd had. Omdat zijn klassieke geest weerspiegeld werd in alle pagina's. Omdat hij alles deed: auteurs uitnodigen en manen, kopij drukklaar maken, lay-out gereedmaken met passen en meten een lange zondag lang, proefdrukken corrigeren, en na het uitkomen van elk nummer dat nummer met kennersogen doorbladeren, overlezen en koesteren. Natuurlijk had hij hulp: de mede-redactieleden, maar ze waren duidelijk de medewerkers en Hein was de werker. En zijn vrouw Miep, en die was duidelijk een hulpe hem gelijk. Want ook een groot deel van de administratie heeft jarenlang grotendeels plaatsgevonden in huize Man dos,-en jarenlang hebben ze samen aan het werven van advertenties hun kerstvacantie opgeofferd. Dat wisten de lezers niet die vaak mopperden als no. l van de volgende jaargang weer eens erg laat van de pers kwam. Ik heb al die jaren een plezierig gevoel gehad, als ik Brabants Heem in mijn brievenbus vond. Alsof iemand een bloemetje bracht. Brabants Heem van Hein Mandos onderhield een heel bijzondere relatie met zijn lezers. Die relatie was: wel wat afstandelijk, toch nooit uit de hoogte; ingehouden vriendelijk; verborgen geestig; altijd met een diep respect van de man die het redigeerde voor de lezer die het las. Dat laatste is het belangrijkste kenmerk van de relatie. Ik denk dat Hein niet altijd met plezier artikelen heeft opgenomen; soms waren ze technisch-wetenschappelijk, en Hein was tezeer het geweten van zijn lezers om daar tevreden mee te zijn. Soms waren ze te dilettantistisch, en dat was een niveau waar Heins eigen geweten moeite mee had. Slecht geschreven artikelen, daar wist hij als neerlandicus nog wel raad mee: hij schaafde en corrigeerde tot er wat fatsoenlijks uitkwam. Maar het laatste waar hij aan dacht - en dat is toch wel lange tijd een moeilijk punt geweest - was er een soort bondsblad van te maken, volks en grollig, het ideaal van pastoor Binck. Als het in de beraadslagingen weer eens op dat chapiter aankwam, stond Hein boven zijn tijdschrift als een herdershond boven zijn kluif, en het moest nog een heel andere bink dan Binck zijn die het van hem loskreeg. De reden was, in de grond, dat Hein zijn vrienden van Brabants Heem te hoog aansloeg om ze zo iets laags aan te doen, en de lezers hebben dat altijd begrepen en gewaardeerd, de ware lezers tenminste. Hun tijdschrift had standing", en. daar stond de neerlandicus Mandos garant voor. Hoogtepunten voor hem zelf - en dat gold ook voor de lezers denk ik - zullen wel geweest zijn de artikelen over de geheimzinnige archeoloog, een dispuut waarin zich ook prof. Bogaers mengde: een flitsend gebakkelei op hoog Brabants niveau. Veel eerder het gepluis naar de mysterieuze,,fandresen'', die Gerrit Beex had opgedoken. Vooral ook: de bitse brieven van Ferdinand Smulders die Hein zelf tot artikeltjes verwerkte en kuiste. En ook: die ontdekking van die geboren journalist, mulder Bernard van Dam; dat die ongeveer tegelijkertijd doortijs Dorenbosch voor de Sint Jansklokken ontdekt werd waarin hij alle gelegenheid kreeg zich leeg te schrijven, heeft Hein met een sportief spijtgevoel laten gebeuren, en later heeft hij revanche 39

43 genomen met de uitgave van het Oud Brabants Dorpsleven". En veel genoegen moet het hem ook gedaan hebben, toen op de speurtocht naar de,,lares" op het portret van Rythovius de oude Van Gooi himself zich met superieur meesterschap in de discussies mengde, omdat hij de ware volgorde van de vier versregels ontdekt had 1 ). Dat zijn immers de ware genoegens van de tijdschriftredacteur: als zijn tijdschrift mensen aan het denken zet en reacties oproept en zo de lezers leert dat het voor de hand liggende niet altijd het juiste is. En dat aan het denken zetten is niet alleen gebeurd in die gesignaleerde hoogtepunten, maar eigenlijk in elk nummer van de 27 jaargangen. Er is nog nooit een goede formule voor heemkunde'' gegeven, en dus ook nooit een afgebakende taak voor een redacteur van een heemkundig tijdschrift. In Brabants Heem'' heeft altijd veel archeologie gezeten; dat ligt aan de tijdsperiode waarin het is opgekomen; de tijd dat de wetenschap de schop van de romantische gravers in Brabants bodem overnam; de tijd van de ontdekking dat Brabant zo prehistorisch oud was. In diezelfde periode is in het Brabants erf ontzettend veel gaan veranderen, veel liefs gaan verdwijnen, veel machtigs gaan groeien; maar daarvan zal de toekomstige historicus weinig sporen'vinden in dit tijdschrift. Ook dat komt dan op de kap van de hoofdredacteur. Hij heeft het niet gewild of niet gedurfd - ik weet het niet - om de verhitte discussies over de opbloei en/of de ontluistering van ons heem in de kolommen op te nemen. Het tijdsschrift is-daardoor geen spiegel van zijn tijd geworden. Wel een spiegel van de gelijkmoedigheid van de hoofdredacteuren van de meesten van zijn heem vrienden: ook toen de tijd hier zeer wild was", waren er genoeg kleine en grote geneugten te beleven aan het mijmeren over Brabants bonte verleden en heden. En zo staan er dus die 27 jaargangen in de boekerijen van Brabant en buiten Brabant en in de boekenkasten van veel abonnees: niet heel Brabant staat erin, wel een vriendelijk en toch eigenzinnig facet van de Brabantse mens uit deze tijd. En de ziel van Hein Mandos zifer in. Een dankwoord dus aan Drs. H. Mandos voor de noeste ijver waarmee hij het tijdschrift Brabants Heem een generatie lang onder zijn hoede gehad heeft. Hij heeft voor zichzelf daarmee een monument opgericht dat hem blijvend zal eren. H. BEEX OVER ZEER OUDE LINDEN" In vele gemeenten van Noord- en Zuid-Brabant bevinden zich zeer oude lindebomen, waaraan de volksmond, meestal ten onrechte, een veel te hoge ouderdom, reikend tot in het Romeinse tijdperk, toedicht. Op zoek naar gegevens hierover, vindt men in oorkonden en archieven weinig, wat hieromtrent houvast geeft. De lindeboom werd, evenals de eik, op een Frankische driehoek geplant, waaronder dan de Germanen hun godsdienstig ritueel verrichtten en rechtspraken, maar ook in de Middeleeuwen en later rechtgesproken werd, terwijl voor boerderijen een aantal linden werd geplant, om het rieten dak tegen de stormwinden te beschermen en eveneens voor boerenherbergen en uitspanningen, om de gelagkamer in de zomer koel te houden. In de hof voor of achter de herberg trof men een of meer lindebomen aan, met een rond plankier om de stam als tafel voor het te schenken ') Men zie echter p

44 gerstebier, terwijl men op houten banken hieromheen zat. Ook de mik of draaiboom boven de welput draaide vaak in een gaffel van een lindeboom. Dit veelvuldig ' voorkomen van de linde gaf dus geen aanleiding, om van een of andere planting melding te maken. Stuifmeelorïderzoek van de bodem heeft trouwens uitgewezen, dat reeds in het boreale tijdperk ( v. C.) naast de berk, den, wilg en eik, ook de linde werd aangetroffen. De thans in ons land meest voorkomende soort is de zom.erlinde, welke van half juni tot half juli bloeit en dan in wijde omtrek aan haar heerlijke geur merkbaar is. Persoonsnamen als: Van der Linde(n), Verlinde(n) en Lindemans, plaatsnamen als Linden bij Rhenen en Linden bij Eist, Terlinden in Zuid-Limburg, een Hof ter Linden bij Antwerpen, de vroegere, uit de 15de eeuw stammende Lindenborg in Oosterhout én verder bedevaartsoorden als O.L. Vrouw ter Linde in Thom (Limburg), in Thielt bij Aerschot en in Uden, O.L. Vrouw van de Lindt-Eindt in Oisterwijk, duiden evenzeer op een veel voorkomen van deze boom, die in de Middeleeuwen en later een belangrijke rol speelt in het volksleven en in de volksoverlevering. Rest nog te vermelden, dat onze voorouders thee zetten van lindebloesem. De linde groeit de eerste tientallen jaren in het algemeen enige millimeters per jaar in de dikte, maar daarna legt zij het wat kalmer aan en neemt slechts één millimeter per jaar toe, wat een toename van de stamdoorsnede van twee millimeter betekent. Een boom uit de Frankische tijd, dit is plus minus 1400 jaar geleden, zou thans een doorsnede van ± 3,00 m moeten hebben, v maar die treft men nergens meer aan. Want het hout van de linde is erg zacht en sterk aan rotting onderhevig. Het is dus niet geschikt als timmerhout, ofschoon het wel gebruikt wordt voor houtsnijwerk en voor het klavier van een vleugelpiano, waaraan het dan een fijne klank verleent. Met de wilg, de populier en de es, heeft de linde het rotten van de takken en het hol worden van de stam gemeen, doordat het kernhout niet verhardt. Alleen het jonge spinthout in de buitenwand blijft leven en daardoor vormen deze bomen dus een gemakkelijke prooi voor bliksem en storm. Maar de linde is ook een taaie boom, die zich zelf, al is de oude stam weggerot, door een overvloed van luchtwprtels, in leven houdt. Daarvan getuigen nog de lindebomen van Oisterwijk en Hilvarenbeek, waarvan de als lianen om elkander heenslingerende stamtakken van de- wortelopslag vergeefs pogen, een nieuwe stam te vormen, tenzij zij daarin geholpen worden, zoals in Tilburg is geschied, waar men nog in de eerste decennia dezer eeuw door de vele stamtakken heen kon kijken, welke echter in latere jaren door een doelmatige behandeling van de Kon. Mij. voor Tuinbouw en Plantkunde, aaneen konden groeien tot een geribde stam. In dit verband zij vermeld, dat in Hilvarenbeek rekening gehouden werd met een mogelijk vroegtijdig te gronde gaan van de linde, waarom in de onmiddellijke nabijheid een jonge linde werd geplant. De oude boom dateert van De oude stam is, evenals die in Oisterwijk en Tilburg, vergaan, en wordt een zestal grillig gevormde stamtakken van de wortelopslag door ijzeren palen ondersteund, terwijl de stam door een reeks zitbanken omsloten is. De geschiedschrijver Jacob van Oudenhoven zegt, dat bij het instellen der markten in de 13de en 14de eeuw, onder het lommer der bomen linnenmarkt gehouden werd. Dat was de tijd dat de boeren vlas teelden, hun vrouwen het versponnen en zij zelf het garen tot linnen doek verweefden en ter markt brachten. Onder deze boom werd ook rechtgesproken en de geboden afgekondigd. 41

45 De Tilburgse lindeboom bood, zoals gezegd, eertijds eenzelfde beeld als die van Oisterwijk en Hilvarenbeek, terwijl toen de worteltakken op manshoogte over een houten balkwerk en ondersteund door een dubbele rij palen, werden geleid. Dat geschiedde reeds in 1638, zoals dorpsrekeningen uit dat jaar en over het tijdvak uitwijzen, waarin sprake is van opbouw en onderhoud van de steunstoel, het plaatsen van banken onder de boom, het jaarlijkse scheren en snoeien en het leveren van materiaal zoals hout, ijzer (voor hekwerk rond de stam en klemhaken), singels, bindtouw en verf, want de steunstoel werd in dé gemeentekleuren geel/blauw geverfd. Het was eertijds de gewoonte dergelijke bomen en ook die in buitenplaatsen, te snoeien in de vorm van een bol of van een regenscherm. Soms ook werd aan de kruin de vorm van enige verdiepingen gegeven, denkelijk enigszins de vorm van Kempische torenspitsen nabootsende. In hun functie als; gerechts-, gebode-, of marktboom bood dat onderschragen het voordeel van een uitgebreid bladerdak, dat bescherming gaf.tegen regen en zomerzon. Vaak waren er ook banken onder geplaatst. De geschiedenis vermeldt ook nog, dat de lindeboom in Tilburg óp de Heuvel in 1675 omgewaaid en gestut is. Blijkbaar was hij toen al niet zo gezond meer. In geschriften uit het midden der 19de eeuw wordt de boom vaak in lyrische bewoordingen verheerlijkt. In die tijd werd onder deze boom nog boter- en linnenmarkt gehouden en wordt verteld, dat de stam aan een samengewassein groep van verscheidene stammen deed denken, daarmede blijkbaar doelende op de tot stammetjes uitgegroeide wortelopslag van de reeds verrotte boom. Toch schijnt op het einde dier eeuw, de boom in een zodanige vervallen toestand te hebben verkeerd, dat in 1901 het gemeentebestuur van Tilburg er ernstig aan gedacht heeft, hem te rooien, wat gelukkig niet geschied is. Een tankafdeling van het Engelse bevrijdingsleger heeft echter in 1945 de onderschraging van de linde zodanig vernield en tevens een zware stamtak afgerukt, dat het gemeentebestuur het toen maar beter achtte, de gehele steunstoel en de omtuinihg van de stam te verwijderen, met behoud van slechts enkele opwaarts strevende stamtakken, waardoor, jammer gé:noeg, niets meer wijst op de oorspronkelijke vorm en het gebruik van deze linde in voorbije eeuwen. De Lindeboom in Oisterwijk bevindt zich op het dorpsplein, vlak achter het gemeentehuis, dat gebouwd is op de plaats, waar vroeger een kapel, gewijd aan O.L. Vrouw van Mirakelen, ook genoemd O.L. Vrouw van de Lindt-Eindt, gestaan heeft. Dat dorpsplein heet De Lind, daarmede aangevende de belangrijke rol, die deze boom in het dorpsleven van weleer vervuld heeft. Jacob van Oudenhoven weet te vertellen, dat de Gelderschen, die in oorlog waren met de Hertog van Brabant, in 1388 Oisterwijk uitgeplunderd en de lindeboom verbrand hebben, die gehouden wierde voor den grootsten en schoónsten boom van gantsch Nederlandt''. Dat geschiedde vermoedelijk tijdens een kampvuur onder deze linde, die daarna verder weggerot is, terwijl'de veelvuldige luchtwortels het leven er in hielden. Wij zien haar thans als een wirwar van door wortelopslag gevormde stamtakken, door ijzeren palen ondersteund, van ver af de indruk wekkende van een boom met dikke stam. Het uit ca. 80 lindeboompjes bestaande Trouwlaantje op de Lind, dat in het verleden langs latwerk gesnoeid werd, is ook danig door rotting in verval geraakt doch wordt in 1975 door boomdeskundigen zoveel mogelijk met chemische middelen voor verder verval behoed.. 42

46 Over Sint-Oedenrode, dat in de late Middeleeuwen nog stadsrechten bezat, vermeldt de Rooise geschiedschrijver Broek, dat in 1832 nog een lindeboom stond nabij de openbare drinkkuil, welke linde in later jaren werd gerooid. Denkelijk was hij toen zodanig in verval geraakt, dat de gemeente het béter achtte, een nieuwe boom te planten, want in het eerste kwart dezer eeuw stond nog een linde op de markt, maar het gemeentebestuur heeft toen de onvoorzichtigheid begaan, in de onmiddellijke nabijheid een openbaar privaat te plaatsen en zo is deze boom, door verzuring en overmatig stikstofgehalte van de bodem, te gronde gegaan. Onder deze linde was nog in het begin dezer eeuw een steunstoel aanwezig. Op de drietip van Nuenen treft men nog een door houten raamwerk onderschraagde lindeboom aan. De linde van Sambeek, gemeente Boxmeer, staat op het erf en nabij de woning van de landbouwer Adriaan Stevens en is dus geen gerechts- of marktboom, zoals vele verhalen, hoewel zonder grond of bewijsvoering, luiden. De enige gegevens over deze boom treffen wij aan in het Boxmeers Weekblad van 19 Juli 1884, waarin dit blad vertelt, dat op de 13de dier maand,,ook onze gemeente een aangrijpend ongeval overkomen is bij het onweder van dien dag, doordat aan onze forsche eerbiedwaardige linde, die als een van de weinige prachtexemplaren van ons Koninkrijk beroemd is en als een schutspatroon eeuwen over deze gemeente de wacht houdt, twe'e zijner schoonste takken door een windvlaag zijn ontrukt, waardoor haar al het schöone is ontnomen". Op 31 Augustus 1901, als een storm deze oude lindeboom van haar kruin beroofd heeft, schrijft de krant in dichterlijke trant:,,de oude linde, die als een reus Goliath zoveel jaren, ja eeuwen, met de meeste attentie de ingang van ons dorp aan de zuidzijde heeft bewaakt, is zwaar gewond neergestort. Het was de trots van Sambeek. Vreeselijk kraakte het, toen het feit plaats greep. De westelijke adem wierp haar neer en ontnam haar haar kroon en fierheid. Als de stormen spreken, wat niet buigt moet breken!" En in dezelfde stijl wordt dan verder een loflied over deze oude boom en zijn verleden gezongen. De Sambeekse linde was dus één eeuw gelegen al nagenoeg aan het wegrotten. In het jaar 1974, toen de stam reeds vergaan was en de boom slechts bestond uit een warnest van zes of zeven, uit wortelopslag gevormde en deels met elkaar vergroeide stam takken, die op een afstand de indruk wekken van een forse, brede stam, gaf het gemeentebestuur van Boxmeer aan de Gebroeders Coppijn, de befaamde 'boomchirurgen uit het Utrechtse Groenekan, opdracht tot herstel van deze oude linde, welke karwei drie weken in beslag genomen heeft, 300 meter staaldraad nodig maakte, en Gulden heeft gekost. Zij is volgens Staatsbosbeheer 12 tot 13 eeuwen oud en een winterlinde. In Eindhoven werd omstreeks 1900 onder de lindeboom op dé markt nog markt gehouden. Een afbeelding van die linde uit die tijd vertoont de boom, omschanst tot manshoogte met een vierhoekige, naar boven zich versmallende, houten schutting, om de boom tijdens marktdagen te beschutten tegen paarden, vee en karwielen. In Eersel ging men omstreeks 1800 ter beevaart naar een lindeboom nabij de kerk en was er sprake van zijn genezende kracht voor allerlei ziekten, vooral voor de koorts, waartoe men naalden in de bast stak. De linde van Ter Braake, van de voormalige Commanderij Ter Braake der Oude Tempeliers, nabij het kerkdorp Riel onder Alphen, is in 1924 omgehouwen, waardoor dit zes eeuwen oude natuurmonument tot het verleden behoort. De linde aan de Schans, eertijds Heikant geheten, onder Tilburg, heeft oorspronkelijk gehoord bij de boerderij met brouwerij van de familie 43

47 Witlox, op welker erf hij stond en is dus geen magische boom, zoals door velen ten onrechte wordt gedacht. In het openlucht-museum van Genk-Bokrijk nabij Hasselt bevindt zich een,nagebootste Frankische driehoek", waarop men, bij gebrek aan een bruikbare linde, van een zich daar bevindende eik gebruik gemaakt heeft, om daaronder een stenen dingbank (d.i. gerechtsbank) van vroeger tijden te plaatsen. De lindeboom van Retie is al zeer oud en zwaar ondersteund. Deze dorpslinde, waaronder nog in 1891 de wekelijkse botermarkt gehouden werd en eertijds ook de vergader- 'ingen van de schepenen en hét jaargeding (vergadering) van de hele dorpsgemeenschap plaats had en rechtgesproken werd, was in drie bolvormige verdiepingen gesnoeid. Een daaronder aangetroffen vondeling kreeg de naam van Lucia onder de Linde. De linde van Westerlo, geschat op 400 jaar oud, is wel de schoonste van de bewaarde lindebomen en derwijze gesnoeid, dat er onderaan een horizontaal vlak is bekomen en daarboven een bol. Een boom met bolvorm van 100 a 150 jaar oud, stond te Zoerle-Parwijs bij Westerlo. De lindeboom te Zoersel, op 5 a 600 jaar geschat, eveneens in de Antwerpse Kempen, is zeer bekend en heeft een bolvormige kruin. Te Heyst-op-den Berg, Provincie Antwerpen, stond er nog in 1706 een lindeboom tussen de'kerk en het schepenhuis, zodat de schepenen konden recht spreken onder de lindeboom, als het weder het toeliet. In Arendonk staat midden op het marktplein, Vrijheid geheten, één enkele boom, een linde, als vrijheidsboom na de Eerste Wereldoorlog daar geplant. Soorgelijke oude lindebomen treft men eveneens aan in Middelbeers, Oirschot, Bergeijk, St. -Michielsgestel, Terheyden en verder in Meerle, A verbode, Tongerlo en Hoogstraten, met schattingen van ouderdom van 200, 500, en zelfs 800 jaren, doch men dient wel te bedenken, gezien het bovenstaande, dat in de meeste: gevallen, de oorspronkelijke stam wel niet meer aanwezig zal zijn. De hoogte van een lindeboom zegt overigens niets omtrent de ouderdom. Een vrijstaande boom stoelt meer uit. Tussen andere geplaatst, is de boom gedwongen, zijn nodige licht hogerop te zoeken. Ook de omvang van de stam zegt weinig over de ouderdom, daar aangegroeide wortelopslag aan het ondereindé van de stam een aanzienlijke verdikking teweegbrengt, zoals een lindelaan in het landgoed De Oude Warande onder Tilburg duidelijk laat zien. Al deze lindebomen zijn levende monumenten uit het verleden en dienen dus met zorg en deskundigheid behandeld te worden. J.B. BOLMERS Bronnen: Gem. Archief Tilburg, Oud Archief Visvliet, nrs. 295, 432, 466; dossier L.G. de Wijs. Streek-archief Oïsterwijk, J. Ritzema Bos en F.A. Holleman. Literatuur: Aa, A.J. van der, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, 13 delen, Gorinchem Beek, P. van, De Slotjes in Oosterhout, in: Nieuwsblad van het Zuiden, 7 december Brouwer, P.C. de, De geschiedenis van Hilvarenbeek tot 1813, Hilvarenbeek Calcar, Elise van, Tilburgsche mijmeringen, 's-hertogenbosch Coolen, A., Land en Volk van Brabant, Amsterdam Coolen, A., Het Brabantse dorp, in: Het Nieuwe Brabant I, 's-hertogenbosch 1952, p

48 Hanewinkel, Steph., Reize door de Majorij van 's-hertogenbosch in den jaare , 2 delen, Amsterdam Hanewinkel, Steph., Geschied- en aardrijkskundige beschrijving der stad en meiery van 's-hertogenbosch, Nijmegen Krekelberg, G., De linde, in: Tijdschrift van de Nederlandse Heidemaatschappij, Nijnanten, A.L.C.A. van, De geologische opbouw van Noord-Brabant, in: Het Nieuwe Brabant I, 's-hertogenbosch 1952, p Taxandria (Bergen-op-Zoom), jg. 27, 1920; jg. 35, Inlichtingen mocht ik ontvangen van: B. & W. van Boxmeer. B. & W. van St.-Michielsgestel. B. & W. van Terheyden. A. van Breugel, St.-Oedenrode. Ir. A.F. ten Bruggencate, Dienst Landinrichting, Tilburg. F. Cayers, archivaris Abdij Averbode. J. Knippels, hoofd plantsoenendienst der gemeente Tilburg. H. de Kok, archivaris van Turnhout. T. van den Oever, boomkweker, Haaren N.Br. J. de Pauw, archivaris van Arendonk. G.J. Rehm, streekarchivaris, Oosterhout. Dr. H.A.M. Ruhe, Hilvarenbeek. Dr. J. Weyns, conservator Openluchtmuseum Bokrijk. HET RAADSEL VAN RIETHOVEN ONTRAADSELD Na vele vruchteloze pogingen om te komen tot een oplossing van het op raadselachtige wijze ontstane raadsel rond het schilderij van bisschop Rythovius is op vrijdag 21 maart 1975 klaarheid gekomen in deze kwestie. Het artikel vanj. Biemans: Panken over het raadsel van Riethoven" in jaargang 26 (1974), blz van dit blad gaf de stoot tot een röntgenonderzoek. Op dat artikel kwam namelijk een reactie van een kringlid van,,de Acht Zaligheden", zelfwerkzaam in de röntgenbranche. Het is dit geachte kringlid, de heer H. v.d. Wetering uit Wintelre die het vriendelijke aanbod deed:,,indien er prijs op werd gesteld het schilderij aan een röntgenologisch onderzoek te onderwerpen". Omdat de aan een dergelijk onderzoek verbonden kosten voor ondergetekende tot een strikt minimum beperkt werden ben ik op het gedane aanbod ingegaan. De pastoor van de Riethovénse parochie C. Hoendervangers was onmiddellijk bereid het schilderij voor het onderzoek af te staan, mits de nodige garantie aanwezig was dat het in zijn huidige staat terugkwam. Van ganser harte zeg ik op deze plaats nogmaals mijn oprechte dank aan de heer v.d. Wetering en de Riethovénse parochieherder. Ook gaat mijn dank uit naar het transportbedrijf Antonis te Riethoven dat voor een goed en veilig vervoer van het schilderij zorggedragen heeft. Mijn dank gaat tenslotte nog naar de heer J. Biemans te Bergeijk wiens artikel, zoals reeds gezegd, als het ware het startschot is geweest voor het onderzoek. Het zal hem deugd doen te vernemen dat de door Panken genoemde restaurateur Vos vermoedelijk identiek is met Franciscus Josephus Aloysius Vos, geboren te Amsterdam 10 september 1847, overleden te Haarlem 3 januari 1921, die tot 1894 te 45

49

50 Amsterdam werkzaam was als kunstschilder en restaurateur, (vgl. P.A. Scheen, Lexicon Nederlandsche beeldende kunstenaars , dl. II (1970), blz. 536) Dit gegeven dank ik aan de gemeentearchivaris van Amsterdam, dr. S. Hart. Laten we nu eens het Riethovense schilderij vergelijken met het schilderij dat te leper bij de Zwarte Zusters Augustinessen in de Rijselstraat hangt en afkomstig is van het voormalige Jezui'etencollege aldaar. Er is een grote overeenkomst tussen beide, maar toch ook verschil, al was het alleen maar het ontbreken van een onderschrift en het perkament" in de van kijker uit geziene linker bovenhoek. Legt men er nog het schilderij naast dat zich bevindt in het bisschoppelijk groot-seminarie van Brugge, dan ziet men ook hier naast duidelijke gelijkenis eveneens enig verschil. Van dit laatste schilderij nu bezitten we het volgende gegeven (archief bisdom Brugge, fonds bisdom leper 1,89): Anno Domini 1687, die 6 Maii, Benefactores quorum liberalitate novum accessit omamentum in refectorio seminarii episcopalis Iprensisperpicturasrepraesentantesepiscoposabérectionesedis. Op6mei 1687 is door vrijgevige weldoeners aan het bisschoppelijk seminarie van leper een kostbaar geschenk aangeboden ter versiering van de refter (eetzaal) bestaande uit schilderijen die de bisschoppen voorstellen vanaf de oprichting van het leperse bisdom om aldus de herinnering aan hen levend te houden''. Opvallend bij het Brugse schilderij is een restauratie, waarbij, de wapenspreuk Adesse festinant tempora" vervormd is tot Adesse festinan sempor". Van diezelfde tijd dateert ook het schilderij dat zich bevindt te Lo bij Veume (zie foto)! Merkwaardig is het hier een houtpaneel, evenals trouwens de drie opvolgers van Rythovius daar op hout geschilderd zijn. Verdere gegevens hieromtrent ontbreken mij, maar naast duidelijk verschil ziet men toch ook duidelijke gelijkenis. Teruggaande naar het Riethovense schilderij is dé toepassing van röntgenstralen bij het onderzoek ervan gebleken een doorslaggevende methode te zijn en een uiterst belangrijk hulpmiddel bij het opsporen van veranderingen aangebracht aan dit schilderij. Foutieve restauraties worden op deze wijze gemakkelijk aangetoond. Ons onderzoek heeft zich beperkt tot het,,perkamentje'' en de tekst onder het schilderij, nadat men eerst had vastgesteld dat er geen tekst om het portret heen gezet is, zoals de heer A. van Gooi als voor de hand liggend aanneemt: Brabants Heem 26 (1974), blz. 65. En nu ik toch het artikel van A. van Gooi memoreer, moet ik hem de voor hem teleurstellende mededeling doen dat het hele 'Quinque' dat er eigenlijk niet mag staan'' er heel duidelijk wél staat! Het,.onverteerbare'' erant blijkt lerant te moeten zijn: voltooid verleden tijd of plusquamperfectum van het werkwoord ire" = gaan, dato.a. volgens A. de Wailly in zijn Nouveau dictionnaire francais, Paris, 1895,ook het vergaan', verstrijken" van de tijd beduidt. Wat er oorspronkelijk gestaan heeft, verspreid over twee en een halve regel, is het volgende: Martinus populi 47

51 occursu Rythovius Hipris et bis sex lustris additus annus erat suscipitur praesul perstabilitque lares cum terquinque ierant a nato seculachristo. Dit is de oorspronkelijke tekst die nog heel vaag doorkomt en in een tamelijk groot lettertype is gezet geweest. Bij een eerste restauratie heeft men de tekst uitgewist" en in enigszins andere vorm opnieuw aangebracht, gedeeltelijk over het uitgewiste heen. Bij een tweede restauratie heeft men eveneens het onderschrift uitgewist en opnieuw aangebracht. Men heeft zelfs gedeelten van het doek vernieuwd", zoals duidelijk te zien is. En bij deze restauratie moet het gebeurd zijn dat, zoals prof. G. Bartelink stelt op blz. 103 van Brabants Heem, 1974, de B door de schilder als S gelezen is, en een foutieve scheiding of samenvoeging optreedt. Er staat namelijk perstasilit. Maar als men goed kijkt wijkt deze S ietwat af van de overige letters 5. Voordat de Amsterdamse restaurateur Vos in 1891 de laatst bekende restauratie uitvoerde, moet er nog één voordien plaats gehad hebben. Hij zou immers de letters van het opschrift ongeveer een derde groter gemaakt hebben dan de oorspronkelijke, volgens het door J. Biemans geciteerde manuscript: Beschrijving van Riethoven, door P.N. Panken (± 1900). Het röntgenonderzoek laat ons namelijk een tamelijk groot lettertype zien dat beslist niet kleiner is als dat van Vos. Van die voorlaatste restauratie is röntgenologisch blijkbaar niets teruggevonden. Waarschijnlijk is toen reeds een verfsoort gebruikt waarin praktisch geen loodverbindingen voorkomen. Loodverbindingen geven, zo zeggen deskundigen, de duidelijkste schaduwen op röntgenfoto's, terwijl ook zinkverbindingen contrastschaduwen geven, hoewel iets minder duidelijk. In ieder geval blijkt de H van Hipris reeds verloren gegaan te zijn, zoals ook de i van (i)erant en de per van perstabilit is vervormd totpresta silit. Bovendien komt er een punt op een plaats waar er een stond in een eerdere versie van de tekst, maar nu plotseling is' verzeild geraakt ergens in de huidige tekst, waardoor deze volkomen onbegrijpelijk wordt. Het puntje achter annus erat". b.v. lijkt ooit het puntje geweest te zijn op de i van quinque. Wat het perkamentje in de linkerbovenhoek betreft heeft het onderzoek röntgenologisch alleen het resultaat opgeleverd dat het er oorspronkelijk niet thuis hoort maar een latere aanbrenging is. In die hoek lijkt ooit hetzelfde gestaan te hebben als nu nog op die plaats op het leperse schilderij staat: Martinus Rithovius, obiit 1583 (= overleden 1583). Met een condensor-lens en een sterk licht heb ik toch enigermate kunnen zien dat er 6 korte latijnse zinnen op het perkamentje staan, waarin enkele hoogtepunten uit het leven van de bisschop worden vermeld: regel 1: Rythovius' deelname aan het Concilie van Trente. regel 2: Hij verleent geestelijke bijstand aan Egmond en Hoorne bij hun terechtstelling in regel 3: Hij had op de vergaderingen van de Staten van Vlaanderen een grote inbreng. regel 4: Hij zet zich met veel toewijding in voor zijn bisdom en weet roet overtuigingskracht de,,afgedwaalden" weer tot de eenheid van het katholieke geloof terug te brengen. regel 5: Hij overlijdt te St. Omer op 9 oktober regel 6: leper mag terecht trots zijn op zo'n leidsman en zijn nagedachtenis moet men steeds in ere houden. 48

52 Tot slot rest mij nog te zeggen: 1. Dat uit het onderzoek is komen vast te staan dat er,,knoeiwerk'' is geschied en bovendien Dat momenteel het schilderij echt weer aan een restauratiebeurt toe is. De foto's wijzen dit, dacht ik, wel uit. Misschien is het in dit monumentenjaar de moeite van het overwegen, waard. 3. Dat het metrum nu helemaal correct is, en Dat ik, ondanks de heer van,gool, bij mijn voorgestelde vertaling kan blijven, temeer daar er per in plaats vanpre staat. De reeds geciteerde A. De Wailly zegt bij,,per'' dat het als voorvoegsel.bij een woord een zeer hoge, zo niet de hoogste, graad van perfectie aanduidt. Zo moge deze grote kerkvorst der Zuidelijke Nederlanden niet alleen voor leper of voor Riethoven maar voor ons allen een lichtend voorbeeld blijven in deze jammerlijke, donkere tijden, die zoveel overeenkomst tonen met de zijne. B.H.A. FOKKELMAN Tekst van die afbeelding op pag. 46 en 47: Martinus populi occursu Rythovius Hipris et bis sex lustris additus annus erat suscipitur praesul perstabilitque lares cum ter.quinque ierant a nato secula Christo. 1 ) ') Jarenlang heb ik gemeend dat het auteurschap van deze latijnse spreuk te moeten zoeken bij hetzij Antonius Sanderus of bij Gislenus Bultelius Als ik echter af mag gaan op hetgeen mij te leper over het aldaar nog bestaande schilderij gezegd is, n.l. dat het ooit behoord heeft aan het Jezuïetencollege aldaar,en dat een praktisch identiek schilderij door - waarschijnlijk uit Riethoven afkomstige - Jezuïeten aan de Riethovense parochiekerk is aangeboden, neemt men thans aan, dat een pater van het college te leper, belast met het onderricht in het latijn, dit fraaie distichon heeft opgesteld. KAPELLEN VAN HET BRABANTS STUDENTENGILDE VAN O..L. VROUW Tot de kleine monumenten van onze provincie moeten zeker ook gerekend worden de overal verspreide kapellen. Op de Kaderdag van Brabants Heem in december 1972 heeft H. Beex een pleidooi gehouden vooreen goede documentatie, die als basis kan dienen voor een waakzame zorg voor deze vaak afgelegen gebouwtjes. De gildekapellen zijn wel in goede handen, maar enige andere kapellen, die b. v. na de oorlog uit dankbaarheid werden opgericht of gerestaureerd, bieden een ander beeld. Te Vught werd in het Raadhuispark een Mariakapel, ontworpen door architekt De Bever en voorzien van een beeld van M. Andriessen, op 4 mei 1947 ingezegend 49

53 (E.B. l, nr. 20, p. 14 met afb.). Enige jaren geleden is de kapel, door vandalisme zwaar gehavend, weer afgebroken. De Sint-Valentijnskapel langs de Keersop te Westerhoven, waar mensen de koorts afbonden" door lapjes stof aan biezen en struiken te knopen, dateerde reeds van vóór 1648 maar verdween in de hervormingstijd. Op initiatief van Mgr. Dr. G. Bannenberg werd op dezelfde plaats in 1947, als dank voor de bevrijding, een niéuwe kapel gebouwd; het ontwerp werd gemaakt door architekt H.W. Valk te 's-hertogenbosch, het smeedwerk door kunstsmid J. van der Meijden te Vught, het eikenhouten beeld door H. Jonkers te 's-hertogeribosch en de gebrandschilderde ramen door P. Clijsen te Tilburg (E.B. 2, nr. 15, p.8-9 met afb.; Br. Heem,l, p ). Ook deze kapel heeft al veel geleden van moedwillige beschadigingen, maar men is thans toch bezig met een voorlopig herstel. Een heel aparte groep veldkapellen werd vanaf 1933 gebouwd door het Brabants Studentengilde. De lijst is helaas niet compleet, maar hopelijk komen uit de lezerskringen aanvullingen binnen, die thans voor mij onbereikbaar zijn. Kapellen van het Brabants Studentengilde van O.L. Vrouw Wat in Brabant welig is blijven bloeien in schrale en rijke tijden, is de devotie tot Maria, de Hertogin van dit oude land. Het Brabants Studentengilde van O.L. Vrouw is een der initiatiefnemers in het bouwen van Mariakapellen geweest". In de jaren was Dr. P.C. de Brouwer moderator van dit Studentengilde en grote promotor van diverse initiatieven die op de bijeenkomsten werden genomen. Zo werd o.a. door oudere leden en afgestudeerden van het gilde op de landdag te Oirschot in 1935 besloten het tijdschrift Brabantia Nostra" op te richten (E.B. 2, , nr. 10). Enige jaren tevoren was een ander plan werkelijkheid geworden; men zou tijdens het jaarlijkse zomerkamp in een van de Brabantse dorpen niet alleen besprekingen houden, maar ook met eigen handen een kapel ter plaatse bouwen, om te torten-dat studenten niet alleen met hoofd- maar ook met handwerk iets wilden toevoegen aan de luister van hun gewest., Het volgende summier overzicht is een late hulde aan de initiatiefnemers; de aangehaalde teksten zijn ontleend aan een artikeltje van de onafscheidelijke paladijn van het gilde, F. Siemer pr., in een uit 1946 daterende brochure (BSG) Huijbergen; langs de weg naar Antwerpen; eenvoudig een zuil, die een dakje draagt, waaronder een.lievevrouwebeeld prijkt"; in 1946 werd dit devotiekapelletje zwaar beschadigd (cf.b.n. 2, , p. 135; afb.) 1934 Bergeijk; het beeld van de goede Moeder bevindt zich reeds in een huisje". De veldkapel werd gebouwd naar een ontwerp van J. Bedeaux; het staande beeld van de Madonna werd gemaakt door Manus Evers (BSG, afb.) Oirschot; het Sint-Odulphuskapelletje naar ontwerp van architekt J. Bedeaux, het beeld van de hand van Manus Evers (BSG, afb.; cf. B.N. 2, , p. 165, afb.) Alphen; ter ere van de Johannieters, die hier vroeger hebben gewerkt, werd het kapelletje toegewijd aan Sint Jan de Doper (B.N. 2, , p. 192, afb.) Uden; waar dit huisje ons zoveel wegkapelletjes uit zuidelijk Brabant in herinnering brengt"; Mariakapel Etten; Mariakapel Someren; Mariakapel,,',de laatste variant van dit type". Het beeld werd 50,

54 ontworpen door Manus Evers Eersel; een kapelletje daar ge in kunt"; de eerste ietwat grotere kapel naar ontwerp van architekt J. Bedeaux Hoogerheide; een enigszins Chinees-aandoend bouwwerkje", dat vanwege diverse moeilijkheden met vergunningen e.d. eerst later werd afgebouwd; het werd in 1946 vernietigd Beers bij Cuijk; ons schoonste gebouwtje; het geld kwam uit een schenking". Kort daarop moest het gilde onderduiken Moerle; in de bossen van een landgoed werd van houten balken een kapelletje gebouwd ter ere van O.L. Vrouw van den Goeden Duik. Het ontwerp was weer van J. Bedeaux en het beeld werd gemaakt door een dilettant uit onze eigen, kring" (=F. Siemer?) (BSG, afb.) Heeswijk, langs de weg naar Loosbroek Oosterhout, op de hoek van het park bij de Slotjes; het gilde kon toen bij zijn 4de lustrum weer een echte kapel bouwen. De Mariakapel was weer ontworpen door J. Bedeaux; zij werd ingewijd op 5 aug. en, ^overgedragen aan de interparochiële Katholieke Actie van Oosterhout" (BSG, afb.; Oosterhoutsch Nieuwblad 4 aug. 1945); B.N. 8, , p. 93; E.B. l, , nr. 21, p.9) Son-Breugel; Het was het eerste sociografisch werkkamp'' met bevolkingsonderzoek in verschillende werkgroepen Sint-Anthonis; op 3 augustus werd de Maria-kapel, naar ontwerp van een van de gildeleden, ingezegend (E.B. l, , nr. 26, p. 14) Wouw 1949 DenDungen; Als herinnering aan het in 1475 gestichte klooster Barbaradaal op de Eikendonk, waar ook tijdelijk Kartuizers hebben gewoond, werd een kapel gebouwd voor O.L. Vrouw van de Keer;.het ontwerp was van Frans Vervest, het beeld werd gesneden door Fr. Siemer pr. en de gebrandschilderde 'ramen van Dionysius de Kartuizer en een zuster van Barbaradaal werden gemaakt door het gildelid Albert Troost. Op 7 augustus werd de kapel overgedragen aan het kerkbestuur van Den Dungen; het houten beeld werd in 1973 uit de kapel gestolen Bavel 1952 Cuijk; De Mariakapel werd ontworpen door Vincent van Hezik en het beeld was van de hand van F. Siemer (B. l, 1952, p ). Het werd de 20ste kapel van het Brabants Studentengilde Reusel (B. 2, 1953, p ) Zundert; kapel gebouwd door Amoud Bedeaux met beeld van F. Siemer Sint-Michielsgestel; Op de Hoogert te Gemonde, waar meer dan tien eeuwen het kerkje van dit kerkdorp had gestaan, werd o.1. v. Arnoud Bedeaux een kapel gebouwd ter ere van de kerkpatroon, de H. Lambertus. Het beeld werd gesneden door F. Siemer. Na een korte periode van verval doet de kapel thans dienst als kerkhofkapel. Wij bouwen zelf, en snijden de beelden zelf' zo staat op een vouwblad van juli 1959, waarin steun wordt gevraagd voor het kapelfonds van het gilde. In de brochure 51

55 van 1946 was deze eigen inzet iets anders geformuleerd:,,a1 hebben wij in 't Bouwvak nie veul te vertellen, Toch bouwen we heel Brabant vol schone kapellen. En al is 't wat krom, mee wat deuken d'r in, Daar zit 'm nou 't artistieke net in". De beeldensnijder Frans Siemer pr. is in zijn tachtigste levensjaar te Tilburg op 28 dec overleden; vele plannen van het Brabants Studentengilde zijn bij Dé Siemer op den Oliemeulen", zijn instuif-boerderij, gesmeed. Bij deze groep kapellen behoren ook de twee grotere Mariakapellen, die bij de twee toegangspoorten tot Noord-B rabant, Moerdijk en Grave, in dezelfde jaren als die van het Brabants Studentengilde zijn gebouwd Moerdijk; Het initiatief ging hierbij uit van de Stichting Brabantia Nostra. De Lang verwachte Lieve-Vrouw-kapel" werd hierop 15 augustus ingezegend; Jos Bedeaux ontwierp de kapel en Manus Evers te Tilburg hakte het 160 cm hoge beeld uit Savonnière-kalksteen, een tronende Madonna met Kind. De eerste oproep tot het oprichten van een Mariakapel op deze plaats dateert reeds van l november 1936 (B.N. 2, , p. 46, 135, , 192, 207, 270 afb.; 3, , p ; 4, , p. 317, 321, ,381). Wegens de aanleg van nieuwe wegen moest de kapel ter plaatse worden afgebroken; J.. Bedeaux ontwierp een nieuwe kapel aan de andere zijde van de rijksweg en hierin werd het oude beeld van Manus Evers geplaatst in 1968 (Brab. Dagblad ) Grave; langs de Rijksweg. De plaatselijke K.A.B, had in 1945 na de bevrijding hiertoe het initiatief genomen. Op 15 mei 1947 is deze kapel voor Maria, Groothertogin van Brabant, ingewijd. Architekt F.C.W. Schütz te 's-hertogenbosch ontwierp het gebouw en het tufstenen beeld werd gekapt door Peter Rovers. (E.B. l, nr. 22, p. 13 afb.). Bronnen o.a. Brabantia Nostra l, , -9, Edele Brabant l, en 2, Brabantia Brabants Heem Brabants Studenten Gilde (brochure) 1946 (= B.N.) (= E.B.) (= B.) (= Br. Heem) (= BSG) KAPEL AAN DE KEER IN DEN DUNGEN W. KNIPPENBERG Op 7 augustus 1974 was het 25 jaar geleden dat het kapelleke aan de Keer te Den Dungen werd overgedragen aan het kerkbestuur. Dit was aanleiding voor C. v.d. Oetelaar te Den Dungen om in een drietal artikelen in het parochieblad,,de Ware Jacob'' hierop nader in te gaan. Einde 1947 werd tijdens buurtgesprekken wel eens de mogelijkheid geopperd om de herinnering aan het klooster Barbaradaal in Den Dungen tastbare vormen te gaan \ 52

56 geven. Toen reeds leefde de gedachte om dit te doen door middel van een kapelleke op de plaats waar eens het klooster stond,, De Eikendonk", midden inde polder die toen nog weide en onbegrensd was, rnaar waar stadsuitbreiding en wegenaanleg dreigden. Intussen was men ook in kennis gekomen met het Brabantse Studentengilde van Onze Lieve Vrouw. Hier lag natuurlijk een mogelijkheid. Voor het jaar 1949 werd Den Dun gen definitief als werkkamp aangewezen en al op 30 januari 1949 kwam het gildebestuur voor het eerst in Den Dungen bijeen. In deze vergadering werd mede op inge,wonnen advies van het provinciaal bestuur afgezien van de bouwplaats op de Eikendonk zelf. Deze plaats zou te ver van het dorp liggen, onderhoud zou moeilijk zijn en de studenten prefereerden een bouwplaats zo dicht mogelijk bij hun kampboerderij, waarvoor de boerderij, thans bewoond door H. v. Donk, werd aangewezen. Het snijpunt Dijk/Boschpad,,De Keer'' onderde notebomen was de ideale plaats om dit kapelletje op te richten. Tijdens de paasvakantie van 1949 zwermde een aantal studenten door Den Dungen om alle officiële en onofficiële instanties te gaan interviewen. Zé gingen een praatje maken in tientallen gezinnen, ondervroegen jong en oud over hun verleden, heden en toekomst en bundelden later hun gegevens in een sociaal-geografisch rapport dat tijdens de landdag zou worden aangeboden. Intussen maakten zij een gouden bruiloft mee, beleefden het buurtfeest rond de verharding van de Spurkstraat, luisterden naar de oude verhalen van Seevus van de Schoot die, zoals een van hen schreef, 1000 tabakspijpen en 1001 legenden als erfenis naliet, hoorden van lintwormen tussen Gestel en Den Dungen en luisterden naar de laatste problemen van Dungense boeren die hun grond moesten afgeven voor het welvaren van Den Bosch. Om de herinnering aan het klooster Barbaradaal levendig te houden kwamen er in dit kapelletje twee gebrandschilderde ramen, een voorstellend een zuster van Barbaradaal een van een kartuizer, die vóór de stichting van het klooster der Tertiarissen van de H. Franciscus in 1475 de Eikendonk bewoonde. De opdracht tot het vervaardigen van die ramen was inmiddels aanvaard dooreen van de leden van het Studentengilde, Albert Troost. Vraag was: hoe waren deze middeleeuwse kloosterlingen gekleed? Wat de kartuizers betreft was dit niet zo'n groot probleem: hierover had men documentatie gekregen van de Stichting Dionysius de kartuizer. Wat de kleding betreft van de zusters Tertiarissen was het probleem iets groter, tot Dr. Willem Asselbergs ineen uitvoerige brief van 8 juli 1949 hierover schreef. Hun kleding was van eenvoudige, weinig kostbare stof en grijs van kleur. De zusters hadden mantels waaronder zij een wambuis droegen van wit of zwart laken of een wit kleed van hennep of vlas dat niet geplooid mag zijn. Met deze gegevens kon Albert Troost zijn schetsen gaan maken. Maandag l augustus was er in Den Dungen een invasie van studenten, getooid met diverse baretten, toen nog in zwang bij studerenden. Gepakt en gezakt trokken ze naar de kampboerderij, waar mevrouw H. Kapteijns-v.d. Donk een week lang de zorgzame moeder zou zijn voor de Brabantse Studenten. De kosten voor deelname aan het zomerkamp bedroegen ƒ 12,50, voor de landdag alleen ƒ 2,50. Naar een ontwerp van Frans Verhees begon men meteen met de bouw van de kapel. Tot hilariteit van veel echte en vermeende deskundigen zag men op de Keer jongelieden die anders nooit troffels of hamers hanteerden bezig met bouwaktiviteiten. De 53

57 stenen voor de kapel waren gratis beschikbaar gesteld evenals het hout. Leiendekker Verzandvoort uit Berlicum zou voor een leien dakbedekking zorgen, iets wat de studenten niet aandurfden. Intussen was Frans Siemer begonnen met het snijden van het beeld voor de kapel. Hij had hiervoor de beschikking gekregen over een oude eiken balk en hieruit sneed hij een Maria die op haar rechterarm het wat grote kindje torste met beiden dezelfde zoete glimlach. Op de kampboerderij was het natuurlijk druk: er werden lezingen gehouden door Jan Beerends over volkshogeschoolwerk, mr. Schröder sprak over het nationalisme, regionalisme en federalisme, en dr. H. Kapteins over Brabantse dichters en schrijvers van toen. Er werden kinderspelen georganiseerd, volksdansen gedaan, wat natuurlijk de vrouwelijke jeugd trok. Er werden excursies gemaakt naar het provinciaal museum, de provinciale griffie, de raadskelder, de abdij van Berne, terwijl ook een voetbalwedstrijd van het gilde tegen Den Dungen niet ontbrak. De dag werd steeds begonnen met een H. Mis en besloten met het gezamenlijk bidden van het rozenhoedje. 's Avonds waren er samen met de Dungenaren bijeenkomsten. Hierin hield Piet Aerden een lezing met lichtbeelden over de boer en de kunst", de burgemeester van Beverwijk mr. Scholten als voorzitter van de Stichting Dionysius de Kartuizer over de kartuizers en Barbaradaal, en spraken deskundigen van Berne en uit Tilburg zó over muziek en zang, dat aan het slot een volle zaal uit volle borst de kolderieke studentenliederen net zo goed meezong als het ingestudeerde herremenieke van Bergeijk. De laatste dag, zondag 7 augustus was er om uur een plechtige Hoogmis, waarin de studenten zelfde zang verzorgden. Na de H. Mis verenigden 2:ich velen in de grote zaal van Boer Goossens voor de landvergadering. Hier bood prof. Heere het sociaal-geografisch rapport over Den Dungen, tijdens de paasvakantie samengesteld, aan de gemeente aan en sprak vervolgens drs. Munnichs over het heilige reservaat Limburg, Vlaanderen en Brabant, 's Middags was er een plechtig Lof waarna men zich in processie naar de Keer begaf, waar de kapel in eigendom werd' overgedragen aan het kerkbestuur. Er werden naamborden van de Dungense oorlogsslachtoffers en van de 39 Dungense militairen die toen in Indonesië verbleven geplaatst. Om 5.00 uur hield Piet Aerden een rede tot de Dungense bevolking, waarin dank werd gebracht aan de Dungense gemeenschap voor haar gastvrijheid, terwijl in de lof op de krópsla het ludieke zijn deel kreeg. Hierna verenigden zich de studenten en genodigden aan een grootse koffietafel en werden aan Frans Siemer, prof. Heere, Clé Schellens, Fr. Vervest, Albert Troost en Lambert Tegenbosch aarden pijpen aangeboden, door Janus Kusters kunstig omvlochten. 's Avonds trof iedereen elkaar op het gazon van de villa. Vanaf de daar geplaatste banken genoot men van een Dungense persiflage op Shakespeare's Romeo en Julia. De gezusters Schakenraad zorgden vele jaren voor het kapelleke, rriaar in de zestiger jaren ging het slecht met het kapelleke en in-1968 moest men in arren moede Albert Troost's ramen uit angst voor gehele vernieling verwijderen; de ramen hebben nu een plaats gekregen in de kapel van het bejaardencentrum De Donk. Toen het Mariabeeld nog gestolen werd leek het drama volledig, maar een nieuw Maria-relief, nu van de hand van onze dorpsgenoot Ed. Coppens, is er aangebracht en zo is er nog altijd een kapelleke aan de Keer. R. VAN NULAND 54.

58 KLEINE BEDRIJFSGEBOUWEN TEKENS VAN AMBACHT EN TECHNIEK - EEN MAATSCHAPPIJ-HISTORISCHE BENADERING VAN HET BEGRIP MONUMENT - De aandacht vragende benaming van vergeten monumenten, waaronder deze bijeenkomst wordt gehouden, stelt expliciet, dat mijn bijdrage over monumenten zal handelen. De zaken echter, waarvoor ik aandacht wil vragen, zijn de meestal kleine, uit de pré- en vroeg-industriële periode daterende bedrijfsgebouwen, die tot nu toe nauwelijks als monument gezien" en ervaren" worden. Dit is niet zo verwonderlijk, want het begrip monument" is van huis uit kunsthistorisch bepaald. In navolging van het buitenland kwam het in Nederland naar voren, toen zich in de vorige eeuw de belangstelling ontwikkelde voor het opsporen, het behouden en bekendmaken van overblijfselen der Vaderlandse kunst uit vroeger tijden". Men sprak dan van monumenten van geschiedenis en kunst met een notie van vaderlandshistorische geclenkwaardigheden". 1 ) Het kunsthistorische uitgangspunt leidde er toe, dat negentiende-eeuwse bouwwerken, zelfs al waren ze monumentaal van concept, lang buiten de aandacht voor monumentenbehoud zijn gebleven. Men kan zelfs stellen, dat de belangstelling voor het behoud van historische gebouwen in de vorige eeuw is ontstaan uit een afkeer van, en een reaktie op de eigentijdse architektuur. Naar het oordeel van de kunstgevoelige tijdgenoot reikte die niet verder dan de wansmaak van een monumentaal historiserend eclectisme, een klakkeloos overnemen van een vroegere vormentaal. 2 ) Het was de tijd van een terugblikken naar een roemrijk architektonisch en maatschappelijk verleden, dat men met stijlimitaties opnieuw gestalte wilde geven, met neo-gotiek voorkerkenbouw, neo-classisme en neo-renaissance voor civiele gebouwen. Het was een tijd van technische en economische expansie, waarin het handwerk steeds meer plaatsmaakte voor mechanische produktieprocessen, die echter ook, zoals L.J. Rogier het stelt, een kloof tussen kunst en techniek deed ontstaan. 3 ) De kunsthistorische normering heeft lange tijd de opvattingen over monumentenbehoud bepaald. Gaandeweg is echter het begrip monument verruimd en heeft het via de verticale en horizontale markeringen van het landschap, i.c. molens en boerderijen landelijke schoonheid en pittoreske karakteristiek in zich opgenomen. Een positieve herwaardering van de negentiende-eeuwse gebouwen en een afweging naar hun betekenis als monument kon eerst door de afstand in de tijd ontstaan. De aanvaarding is echter nog lang niet algemeen en is nog onderhevig aan allerlei schoorvoetelijke weerstanden. De ervaring leert, dat ze ondanks de monumentenwet nog lang niet gevrijwaard zijn tegen aantasting en sloop als ze strikt economische overwegingen en stedebouwkundige aspiraties in de weg staan. Daarmee blijft het negentiende-eeuwse monument in de, gevarenzone van de vernieuwingsdrang van onze tijd. Men denke aan de vele kerkgebouwen, ontstaan uit een expansief katholicisme, die als gevolg van geestelijke ontvolking buiten gebruik worden gesteld en aan de moker worden prijsgegeven, aan de vorige-eeuwse stadhuizen (Eindhoven, 55

59 Tilburg). Men denke aan zoveel, dat verdwenen is, omdat het uit kunsthistorisch oogpunt geringgeschat werd. Als het behoud van zulke monumenten met ornament en symboliek al zo moeilijk is, dan lijkt het hachelijk een pleidooi te houden voor hetgeen we bedoelen rnet,,tekens van ambacht en techniek". Uit een op kunstdrift gebaseerde architektonische opvatting stellen deze gebouwen meestal weinig voor. Vaak zijn ze zonder een bouwkundige pretentie neergezet, zonder enige versierende toevoeging, recht toe recht aan op funktionaliteit gericht en vanuit een traditionele schoonheidsopvatting beschouwd soms nog lelijk ook. Een pleidooi voor het behoud van deze sporen uit het verleden kan in kunsthistorische criteria dan ook weinig grond vinden. Er is echter meer, dat de instandhouding van matefialia uit het leven en de; levensomstandigheden van onze voorouders rechtvaardigt. Als motivering voor deze constatering willen we wijzen op de ontwikkelingen binnen de geschiedwetenschap, waarin vanuit een gewijzigd historisch besef naast de traditionele aandachtsbepalingen en invalshoeken nieuwe oriëntaties zijn ontstaan. We bedoelen hier de aandacht voor het historisch proces van maatschappelijke veranderingen en de daarin werkzame faktoren, voor de sociale dimensies en de materiële bestaanscondities van de samenleving, voor de dynamiek van verandering en verschuiving in de opheffing van het middelentekort door de ontwikkeling van ambacht en techniek. Wetenschappelijk is de benadering ondergebracht in de economische, sociale, en technische geschiedenis, die deel uitmaken van de maatschappijgeschiedenis. Door deze optische bijstelling is de geschiedwetenschap haar kenobject met andere ogen gaan zien en heeft ze haar blikveld naar het gehele maatschappelijke gebeuren verruimd. 4 ) De legitimatie voor een pleidooi tot behoud van de kleine pré- en vroegindustriële bedrijfsgebouwen ontlenen we aan de beoefening van de maatschappijgeschiedenis. Normen van associatieve betekenis en symbolisch gehalte worden daarbij dan niet ontleend aan 'kunsthistorische uitgangspunten, maar aan maatschappijhistorische criteria. Ze komen voort uit de betekenis van de objecten voor de kennis van het verleden. Als aanvulling op en verduidelijking van schriftelijke bronnen dragen ze bij tot verdieping van het inzicht in het leven en werken van hen, waarvan het bestaan en de bestaanswijze eerst door de ambachtelijke en technische veranderingen van de vorige eeuw een maatschappelijk perspectief kreeg. Zoals kunsthistorische monumenten meestal uitdrukking zijn geweest van superstructuren, van macht, gezag en aanzien, zo zijn de tekens van ambacht en techniek" verweven met en uitdrukking van het volksbestaan. Evenals de eerstgenoemde categorie'maken ze deel uit van de erfenis van het verleden en levert hun kennisprofilerende en inzicht verschaffende kwaliteit voldoende argumenten op voor het behoud ervan te pleiten. De geldende monumentenwet lijkt voldoende wettelijke grondslag te verlenen aan een aanspraak tot het behoud van de tekens van ambacht en techniek". In haar begripsbepaling spreekt ze immers ook over de betekenis voor wetenschap, de volkskundige waarde en de geschiedkundige herinnering, die een zaak (ouder dan 50 56

60 jaar) tot monument kunnen maken (art. l lid b). Volledigheidshalve moeten we hieraan toevoegen, dat het algemeen belang" hierbij nog een grote wrijfpaal is en dat de Monumentenraad naar eigen oordeel de monumenten aanwijst, die voor bescherming in aanmerking komen. 5 ) Een recente ervaring heeft geleerd, dat de raad tot nu toe te weinig geconfronteerd is geweest met aanvragen om bedrijfsgebouwen beschermd te krijgen. De gehele materie is bij haar nog in studie en ze lijkt er vooralsnog onwennig tegenover te staan. Willen we bij de monumentenraad gedaan krijgen, dat een zaak tot beschermd monument wordt verklaard, dan zal het meer dan bij een schoonheidsobject nodig zijn de aanvraag met behoorlijke documentatie te ondersteunen en zowel de maatschappijhistorische als de volkskundige argumenten hard" te maken. Over de volkskundige argumenten veroorloof ik mij nog een enkel woord te zeggen. De beoefening van de volkskunde kent haar eigen tradities en is van oudsher meer op de immateriële aspecten en uitingen van het statische pré-industriële volksleven gericht geweest. Haar bemoeienis met de materiële volkscultuur bleef vrijwel beperkt tot de pré-industriële periode. De neerslag daarvan vinden ze enerzijds in oudheidskamers met hun fragmentarische collecties en treffen we anderzijds aan in het rijksmuseum voor volkskunde, beter bekend als het Openluchtmuseum. Men kan alle waardering opbrengen voor het streven realia uit het verleden voor de toekomst te behouden door ze op te nemen en bijeen te brengen. Toch moet gewezen worden op de vervreemdende ervaring als men op de heuvelachtige Veluwezoom geconfronteerd wordt met een Zaanse buurt uit het Hollandse polderland of met Tilburgse, arbeiderswoningen tegenover een oude Drentse plattelandsbehuizing. Losgemaakt uit de context van hun ontstaan, gescheiden van het natuurlijke milieu en samengebracht in een wezensvreemde omgeving, wordep ze vreemd aan zichzelf en aan het verleden, dat ze willen oproepen. Naar ik heb begrepen is gelukkig ook binnen de beoefening van de volkskunde het inzicht aan het groeien, dat instandhouding ter plaatse - in situ, zoals dat dan heet - te verkiezen is boven het isolement van een museale collectie. Van deze benadering lijkt voorts de aansporing uit te gaan zich niet tot de agrarisch-ambachtelijke periode te beperken, maar ook de vroeg-industriële werkplaatsen en bedrijfsgebouwen in het vizier van het volkskundig onderzoek op te nemen. De impulsen voor deze nieuwe optiek zijn afkomstig uit het buitenland, met name vanuit Engeland, waar in de jaren vijftig het studiegebied van de industriële archeologie is ontstaan. Die wat merkwaardige naam is gegeven aan het onderzoek, de bestudering en de verklaring van de ontwikkelingslijnen van de technische veranderingen in het voorbrengjngsproces en het streven naar behoud van kenmerkende specima. We willen hier niet verder uitweiden over de ontwikkeling van deze nieuwe tak van wetenschap, die in Engeland zijn meest voor de handliggende bakermat heeft gevonden. 6 ), De situatie in ons land, waar de industriële ontwikkeling veel later is ingezet, is zo geheel anders. Wel wil ik wijzen op enkele ervaringen, feiten en conclusies, die voor een maatschappij-historisch en volkskundig pleidooi voor het behoud van bedrijfsgebouwen van belang zijn. De voornaamste daarvan zijn, dat de ontwikkeling van 57

61 ambacht en techniek niet geheel begrepen kan wórden zonder een onderzoek naar gebouwen, werktuigen en gereedschappen, die daarvoor ontwikkeld en gebruikt werden. Veel van wat we over vroegere constructies weten, is ontleend aan de feitelijke informatie van overgebleven objecten. Het behoud van belangrijke specima is dan pok van wezenlijk belang voor de bestudering van de technische ontwikkelingen. 7.)., De historische en wetenschappelijke betekenis van de te behouden ambachtelijke en industriële objecten komt eerst tot zijn recht op de plaats', waar ze zijn ontstaan, omdat ze daar deel uitmaken van een geïntegreerd ruimtelijk patroon en van de historische, economische en sociale verhoudingen van de omgeving. Interessant is ook de constatering, dat bij plaatselijk behoud ook plaatselijke belangstelling kan worden ingeschakeld en omgekeerd, dat plaatselijke belangstelling belangrijk is voor plaatselijk behoud. Hierin ligt eeji wenk begrepen naar de heemkundekringen. Ze kunnen veel doen voor het opsporen van onze tekens van ambacht en techniek", het opmeten en registreren, het plaatselijk historisch bronnenonderzoek en al les wat voor een goede documentatie en zo mogelijk behoud ervan belangrijk is. Een vereiste is dan wel een werkplan met werkverdeling. Kennis en vooral voorkennis van gemeentelijke bestemmingsplannen zijn eveneens van groot belang, om te bereiken dat ze gewijzigd worden, als dat voor de te behouden zaken nodig is. Voorts kan het nuttig zijn te streven naar een plaatselijke monumentenverordening, die in een vroeger stadium dan de monumentenwet enige bescherming kan geven aan de te behouden objecten. 8 ) De ervaring wijst overigens uit, dat bij dit alles enige omzichtigheid geboden is om eigenaars van gebouwen niet bij voorbaat kopschuw te. maken. Tot slot leg ik u een, wat ik zou willen noemen tentatieve lijst voor van objecten en situaties, die vanuit maatschappij-historische criteria in aanmerking komen voor: a) onderzoek, inventarisatie, opmeting, documentatie en afhankelijk van de verkregen gegevens b) behoud, bescherming en eventueel restauratie. De lijst is zeker niet compleet en slechts als aanzet bedoeld om te verduidelijken, waarover we spreken. Plaatselijk en regionaal kunnen er nog heel wat belangrijke objecten bewaard zijn gebleven, die even goed in aanmerking komen. Omdat het veelal zaken zijn, die in het bewoonde milieu en het landschap harmonisch zijn geïntegreerd en aan een sociaal-ecologische variatie en diversiteit bijdragen, kunnen bij de afweging van het belang ook criteria van welzijnsbeleid en milieubescherming betrokken worden. Naast de gebouwen zijn voorts de inventarissen van belang, gereedschappen, werktuigen, machines, aandrijf-inrichtingen, stoommachines, gasmotoren e.d. Kortom alles wat met de uitoefening van het bedrijf en de bewerking van materialen te maken heeft gehad. Dit alles dient geïnventariseerd en beschreven te worden. Waar nog aanwezig, moeten we zuinig omspringen met oude bedrijfsarchieven,.werkinstructies, fabrieksreglementen e.d. Het kan ook zijn nut hebben de informatie van oudere vitale mensen, m.n. over ongeschreven bedrijfsgewoonten, werksituaties, vroegere ontwikkelingen in de bedrijfstak op geluidsbandjes vast te leggen, al dient men hierbij te beseffen, dat oude herinneringen soms verhullend en vergullend kunnen zijn en getoetst dienen te worden. 58

62 Lijst van in aanmerking komende historische objecten en situaties. a) vanuit verkeersontwikkeling: spoorwegstations, spoorwachtershuisjes, wegprofielen, tolhuisjes, bruggen, weegbruggen, kanalen en vaarten (bijv. Eindhovens kanaal, Peelkanalen, 's-gravenmoer), ontginnings- en transportwerktuigen b) met pré-industriële kenmerken: bierbrouwerij, broodbakkerij en koekfabriek, drukkerij, grof- en hoefsmederij met hoefstal, hoepelmakerij, honingzemerij en kaarsenmakerij, klompenmakerij, koffiebranderij, kuiperij, likeur- en jeneverstokerij, mandenmakerij, mosterdbereiding, koperslagerij, wagenmakerij, wasserij, zeepziederij, c) met vroeg-industriële kenmerken: bedrijfsschoorstenen en ketelhuizen, boterbereiding, gasfabricage (staat er nog ergens een oude gasfabriek?), houtzagerij-draaierij, biljartmakerij, leestmakerij, spoelenfabricage, leerlooierij, meekrapbereiding, meestoven, metaalbewerking, kachelsmederij, ketelmakerij, stoomwerktuigfabriek, klinknagels, ijzergieterij, steenbakkerij, suikerbereiding, schoenfabricage, textielfabricage, linnen wol, wasserijen, blekerijen, ververij, vlasserij, watertorens en waterwinning, d) diversen: brandspuithuisjes, dorpsherbergen, dorpsschooltjes, winkels, op stoom gedreven kermisattracties. DR. FRANS VAN PUIJENBROEK Literatuur ') J.W. Frederiks, Monumentenrecht (Leiden 1912), blz ) C.J.A.C. Peters; Funktionelé vormgeving in negentiende-eeuws Nederland, in catalogus van het Stedelijk Museum te Amsterdam bij de tentoonstelling, Ontworpen in de 19e eeuw, , blz' ) I.J. Brugmans, Stapvoets Voorwaarts, (Bussum 1970), die L.J. Rogièr citeert. ") G. Harmsen, Inleiding tot de geschiedenis (Bilthoven 1968), blz. 25 e.v. 5 ) Monumentenwet, editie Schuurman & Jordens nr. 52, bewerkt door H.C. van Eek (Zwolle ), blz ) Symposium Industriële Archeologie, Delft, 1974, inleiding en voordrachten in De Ingenieur, jrg. 86 nr. 25, (juni 1974) blz , met verdere literatuuropgave. 7 ) t.a.p., Neil Cossons, Conserving our industrial past, blz. 495 e.v. 8 ) Hierbij mag ik verder verwijzen naar het pleidooi van prof. dr. H.F.J.M, van den Eerenbeemt voor het behoud van het kleine Brabantse monument in zijn natuurlijke omgeving, afgedrukt in Brabants Heem, jg. XXVI, HET BESCHERMDE DORPSGEZICHT LOON (GEMEENTE WAALRE) Het gehucht Loon in de gemeente Waalre, waar Brabants Heem 31 mei j.l. te gast was, is een goed bewaard voorbeeld van een vroegmiddeleeuwse nederzettingsvorm, het,,akkerdorp". Akkerdorpen zijn ontginningen, die tijdens de kolonisatie van het Noordwest-Europese heidegebied door de Franken ontstonden. Deze Franken hadden zich tijdens de,,volksverhuizingsperiode" ( ) op de lössgronden van Zuid-België en Noord-Frankrijk gevestigd en er de autochthone Galliërs overheer- : 59

63 sende, een staat gesticht (Clovis, omstreeks 500). Door toenemende bevolkingsdruk en vrees voor romanisatie is een emigrantenstroom in noordoostelijke richting aktief geworden, die, in de 6e eeuw in zandig Vlaanderen begonnen, in de 7e eeuw de Kempen bereikte en in de 8e eeuw in Noordoost-Nederland, Westfalen en Nedersaksen doordrong. 1 ) Naast akkerdorpen kwamen in dit-kader ook exploitaties van grootgrondbezit tot stand, de domeinen". Ook te Waalre heeft een domein bestaan. 2 ) Akkerdorpen behoren met de brink- of esdorpen van Noord-Nederland, de Drubbel van Westfalen en de Rundlinge" van Nedersaksen tot de heidedorpen" 3 ), die weer deel uitmaken van de green-villages'', zoals die door Thorpe zijn beschreven. 4 ) Zulke nederzettingen zijn gebaseerd op een autarkisch, gemengd landbouwbedrijf, waarbij de veeteelt een dienende funktie (die van mestleverander) ten opzichte van de akkerbouw heeft. 5 ) De aanleg van het akkerdorp en die van Loon beantwoordt geheel aan de eisen, die het landbouwstelsel van de vroege middeleeuwen stelde. Loon ligt op de hoge gronden langs een beek (de Dommel), daar, waar op die hoge gronden een ondiepe terreindepressie gelegen is. Deze ligging maakte het mogelijk vlak bij huis grasland aan te leggen. Dit was nodig in verband met de mestwinning, die eiste, dat het vee zoveel, mogelijk op stal bleef. Door deze standplaatskeuze had men, ook vlak bij het 60

64 dorp, de beschikking over hpge, droge bouwlanden. De betrekkelijk zwakke ploegen van die dagen konden slechts rulle gronden bewerken: zwaardere gronden moesten worden gespit. Dat rulle gronden dicht bij het dorp als eerste keuze golden hangt samen met de moeilijkheden met betrekking tot het transport. 6 ) Uit het bovenstaande volgt, dat de keuze van de plaats van vestiging werd bepaald door het reliëf. Het wegenstelsel was dus secundair. Dit bestond uit enige dreven, waarlangs de herders het vee naaren van dé graasgronden leidden. Als graasgronden werden de buntvelden in de heide gebruikt. Naast de dreven was er nog de dijk, een weg die een rivier kruist: de Molenstraat heette vroeger Molendijk,,,dat Broechuys bi der Molendike", a ) In het gehucht staan de boerderijen bijeen rond een driehoekig plein (125 x 125 x 90m), de,,plaatse": 1420: juxta platearh dictam de plaets" 7 "). De ligging van de plaatse in het reliëf is hierboven beschreven. Aan de lange zijden van de driehoek stonden twee boerderijen, langs de korte één. De erven waren van het plein gescheiden met hagen van beuk, haagbeuk of hulst om te verhinderen, dat op het plein loslopend vee in de tuinen kon gaan grazen. Het plein diende immers als uitloop voor het vee uit de stallen. Daar verzamelde zich de kudde. Het vee kon drinken in een kuil op de plaatse, de drenk (later na funktieverval plukselkuil of brandkuil genoemd 8 )). Aan het begin van de dreven waren hekken geplaatst (draaiboom, veken, valveken). Ook de landerijen langs de dreven waren, meestal met wallen en eikehakhout, afgesloten om het trekkende vee van de akkers te kunnen houden. 9 ) De plaatse was eigendom van de gehuchtbewoners gemeenschappelijk (de gemeynt) en is traditioneel beplant met hoog opgaande eiken. Voor de boerderijen staan lei-linden. De afwatering van het plein geschiedde door middel van een,,moos", een greppeltje, dat tes westen van de plaatse in de loop uitmondt, die de laagte van Loon draineert en ten zuiden van het gehucht in het Koe ven ontspringt. (Het Koeven is nu drooggelegd). i De boerderijkavels bestaan uiteen komplex percelen, dat. huis, hof en aangelag" heet. Deze percelen zijn onregelmatig blokvormig en moeten als de eerste ontginningspercelen worden beschouwd. 10 ) 61.

65 Tezamen bezitten de huis-, hof- en aangelagpercelen een grootte per boerderij van ruim l ha. Onder hof" moet men moestuin en boomgaard verstaan, het aangelag omvat percelen, die meestal in gras liggen, maar ook wel als bouwland dienst doen. Huis, hof én aangelag zijn ontgonnen uit het eikenhaagbeukenbos. De begroeiing van de plaatse met eiken en hagen van haagbeuk en hulst houdt hiermede verband. De bouwlanden, die deel uitmaken van de eerste uitbreiding van de ontginning en kort na de plaatse met de erven zijn aangelegd, werden, zoals we zagen, op hoge zandgrond vlak bij het gehucht ontgonnen. Langs een toegangsweg mat men door breedtemeting gelijke stukken af. De ontginning geschiedde nu opstrekkend loodrecht op de weg in eikenberkenbos. Die eerste bouwlanduitbreidihgen bestonden uit zeer lange (4 a 500 m) en zeer smalle percelen (10 a 12 m). Deze merkwa.ardige vorm hield verband met de toen gebruikelijke ploegvorm, die het noodzakelijk maakte iri één ploeggang een zo groot mogelijk oppervlakte te bewerken. Deze, Jlangrepelakkers" 11 ) zijn kenmerkend voor de heidedorpen, waarvan hierboven sprake was. De langrepelakker van Loon is als een terreinrug langs de Molenstraat een opvallend element in deze nederzetting. Slechts de verkaveling is aan modernere landbouwmethoden aangepast. Op de uiteinden van de langrepelakker staat nu bos. De datering van deze nederzetting berust enerzijds op algemene noties ten aanzien van de ontwikkelingsgeschiedenis van de heidedorpen in de vroege middeleeuwen. Anderzijds zijn in Loon zelf argumenten aanwezig voorde datering in de 7e eeuw: Ie. de dikte van de plaggendekken rond Loon 12 ); 2e. het kerkpad, dat funktionerend in een domaniale situatie, die bekend is uit een akte van ), jonger moet zijn dan het plein, omdat het de kavelindeling rond de plaatse volgt én op grond van de volkskundige betekenis van zo een kerkpad; 3e. is er het feit, dat een Romeinse landmeting (quadrangulatie) door de occupatie van Loon is uitgewist, maar in het gebied van het domaniale Waalre in relikten nog steeds aanwezig is. Het Kattepad" maakt deel uit van die Romeinse quadrangulatie. 14 ) De tijd na omstreeks 1000 wordt, mede als gevolg van een aantal uitvindingen op het gebied van de landbouwtechniek, gekenmerkt door een sterk versnelde ontginningsaktiviteit 15 ). Toen bv. werd het ontginnen Van lage, natte gronden in het elzenbroek in het Dommeldal mogelijk. Daar ontstonden graslanden, die als hooiland werden gebruikt en gemeenschappelijk eigendom waren. Toen.later - omstreeks de beekdalen: droger werden tengevolge van waterstaatkundige ontwikkelingen in de lagere delen van Noord-Brabant 16 ), werden de graslanden droger en daardoor geschikt voor beweiding. Dit had tot gevolg, dat de graslanden werden verkaveld en met hagen werden afgesloten (beemden). 17 ) De hooiopbrengst van de beekdalen deden de hoeveelheid wintervoer sterk toenemen, zodat een grotere veestapel mogelijk werd. Door de hogere mestopbrengsten kon meer bouwland worden ontgonnen en nam de hoeveelheid beschikbaar voedsel toe. Dit leidde tenslotte weer tot grotere bevolkingsaantallen. In deze periode ontstonden, vaak in aansluiting aan de langrepelakker, de akkers (vergelijkbaar met de Drentse essen). Akkers zijn komplexen bouwlanden, die als geheel zijn omwald, terwijl binnen de omwalung de percelering 62

66 uniform is. 18 ) Aanvankelijk is die percelering nog kortstrokig, later komt ook blokverkaveling voor. De bevolkingstoename werd in het landschap zichtbaar door het bouwen van boerderijen naast de plaatse (vergelijkbaar met de,.brinkzitters'' in Drente) en het ontstaan van de agrarische lintbebouwing langs het Timmereind. Inmiddels was de veehouderij, sinds naast de landbouw ook andere beroepen waren ontstaan en zich zelfs stedelijke nederzettingen vormden (Eindhoven 12e eeuw) een direct-produktief onderdeel van het boerenbedrijf geworden, dat vlees en zuivel voortbracht. Wel bleef dé mest-produktie tot het begin van de twintigste eeuw van groot belang. In de 15e en 16e eeuw komt de kleinschalige blokvormige ontginning weef naar voren. Individueel werden uit heide stukken bouwland ontgonnen, die stuk voor stuk werden omwald. Het zijn dus kampontginningen", die hier bogten" heten. Omstreeks 1500 is de huidige verkaveling, in grote lijn gezien, aanwezig. 19 ) In de 17e en 18e eeuw zijn oorlogshandelingen en de belastingpolitiek van de Staten-Genraal 20 ), er de oorzaak van, dat de veestapel drastisch vermindert. Dat had mestgebrek tot gevolg, zodat latere, rneer marginale ontginningen, met name de bogten, braak moesten blijven liggen. Ze raakten begroeid met gras, heide of kreupelhout en dragen nu meestal naaldhout. Zulke verlaten bogten heten,,smelen''. De naam Smeleweg herinnert aan dergelijke percelen, die in het oosten van het beschermde gebied nog zichtbaar zijn. De huidige opstallen in Loon zijn hoofdzakelijk langgevelboerderijen. Deze.zijn na een gehuchtbrand omstreeks 1725 herbouwd. Juist in die periode ontstond in het langgevelboerderijtype een variant. Terwijl de oude boerderijen lage zijgevels hadden en de huisdeur in de korte eindgevel was aangebracht, ontstond er omstreeks die tijd een vorm met hogere zijgevels en de huisdeur in de lange gevel. 21 ) De boerderijen aan de noordzijde van de Plaatse tonen deze overgang duidelijk: ze hebben huisdeuren, zowel in de korte als in de lange voorgevel. Burgerbebouwing is omstreeks 1900 slechts in geringe mate en weinig storend in het oosten van Loon doorgedrongen. Op een.bijeenkomst van Brabants Heem te Eersel in 1962 werd de wenselijkheid van bescherming van Loon uitgesproken. 22 ) In 1968 nam de procedure tot aanwijzing van Loon als beschermd dorpsgezicht een aanvang. In 1969 ging de gemeenteraad van Waalre accoord met de aanwijzing. De definitieve aanwijzing volgde in Tijdens de bijeenkomst van Brabants Heem op 31 mei te Waalre bood burgemeester mr. D. Osse het ontwerpbestemmingsplan voor Loon aan de Commissaris van de Koningin aan voor voor-overleg. A.D. KAKEBEEKE Literatuur ') Vries, J. de, Enige aspekten van de volksverhuizing, in: Brabants Heem, jg. 13, p Kakebeeke, A.D., De Franken, in: De Ac'ht Zaligheden, Oisterwijk 1971, p ) Bannenberg, G.P.J., St. Willibrord in Waalre en Valkenswaard, Nijmegen

67 3 ) Keuning, H.J., Eschsiedlungen in den östlichen Niederlanden, in: Westfalische Forschungen, jg. l, p Müller-Wille, W., Langstreifenflur und Drubbel, in: Deutsches Archiv für Landes- und Volksforschung, jg. 8, 1944, p Meibeyer, W., Die Rundlingsdörfer im östlichen Niedersachsen, Braunschweig ) Thorpe, H., The green village as a distinctive form of settlement on the North-European plain, in: Tijdschrift v.d. Belgische Vereniging voor Aardrijkskundige Studies, jg. 30, 1961, p ) Keuning, H.J., Mozaïek der functies, Den Haag ) Kakebèeke, A.D., Cursus prehistorie en geschiedenis van de omgeving van Eindhoven, Eindhoven 1973, p. 34 vv. Niemeier, G., Gewannfluren, ihre Gliederung und die Eschkemtheorie, in: Petermanns Geographische Mitteilungen, 1944, p ) a. R.A. 's-hertogenbosch, R 1176, f. 343v b. R.A. 's-hertogenbosch, R 1192, f ) Helsen, J., Van nederzetting tot dorp, in: Brabants Heem, jg. 4, 1952, p ) Sneyers, E., Geschiedenis van Retie, Retie lo ) Edelman, C.H. & A.W. Edelman-Vlam, Een bijdrage tot de ontginningsgeschiedenïs van de zuidelijke zandgronden, in: Kultuurhistorische Verkenningen in de Kempen I, pisterwijk, 1960, p ") Müller-Wille, W., zie noot ) Niemeier, G. & W. Taschenmacher, Plaggenböden, in: Westfalische Forschungen, jg. 2, 1939, p '. 13 ) Bannenberg, G.P.J., zie noot 2. M ) Kakebèeke, AID., Sporen van een Romeinse landmeting in Waalre, in: Brabants Heem, jg. 20, 1968, p Iven, W., Quadrangulatie bij Waalre, in: Brabants Heem jg. 20, 1968, p ) Verhulst, A., Het landschap in Vlaanderen in historisch perspectief, Antwerpen, z.j. 16 ) Velthoven, H. van, De bewoning van Noord-Brabant, in: Brabantia Nostra, jg. 7, 1942, p ") Sneyers, E., zie noot 9. Petit, C., Clótures et formes des champs en Belgique, in: Tijdschrift v.d. Belgische Vereniging voor Aardrijkskundige studies, jg. 12, 1942, p ' 18 ) Kakebèeke, A.D.,,zie noot 6. Kakebèeke, A.D., Some observations about parcelling and habitation in Schadewijk, mun. of Eersel, in: Geografisch tijdschrift, NR., jg. 2, p ") Smulders, F.W., Transcripties en excerpten uit het Bosch Protokol, manuscript, Gemeente Archief Eindhoven. 22 ) Mandos, H., Eindhoven en omgeving als Generaliteitsland, in: Oud Eindhoven, Eindhoven 1950, p ) Dam, B. van, Oud-Brabants dorpsleven, Oisterwijk 1972, p ) Kakebèeke, A.D., Kulturele erosie in Brabant, in: Brabants Heem, jg. 14, 1962, p , over de wenselijkheid van bescherming van Loon, p NOORD-BRABANTSE OORLOGSVETERANEN Bij koninklijk besluit van 10 mei 1865, Staatsblad 32, werd het volgende bepaald: 1. Voor hen, die in de jaren in Nederlandse dienst aan de altijd gedenkwaardige krijgsverrichtingen ter herstelling en bevestiging van Nederland's onafhankelijk volksbestaan een werkzaam aandeel hebben gehad, wordt een ereteken ingesteld". 2.,,Dit ereteken bestaat in een zilveren kruis met vijf armen. Op de ene zijde van het kruis is in het midden het jaartal 1813 en op de andere zijde het jaartal 1815 gestempeld. Het wordt op de linkerborst gedragen aan een oranje'lint ter breedte van 2.75 duim met twee witte strepen". Verder werd bepaald dat een certificaat zou worden uitgereikt aan degenen die onderscheiden werden met vermel- 64

68 ding van de naam. Men kon zijn aanspraak doen gelden bij de minister van oorlog onder overlegging van een staat van dienst of een ander behoorlijk bewijs en bovendien een bewijs van goed burgerlijk gedrag. Omstreeks dezelfde tijd werd besloten een feest te organiseren voor allen, die aan de bedoelde krijgsverrichtingen, waarbij de slag bij Waterloo het hoogtepunt vormde, hadden deelgenomen. Hoezeer de slag bij Waterloo in de herinnering leefde bewijst het verhaal van Bernard van Dam, als hij vertelt dat er jaarlijks een collecte voor de nabestaanden werd gehouden, waar iedereen aan gaf, zij het soms met de woorden hieraan geef ik graag, want het was wel erg... met al dat water". Duidelijk wordt de trots geschilderd die vele oudstrijders voelden in het bekende lied Zeg, oudje, smaakt het pijpje nog" met de woorden: Ik kreeg hem van mijn kapitein die viel bij Waterloo. In 's-hertogenbosch zijn enkele strijders op een schilderij vereeuwigd. Hun trots is te vergelijken met die van de zouaven, zoals Antoon Coolen er in zijn roman,,stad aan de Maas'' een schildert. Voor al deze oud-militairen, nog vol van sterke verhalen, werd nu een reunie georganiseerd in Leiden. Als datum werd vastgelegd: zondag 25 juni De burgemeesters werden aangeschreven om via de commissarissen des konings de namen door te geven van hen, die voor de onderscheiding in aanmerking kwamen en aanwezig zouden zijn in Leiden. Het ministerie van oorlog verzamelde de gegevens. Voor Noord-Brabant had de oproep het volgende resultaat: Andel: Willem Kramer en C. van der Meulen; Asten: Wolth. Hasselo; Bergen op Zoom: Jan Abbink, A.C. van Well Groeneveld en Johan H. Leix; Berlicum: Wilh. Consemulder, Peter de Hart en Jan Regensburg; Besoyen: Wouter Meijers; Breda: Everh. A. Alings, Adr. Veerman, Fred, van Thiel, Jan H. Stieneker, Egid A. Langguth, Adr. Rodi en H. van der Leek; Cuyk: D.C. Graswinkel;.. Dongen: Willem Blewanus; Drunen: Lamb. Telders; Emmikhoven: Dingeman Schenk, Bast. van Mastrigt en Cornelis Kloots; Etten: Johannes Haverman, M. Timmermans, Franc. Hereygers en Joh. Claas; Fijnaart: Bart van Driel en Cornelis de Gast; Geertruidenberg: Ant. Hansen, Hendr. van Diest en Adr. Stallen; Ginneken: P. van Kakerken en Frans Vrijdag; Grave: G. van der Valk Beuman, Carel Fr. Arentz, Willem Keyenberg en Ciprien Delmotte; 's-gravemoer: Pieter Melsen; Halsteren: Hendr. Gosler; Haps:' Peter Beelen; Heeze: Johs. Adelaars, Joh. Hansen en Hendr. Poots; Helmond: Bern. Koster, G. van der Vorst, Andries Coolen, Leon vari Bokhoven, Johs. van Hoof, Wijriand de Wit en Gerrit Molenaar; 's-hertogenbosch: Christ Wiegmans, Jan P. Leenders, Arn. L. Cordens, Guill. van der Aa, Adr. Chr. Kosters, Johs. Rissel, Alb. van Wijnbergen, Adr. van Aerle, Joh. Breijers, Hendr. de Groot, Ant. Streijens, L.B. Dierckens, Bend. Kolle, Christ. Cobben, Lamb. Govers, Johan van der Vlis, Leon. Beijnen, Frans de Vroede, Petrus van Tiel, Jac. Burghoorn, Fred, van Dartel, Ger. Pegtol, Willem Krugers, Theod. Bruggeman, Jac. H. Lambooij, Hendr. A. Snijders, Joh. Beckwielder, Jacob. dekeyzer, Paulus van de Gevel, 65

69 JeanRoss, Jhr. Joh. Franc. Ridderde vanderschueren, Ger. Jac. Docters, Hendr.-Klister, Hendr. Dona, Andr. Damen, Laurens Kalberg, Petrus Otto, Jos. Defais, Joh. de Bruijn, Joh. Gruijters, Hendr. Looman,'Hendr. Hekker, Joh. Jac. Hageman, H. Meenerbreuker, Christoff. Wolf, Hendr. van Gerven, Herm. Leusen, Jan Christ Romer, Benj. de Bruijn en Joh. Corn. Snijder; Heusden: Bern. Krabbendam, Carel Verbruggen, Joh. van Beijnen, Frans Beunders, Ant. de Bont, Joh. Fred. Prager, Ermgardus de Vlam, Hendr. van Petten, Hendr. Visser, Willem van der Loo, Nic. van Delft, Joh. van Elswijk, Mart. Kennemans, Pieter van der Blom, Joh. Willekes en Cornelis Sienders; Hooge Zwaluwe;-Govert Heijne, Cornelis de Visser, Ant. de Gouw, Jan D. Lucas, Willem Lucas en Jan Boelhouwers; Huisseling: Peter Velt en Herm. van Rooy; Leende: Wouter Baks, Hub. de Vries, Pieter Kersmaker en Francis van Hooft; Loon op Zand; Mart. van Leeuwen, bijgenaamd Ten Houten; Meeuwen: Roeland Smits; Megen; Jan Willem Boeijen; Mierlo; Gijsb. Manders en Jan Dysselblom; Oisterwijk: Wouter van Opstal; Oosterhout: Frans van Helvert, Jan Janssen, Jan George Buhler, Ant. B. Schagheh, Jacob Ad. Siekman, Johns. Broeders en Ger. Grooteboer; Óud-Heusden: H.A. Blaisse en Jud. Timmermans; Oijen: Arnoldus Roefs; Oss: Adr. van den Hurk, Ruth. van der Putten, W.H. Hartogs en Johs. de Poot; Roosendaal: Hendrik Fooij, Corn. van Assel, Arn. Oostvogels en Joh. van Asperen; Rosmalen: Stephanus Trugg, Willem Teeuwe, Isidore Valois en Dirk van den Berg; Rijsbergen: Johs Roolarit; Rijswijk: Joh. Bausch en Joost Sterkenburg; Someren: Johs. Bemelmans; Son: Arnoldus Vos; Sprang: P.H. varï Thielen en Joost Molengraaf; Stratum: H.P. Jamez en M. Gruijters; Terheijderi: Willem Flipsen en Willem van Gils; Tilburg; Gasper Bernaerts en Alex Franken; Uden: Steph. Bodenstaff, Jos van Bokhoven, Jan van der Burgh, Mart. H. Goozens, Arie van Herpen, Pieter Nannings en Jan Wassenberg; Veghel: Jan Korthals en Johs Vogels; Vierlingsbeek: P. van de Werff; Waalwijk: Tom. Cornwall, Leon. Varossieau en Sebast. van der Penne; De Werken en Steenwijk: Cornelis Paans; Westerhoven: Samuel Lamrn; Willemstad: Pieter. Rustenburg; Wijk: Lammert Bas; Zevenbergen: Pieter L'Olivïer, Pieter Cremers en Jac. Permeerus. Niet alle 190 personen die hierboven genoemd zijn waren in Leiden aanwezig. Allereerst werd in een zeer laat stadium en wel op 14 juni medegedeeld dat het feest niet op 25 maar op 27 juni zou gehouden worden. Verder zullen verscheidene personen, gezien hun hoge leeftijd, ^ in waren ze al in militaire dienst en dus nu rond de 70 jaar oud - noodgedwongen of vrijwillig van de reis hebben afgezien. ' Ook bij de aanmelding voor het feest hadden velen al te kennen gegeven dat zij ziek waren of slechts zouden komen, als hun gezondheid het toeliet. Een andere reden om het aflaten weten was dat zij onvermogend waren om de reiskosten te dragen". Trouwens niet iedereen werd toegelaten. Bij enkelen was gebleken dat zij te laat in 66

70 dienst getreden waren en zich ten onrechte hadden opgegeven, zoals Joh. Stevenaar uit 's-hertogenbosch en evenmin kwam Joh. Hilbrant uit dezelfde stad in aanmerking daar die veroordeeld was wegens zakkenrollerij. Een paar anderen waren wel aangemeld maar niet op de voorgeschreven wijze door de burgemeester en de commissaris van de koning, zoals J. A. A. Adéma, J. Boeserwinkel en G. Verberne, alle uit Asten, en Ger. Jos. Neezen uit 's-hertogenbosch. Ook hun namen werden doorgestreept. ' Uiteindelijk werden 1910 personen uit het gehele land uitgenodigd, waaronder zich 116 personen uit Noord-Brabant bevonden. Men had een keuze kunnen maken uit de mogelijkheden mét of zonder huisvesting. Van de 116 Brabanders hadden er 90 om huisvesting gevraagd. Onderdak werd verleend in het Invalidenhuis, het Elisabethgasthuis, de Baaihal, de Wittepoort-kazerne en de Diaconieschool te Leiden. Voor elk van deze onderkomens was een toegangskaan uitgereikt in een andere kleur: oranje, blauw, geel, donkerrood en groen, om de organisatie zo vlot mogelijk te laten verlopen. Van de Brabanders waren er 30 ondergebracht in het Invalidenhuis en 60 in het Elisabethgasthuis. Zij die niet overnachtten hadden een witte kaart ontvangen. De in Brabant bewaarde souvenirs'' zijn dus oranje, blauw of wit. De instructie luidde dat zij die de nacht in Leiden doorbrachten in de namiddag van maandag 26 juni zouden arriveren, zij die niet overnachtten de 27e met de vroege morgentrein. De maaltijden werden gebruikt in de kerk waar ruimte was voor 1750 man en in het Invalidenhuis voor de 200 daar gestationneerden. Eén van de hoogtepunten van het feest was de uitreiking van het ere teken. Men kan zich de trots voorstellen van al deze snorrebaarden. Aan degenen die niet aanwezig waren werd de onderscheiding later via de burgemeester toegezonden. Uit de gegevens die daarover bewaard zijn gebleven blijkt dat ook in vele andere Brabantse plaatsen dan de bovengenoemde nog oud-strijders woonden. In totaal 119 plaatsen in Noord-Brabant werd het eremetaal uitgereikt. Vijf of meer medailles werden toegezonden aan de volgende gemeenten, waarbij ik de reeds genoemde niet meer vermeld: Eindhoven 9, Gemert 6, Princenhage 12, Vught 10. In het jaar 1865 werden er 492 medailles naar Brabantse gemeenten gezonden, terwijl in de volgende jaren druppelsgewijze de nakomers nog bedacht werden. Wellicht kunnen op de gemeentehuizen nadere gegevens over de betreffende personen worden gevonden. M.A. VAN DER WIJST EEN STUDIE OVER HET L.O. IN NOORD-BRABANT? Het komt ons voor dat het interessant zou zijn, wanneer eens een studie op touw zou worden gezet over het lager onderwijs, speciaal in de dorpen van Noord-Brabant rond en na de eeuwwisseling. In afwachting daarvan proberen wij alleen enige voorlopige gegevens aan te brengen. Oppervlakkig gezien zou menigeen menen dat met de invoering van de leerplichtwet, in 1901 de kou van de lucht was. Was dit te verwachten? Men weet hoeveel obstructie er bij zonder ook in het katholieke kamp was gevoerd tegen de invoering van deze wet en dit niet alleen omdat er geen gelijkstelling was, maar bijzonder omdat gemeend 67

71 werd dat door deze wet de vrijheid der ouders om uit te maken wat met hun kinderen had te gebeuren werd aangetast. Witlox heeft er in zijn levensbeschrijving van Schaepman bijna tachtig bladzijden aan gewijd en iedereen weet, hoe de wet er met 51 tegen 49 stemmen doorkwam, zodat Schaepman en Kolkman, de enige katholieke voorstemmers, het odium kregen dat zij de wet erdoor hadden geholpen. De Brabantse dorpsbevolking stond er dus zeker niet om te springen. Vooreerst hadden veel onderwijzers enigszins terecht niet de sympathie van de bevolking, maar heel bijzonder de landbouwende bevolking meende de jongens nodig te hebben voor hun bedrijf. Hoe de dorpsscholen vaak waren kan wel blijken uit het feit dat Ruwenberg gesticht werd, omdat het seminarie meer voorbereiding nodig had dan de dorpsscholen gewoonlijk gaven en ook uit het gegeven dat dorpse notabelen hun kinderen vrijwel altijd aan kostscholen toevertrouwden. Toen de leerplichtwet erdan ook was, was dat onderwijs nog niet in orde. Bij het toelatingsexamen voor het klein-seminarie durfde men blijkbaar geen hoge eisen te stellen. In 1906 werd nog enkel een heel eenvoudig zinnetje ter ontleding aangeboden, werd het cijferen beproefd dooreen simpele breuk voor te stellen: hoeveel is tweederde maal drietweede, werd voor-geschiedenis gevraagd naar de jaartallen van het begin en het einde van de tachtigjarige oorlog. Men wilde dus enkel de zekerheid hebben dat ooit aan ontleding gedaan was, of ooit met breuken was gewerkt, of enigszins aan geschiedenis was gedaan en of enig begrip aanwezig was. Veel stelde men zich van de dorpsscholen dus niet voor. Maar de boeren maakten al wat zij konden gebruik van de mogelijkheid om voor sommige tijden van het jaar landbouwverlof te krijgen. Het bleek dat zij ook buiten die tijden hun kinderen graag op het werk zagen, zodat schoolverzuim aan de orde van de dag was. Stonden de onderwijzers stevig achter de wet? Het is voor meerderen haast niet denkbaar. In Breugel speelde een hoofd het klaar om zijn leerlingen van het zesde jaar nog te laten spellen. In Boekei was groot meningsverschil tussen secretarie en school. Om de secretaris te pesten liet het hoofd de jongens voortdurend zo hard zingen als zij maar konden. Op een andere plaats moest de onderwijzer uit de varkensstal worden gehaald, toen de schoolopziener kwam. Op de zustersscholen was wat meer orde, maar daar werd ook veel met halve krachten, met kwekelingen gewerkt. Wel waren er uitmuntende scholen als die van Michels in Schijndel, van Makaay in Stratum, van Derks in De Mortel,van Veldhoven in Handel, van Kemps.. Maarelders was het niet veel. Ook de gemeente deed er vaak niet veel voor, zoals wel bleek uit de gebouwen. Toen de gelijkstelling tegen 1917 op til was, besefte rector Diepen dat de katholieken er niet klaar voor waren. Het gebeurde b. v. wel dat aan zustersscholen een zeer oude kracht, die allang niet meer op school kwam maar hoofdakte had, opgetrommeld moest worden, wanneer de inspectie kwam. Daarom had tegen de'vaststelling van de wetsartikelen van 1917 in de wachtkamer van het station te Zalbommel een bespre,- king plaats tussen dr. Kuijper en rector Diepen. Ook toen moest dus nog veel rechtgetrokken worden. Wie waagt zich aan een studie over dit onderwerp, dat uiteraard ook licht kan brengen over de cultuur in het Brabantse? Ikzelf kende in Gemert nog een kerkmeester die van zijn kinderen geleerd had om 68

72 zijn naam te tekenen, omdat hij niet schrijven kon. In meerdere parochieboeken komen steeds meer mensen voor die rnet een kruisje tekenden. J.J.M. SICKING BOEKENNIEUWS BESPREKINGEN Nico Arts, Mesolithische oppervlaktevondsten van de Zwarte Horst Weyer in de ge-. meente Luyksgestel (N.Br.) (= deel XIH van de Bijdragen tot de studie van het Brabants Heem), uitgave Stichting Brabants Heem, Boschdijk 462, Prijs ƒ 2,50 + ƒ 0,90 porto. Dit artikel van ongeveer 25 bladzijden geeft een overzicht van de Mesolithische vondsten langs de westrand van twee voormalige vennen (Zwarte Horstven en Borven) waaruit het riviertje de Grote Beerze ontspringt. De vondsten werden gedurende tientallen jaren verzameld, vooral als oppervlakte vondsten, hoewel er vóór de afkondiging van de Monumentenwet van 1961 ook wel enige graafwerkzaamheden zijn verricht. Daar de vondsten over verscheidene instellingen en particuliere collecties zijn verspreid, heeft Nico Arts een zeer nuttig werk gedaan door de artefacten te tekenen en in bovengenoemd artikel, waarin 16 bladzijden met afbeeldingen, te publiceren. Voor de wetenschap is het belangrijk dat deze gegevens nu zijn vastgelegd. Voor amateur-archeologen en ook voor, niet in dit vak gespecialiseerde, beroepsarcheologen is het een interessant naslagwerkje om de verschillende typen werktuigen van de in vakkringen gebruikelijke namen te voorzien. Vooral een beginnend amateur kan hier te rade gaan bij het determineren van zijn vondsten. Van belang hierbij is dat de voorwerpen op ware grootte zijn weergegeven. G.BEEX Wies van Leeuwen, Langs de oude Brabantse kerken, deel l, Oostelijk Brabant. Bosch & Keuning NV. Baarn 1974, 160 p., foto's tekeningen. (ISBN x; ƒ 9,75). Onder auspiciën van de Stichting ter bevordering van de kennis van de Nederlandse bouwkunst verscheen dit boek in de reeks De oude Nederlandse kerken". De auteur is een van onze jonge medewerkers waarvan Brabants Heem voorde toekomst grote verwachtingen heeft. Een aantal kringen heeft van Leeuwen al leren kennen door zijn boeiende en goed gebrachte lezingen over kunsthistorische onderwerpen. De besproken kerken zijn gegroepeerd langs een zestal routes. De auteur geeft zijn informatie als ware hij uw begeleider op uw reizen langs die routes. Want dat vraagt de schrijver uitdrukkelijk: ga zelfde kerken bezichtigen. Zijn informatie beperkt zich niet tot het exterieur van de gebouwen, ook het interieur krijgt ruime aandacht, evenals de kunstvoorwerpen, de orgels en andere zaken, die tot de inventaris behoren. De gegevens worden soberen overzichtelijk bijeen gezet en wijzen de voornaamste bezienswaardigheden aan. De beschrijvingen worden aangevuld met tal van goede foto's en tekeningen, voor het grootste deel door de schrijver zelf vervaardigd. De grens van oostelijk Brabant" legt de schrijver langs de lijn 's-hertogenbosch-tilburg. Natuurlijk is deze grens willekeurig, maar ze heeft dan ook alleen betekenis voor de indeling van de te bespreken Brabantse kerkenroutes. In deel 2 komen de oude kerken van West- Brabant aan de beurt. Misschien is het wenselijk aan het tweede deel een beknopte lijst van vaktermen toe te voegen. Niet iedereen weet wat lisenen, gerfkamers en schalken zijn. Wel is het zo, dat men zulke begrippen op den duur leert kennen, als men de raad van de schrijver volgt en de kerken bezoekt met dit mooie boekje in de hand. A.D. KAKEBEEKE 69

73 Noord-Brabant in de Romeinse tijd. Dia-serie met tekstboekje samengesteld door Drs. W.H. Th. Knippenberg met medewerking van Prof. Dr. J.E. Bogaers. Uitgegeven door de Archeologische Commissie van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant, 's-hertogenbosch Besteladres Bureau Provinciaal Genootschap, postbus 1104, 's-hertogenbosch. Prijs voor leden ƒ 32,50, voor niet-leden ƒ 40, (dia's mét tekstboekje). Bovengenoemde dia-serie omvat 36 met zorg uitgekozen afbeeldingen van voorwerpen en kaarten waaraan door een bekwaam tekenaar en een beroepsfotograaf is meegewerkt, zodat de kwaliteit van foto's en afbeeldingen op een hoog peil staat. De afgebeelde voorwerpen, met soms een hoge kunstzinnige waarde, zijn alle in Noord-Brabant gevonden. De naam van bovengenoemde auteurs waarborgt ook de kwaliteit van het tekstboekje. De dia-serie is in vijf groepen verdeeld. Het tekstboekje geeft op elk deel een korte inleiding en verklaart vervolgens de betekenis van elke afbeelding.. ' ' Om een idee te geven van de inhoud geef ik bier een beknopte samenvatting: Hoofdstuk één behandelt de geschiedenis van het Romeinse Rijk en licht dit toe met enige kunstvoorwerpen en munten die het internationale karakter van het Romeinse rijk aantonen. Het tweede hoofdstuk gaat over de bevolking en speciaal die van Zuid-Nederland in de Romeinse tijd. Twee stenen monumenten met daarop de namen van de Tungri en de Texuandrii vermelden daarmee de toenmalige bewoners. Een hoofdstuk over de godsdienst laat de plattegrond zien van een te Cuyk opgegraven tempel en tevens de reconstructie van deze tempel. Een altaarsteen van de godin Sandraudiga gevonden tussen Rijsbergen en Zundert en een dergelijke steen van de god Hercules Magusanus die te St.-Michielsgestel werd gevonden, geven de namen van enige plaatselijke vereerde godheden aan. Dit moet ook het geval zijn geweest met een Diana-beeldje dat te Veldhoven werd gevonden en een munt met de vermelding van Hercules Deusoniensis die te; Vught werd gevonden. Tenslotte een bronzen en barnstenen beeldje van de god Bacchus, die te Esch zijn gevonden. Het volgende hoofdstuk toont gebruiksvoorwerpen en sieraden die duidelijk het hoge vakmanschap gedurende de Romeinse periode etaleren. Tot slot wordt een aantal afbeeldingen getoond van opgravingen die sinds 1950 in Noord-Brabant hebben plaatsgehad. De dia-serie en het tekstboekje zijn zó samengesteld dat ook een niet-deskundige leraar of onderwijzer een duidelijk en tegelijk interessant overzicht kan geven van de levensomstandigheden gedurende de Romeinse tijd in het gebied van Noord-West Europa. Dat de afgebeelde voorwerpen in Noord-Brabant zijn gevonden zal de belangstelling van de leerlingen nog verhogen. Deze dia-serie wordt speciaal aanbevolen voor middelbare scholen en de hoogste klassen van de lagere school. G.BEEX AANKONDIGINGEN De negende Zaligheid". Een door een aantal auteurs uit dorp en omgeving geschreven geschiedenis van Bladel. Met tal van foto's, kaarten en tekeningen. Te bestellen bij de VVV, Marktstraat 7, Bladel. Prijs ƒ 27,50. - Short History of Eindhoven. Een beknopte geschiedenis van Eindhoven ten behoeve van tijdelijk in de stad verblijvende vreemdelingen. 43. p., geïll. Te bestellen bij Gmeentearchief, Stadhuisplein l, Eindhoven, ƒ 2,. Gastel, land van abten en markiezen. Onderredactie van A. Delahaye. 407 p., 217 illustraties. Te bestellen bij de gemeente Oud- en Nieuw-Gastel, ƒ 29,25 (inclusief porto). Geschiedenis van Goirle, geschreven door leden van de heemkundekring. Besteladres H. de Rooij, secr. van de heemkundekring De Vyer Heertgangen", (adres zie omslag) 112 p., geïil. ƒ 25,. 70

74 KRONIEK DAG VAN HET KLEINE EN VERGETEN MONUMENT De bijeenkomst op 31 mei jl. te Waalre gewijd aan,,het Kleine en Vergeten Mortument'' werd een groot succes en slaagde voortreffelijk. Deze dag was georganiseerd dooreen kleine werkcommissie van Brabants Heem, bestaande uit de heren H. Beex, W-. Jansen en A. Kakebeeke, in samenwerking met het gemeentebestuur van Waalre. Om uur opende burgemeester mr. D. Osse een bijeenkomst in de sporthal Hoeveland met een woord van welkom, bijzonder tot de afgevaardigden van de diverse kringen van Brabants Heem. De waarnemend voorzitter van de Stichting, H. Beex opende vervolgens deze dag. In zijn toespraak zei hij o.a. dat deze dag moest gezien worden als de bijdrage van Brabants Heem aan het Monumentenjaar 1975: helemaal in de geest van deze Stichting, omdat Brabants Heem altijd aandacht heeft gehad voor het kleine en volkse, voor alles wat door de gewone, eenvoudige mens tot stand is gebracht. Hij kon dan ook getuigen dat het echt niet aan Brabants Heem te wijten is dat Brabant de voorbije decennia zo onherstelbaar is aangetast. Als eerste spreker hoorden wij architect N. Roovers, lid van de monumentencommissie in Overijssel, die tot onze verrassing een geboren Brabander bleek te zijn. Hij sprak over het kleine monument in de praktijk van een andere Nederlandse provincie: Overijssel. Hij hield een pleidooi voor de integratie van de zorg voor het kleine monument in het totale ruimtelijke beleid. Daarna was A.D. Kakebeeke aan het woord, die het in het bij zonder opnam voor het behoud en de goede restauratie van onze Brabantse boerderijen. Hij kon vaststellen, dat er de laatste jaren wel een groeiende zorg en een verbetering in een en ander aan de dag was getreden, maar het moest hem toch ook van het hart, dat een degelijke nazorg nog ontbreekt, met name als het ging over verandering van bestemming van een oude boerderij. De restauratieplannen zijn na overleg gewoonlijk wel correct, maar de uitvoering laat dikwijls te wensen over, getuige de vele verknoeide" boerderijen, die niet meer passen in het Brabantse landschap en in feite landhuizen zijn geworden. Hij stelde dan ook een boekje met wenken voor een goede restauratie in het vooruitzicht, vooral bestemd voor architecten. De laatste spreker was dr. F. van Puijenbroek, wetenschappelijk medewerker aan de Katholieke Economische Hogeschool te Tilburg. Deze pleitte voor het behoud van kleine bedrijfsge-, bouwen als tekens van ambacht en techniek uit het jonge verleden. Dit deed hij vanuit maatschappij-historisch oogpunt. Als voorbeeld van een onherstelbaar verlies noemde hij de afbraak van een der oudste industriële vestigingen in Tilburg: hier was tot voor heel kort de totale'geschiedenis van zo'n bedrijf nog van de oprichting in 1828 af te lezen in een compleet bouwwerk met inventaris. Deze afbraak had niet plaats in het verleden, maar nog dit jaar 1975! En nog wel ondanks het geargumenteerd verzet. Spreker noemde als voorbeelden voor behoud: bruggen, dorpsherbergen, dorpsstations (Best!), drukkerijen, kanalen (de Peelkanalen!), schoenmakerijen, steenovens en ook kermisattracties. Na afloop van deze voordrachten, onderbroken door het inleiden van de sprekers en hun onderwerp door Voorzitter H. Beex, kregen de aanwezigen nog gelegenheid om vragen te stellen of suggesties aan te dragen. Zo werd er o.a. aandacht gevraagd voor het bewaren en ter beschikking stellen van oude bouwmaterialen, die bij sloop vrij komen, beter dan deze te gebruiken voor b. v. wegenaanleg! Er werd voorgesteld een oude-bouwmaterialen-bank in te stellen. Na een pauze wandelde het gezelschap naar het beschermde gehucht Loon. Onderweg gaf A. Kakebeeke alle gewenste uitleg van de diverse bezienswaardigheden. Op het grote grasveld van Loon stonden veel tafels en stoelen klaar voor de lunch, aangeboden-door het gemeentebestuur van Waalre. Deze lunch was voortreffelijk: zelfs het roggebrood met zult ontbrak niet. De wandeling en de, frisse wind hadden voor hongerige magen gezorgd! Toen iedereen verzadigd was werd de wandeling voortgezet, nadat A. Kakebeeke, aangevuld door P. Drijvers en drs. W. Knippenberg, uitvoerig uitleg had gegeven over Loon, in het bijzonderook over de aanwezige bebouwing. Bovendien had men de beschikking gekregen over een folder met veel tekeningen: Het akkerdorp Loon. 71

75 Op de terugweg naar het dorp demonstreerden enkele heren, in Romeinse kleding gestoken, op een groot weiland de z.g. grorria, een Romeins landmeterswerktuig, wat door het gezelschap met grote aandacht werd gevolgd. In de pauze die bij aankomst op de Markt van Waalre volgde, kon de oude St. Willibrorduskerk bezichtigd worden en intussen installeerde zich,,ut Meziek" op de kiosk, een klein gezelschap uit Weebosch, dat oude Brabantse volksliederen ten gehore bracht en waarvoor veel belangstelling was. Er was ook belangstelling voor de voor deze gelegenheid aangelegde beugelbaan en voor kleinere volksspelen, die iedereen kon beoefenen. Tegen uur arriveerde de Commissaris van de Koningin, die aanstonds in het feestelijk gebeuren werd opgenomen en al spoedig met burgemeester Osse (met ambtsketen om!) en voorzitter Beex aan het beugelen was. Daarna volgde het laatste gedeelte van deze zonnige dag: de opening van een tentoonstelling in het voormalige klooster aan de Hoogstraat. Deze werd verricht door commissaris Van der Harten, daartoe uitgenodigd door burgemeester Osse. De commissaris toonde een warme belangstelling voor alles wat hier geboden werd: tekeningen van Herman Moerkerk, beschikbaar gesteld door het Noordbrabants museum; foto's en tekeningen van boerderijrestauraties, van de Boerderijencommissie van de Stichting Brabants Heem én tenslotte werkstukken van de Heemkundige Werkgroep Waalre. De commissaris aanvaardde met genoegen het eerste exemplaar van de diastrip Romeins Brabant" van de Archeologische commissie van het Provinciaal Genootschap. Burgemeester Osse bood het bestemmingsplan Beschermd dorpsgezicht Loon aan. Ir. J. Hendrikx van de Dienst Landinrichting bood zijn studie over de ontwikkelingsgeschiedenis van de boerderij in Midden- en Oost-Brabant aan de Commissaris aan. Dit werk verschijnt binnenkort in de reeks brochures van het Streekplanwerk Midden- en Oost-Brabant (adres: Provinciehuis, 's-hertpgenbosch). De heemkundige werkgroep van Waalre legde veel eer in met zijn eigen tentoonstelling en presenteerde iedereen een goed verzorgd boekje: Een beeld van Waalre, zoals het zo'n 150 jaar geleden reilde en zeilde. Vooral de fraai bewerkte kadastrale kaarten van 1832 van de gemeente Waalre trokken veel aandacht. Het was een in alle opzichten zeer geslaagde dag, vooral ook dank zij de zo welwillende en onovertroffen medewerking van het gemeentebestuur van Waalre, o.l.v. burgemeester D. Osse, tevens voorzitter van het Provinciaal Genootschap. Dank zij ook de voorbereidingen van de daartoe ingestelde commissie van onze eigen Stichting, waarbij A.D. Kakebeeke wel het leeuwenaandeel had. Met deze eerste dag was,,het feest'' nog niet voorbij! Er kwam nog een tweede,, eveneens zeer geslaagde dag, zondag l juni. In de middag waren alle leden van alle kringen naar Waalre uitgenodigd. Om uur was de samenkomst op de Markt, vanwaar, weer onder leiding van A. Kakebeeke, een wandeling werd gemaakt naar Loon: hier kon men alles bezichtigen en werd de nodige uitleg gegeven. Rond de Markt werd vervolgens gepauzeerd, en er werd een bezoek gebracht aan de tentoonstelling, gewijd aan het kleine monument en aan de St. Willibrorduskerk. Ook deze dag was de belangstelling bijzonder groot, en het v/eer uitzonderlijk mooi. Het bestuur van onze Stichting en met name wnd. voorzitter H. Beex en vice-voorzitter A. 'Kakebeeke, kan met veel voldoening terugzien naar dit gebeuren. Het idee hiertoe ging uit van oud-voorzitter drs. H. Mandos. Met medewerking van velen kon dit resultaat bereikt worden. p. DAGOBERT GOOREN UIT DE KRINGEN De Kring,,Barthold van Heessel'' van Aarle-Rixtel organiseerde 25 mei een excursie naar het kasteel van Hoensbroek en de stad Maastricht. De Kring,,De Acht Zaligheden" kwam 22 april bijeen in De Herberg te Eersel vooreen lezing met dia's over: Het dagelijks leven van de mens in de middensteentijd, door A. v.d. Lee. In samenwerking met het I.V.N. en de Stichting Gemeenschapswerk Bergeijk organiseerde de kring op30 mei een bijeenkomst in buurthuis 't Hof te Bergeijk, waar V. Seyrnus sprak over: 72

76 Wilde kruiden. OpSjuni werd een bezoek gebracht aan de St. Jan in 's-hertogenbosch en werd tevens de tentoonstelling over de Bossche bisschoppen bezocht, waarbij archivaris P. Peijnenburg de rondleiding verzorgde. De Kring,,De Vonder'' van Asten/Someren hield 10 mei een.excursie naar Bokrijk, nadat op 21 april in het Gemeenschapshuis te Asten de jaarvergadering was gehouden. De Kring,,Boxtel" was 18 april samen in café-restaurant M. v.d. Meijden, waar een rijk programma werd afgewerkt: P. Dorenbosch vertelde over bakkersrecepten uit de 18e eeuw; er werd toelichting gegeven over het Schetsenboek van Hendrik Verhees en de kunstenaarsfamilie Slager; pastoor Tilman beantwoordde de vraag: Wat waren dat voor vrouwen, die stiftsdames en begijnen, die abdissen en grootjuffrouwen? Tenslotte vertoonde P. van Griensven enige oude filmpjes over Boxtel. Voor 20 april stond er een excursie naar Den Bosch op het programma met een bezoek aan het museum Slager en aan het provinciaal museum. De Kring,,Breda" bezocht25 april de oude boerderij Baanzigt te Breda. P. Drijvers sprak 13 mei in de studiezaal van het gemeente-archiefaan de hand van dia's over: De boerderij in het Brabantse landschap. De Kring,,Budel en Cranendonck'' hield begin april een wandeling in de natuur, op 28 april vertoonde rector Tychon een dia-serie over de Acht Zaligheden en Budel van twintig jaar geleden, en voor medio mei was een excursie naar Thorn gepland. De Kring,.Ledevaert'' van Chaam is bekend om zijn wandelingen: 26 april ging de tocht door de Alphense bergen" o.l.v. W. Peeters. De jaarlijkse excursie was deze keer op 24 mei en wel naarde St. Jan en het museum,,de Brabantse poffer" in 's-hertogenbosch en verder na een koffietafel in 't Tunneke te Schijndel nog een rondleiding in de molen De Pegstukken aldaar. De slotavond van het zomerse seizoen werd gepland \oorl8juni: een korte wandeling, gevolgd door een barbecue rond een kampvuur, waarbij R. Ringers een anecdote over de historische jongleurs, de varende luyden vertelde, geïllustreerd met muziek, poppenspel en goochelkunst. De Kring,,Den Dungen" riep zijn leden op voor werkvergadering op 28 april in café Het Gilde, met als enig agendapunt: Den Dungen en M'75, de vraag namelijk: gaan wij dit jaar iets doen aan het monumentenjaar? De Kring,,Kempenland'' van Eindhoven trok 24 mei naar de Abdij van Averbode, waar Tr. Gerits een rondleiding verzorgde. In de middag werden de O.L. Vrouwekerk en het Begijnhof van Aarschot bezocht, afgesloten met een gezamenlijk diner in Het Lam" te Geel. De Kring,, Geertruydenberghe'' ontving <S april in De Veste aldaar J. Verhulst, die een lezing gaf over Willem van Duivenvoirde en het Kartuizerklooster te Raamsdonksveer. Op 13 mei sprak W. Knippenberg in De Zalmstreek over: Herbergen en postbaneh in de Zuidelijke Nederlanden. De Kring,,De Kommanderije Gemert'' was 6 mei bijeen in Hotel De Kroon voor een lezing van W. Knippenberg over Stiftsdames en begijntjes. Dezelfde avond kon men het Oorkondenboek van Gemert in ontvangst nemen. Op dezelfde plaats werd 27 mei een bijeenkomst gehouden die stond in het teken van de molen, dit n.a.v. de restauratie van de molen in De Deel: De Veenboer. De heer G. Egelie sprak over: Naast elke molen ligt een zandhoop, een verhaal over molens in het milieu van de mens, hun relatie tot de cultuur en het landschap. De Kring,,De Vyer Heertganghen" van Goirle hield de jaarlijkse algemene vergadering 7 april in Hof van Holland. Na de behandeling van de kring-zaken bracht V. Tilman een voordracht: Kent gij uw familie? Een inleiding tot de genealogie. In De Schuur werd 14 april aan de kringleden een uitvoering van het toneelstuk Grensvolk" aangeboden b.g.v. het 40-jarig toneeljubileum van J. Spijkers, lid van de kring. De Kring, Maasland" te Heesch ging 3 mei op excursie naarde St. Jan in 's-hertogenbosch; ook stond er nog een voettocht naar Den Bosch op het program. De Kring,,De HeerlijkheidHeeze-Leende-Zesgehuchten'' nodigde zijn leden 14 april uit voor een lezing van W. Iven in De Vier Linden te Leende, met als onderwerp: het ontstaan van zijn boek Linddè is de sgonste plats"; na de pauze gaf hij een uiteenzetting over de Strabrechtse Heide. Op 17 mei traden de bestuursleden Ineke Nieuwhof en Tiel van Gennip in het huwelijk. Op 15 juni was er een excursie naarxanten mét o. a. een bezoek aan het Romeinse amphiteater en de St. Viktorsdom. De Kring,,Die Overdraghe'' van Klundert hield l april zijn eerste jaarvergadering en kon met 73

77 voldoening terugzien op een succesvol jaar: een tentoonstelling in het stadhuis en een bevrijdingstentoonstelling in de Oranjeschool; de uitgifte van het boek: Torenloos land en de publikatie in het plaatselijk weekblad van het dagboek van mevr. Punt-Maris, een aantal lezingen, o.a. van de heer Knook, een bezoek aan het St. Paulushofje te Etten en aktiviteiten van diverse werkgroepen. Onze gelukwensen! De Kring,,KèkLiemt" van Liempde heeft veel plannen gemaakt: de uitgave van een boekje Liempde in oude ansichten", streven naar herstel van de duiventoren in de buurschap De Maaien en inventarisatie van de Liempdse boerderijen. Met pater Wiro.Heesters te Sint- Oedenrode is contact opgenomen voor de samenstelling van een geschiedenis van het dorp. De Kring,,Onseno.ort" van Nieuwkuyk heeft vanaf 1972 een Onderwatersportgroep, die regelmatig zijn werk kan doen in de vele wielen. In het begin van dit jaar doken zij in het Komwiel te Haarsteeg, waar C. en G. Tijbosch en G. v.d. Griendt duizenden scherven en scherfjes omhooghaalden, die zij als een grote puzzel samen wisten te brengen tot een bijna compleet servies". ' De Kring,,Ambachisheerlijkheid'' van' Nieuw-Vossemeer organiseerde / april in de Bejaardensociëteit een quiz-avond in het teken van de heemkunde. Op 10 mei was er een excursie naar Essen in België met een bezoek aan het Gerard Meeusen-müseum, de Kiekenhoeve met het Karrenmuseum en een wandeling door de Kalmhoutse Heide o.l.v. de heer Tireliren. De Kring',,De Drijehornick" van Nuenen maakte 27 april een bustocht door de Belgische Kempen met o.a. een bezoek aan de abdij van Postel, alles o.l.v. A. Kakebeeke. Op 10 mei brachten een vijftiental zusters van Soeterbeeck te Deursen een tegenbezoek aari de kring, aan wie een koffietafel werd aangeboden in het Parkhotel. Op 7 juni was er een fietstocht o.l. v. W. Comelissen, die zijn tochtgenoten langs heemkundige objecten voerde. Reeds eerder werd een vogelexcursie gehouden door het Nuenense Broek, nl. op 27 mei. Er is nog meer nieuws: de kring heeft een bescheiden periodiek gekregen onder de titel: Drijehornicksels o.r.v. W. Comelissen. De Kring,,De Heerlijkheid Oirschot'' luisterde 17 april in De Zwaan naar W. van Leeuwen, die de heemvrienden aan de hand van dia's langs monumenten in de eigen streek voerde. Op25 mei werd er o.l.v. J. van Hout door het natuurgebied De Mortelen gewandeld. De jaarlijkse excursie was vastgesteld op 15 juni en -wel naar het Openluchtmuseum te Arnhem; op de terugweg werd nog een bezoek gebracht aan Grave en de dag werd besloten met een diner bij Boer Goossens in Den Dungen. De Kring,,De Heerlijkheid Oosterhout'' nodigde zijn leden 28 april uit voor een inleiding over heraldiek door R. van Roosbroeck en een uiteenzetting over heraldiek en alles wat daarmee samenhangt, door H. Volbeda. Op 11 juni kwam-men bijeen in het Streekarchivariaat voor een lezing over Orgels, voorzien van lichtbeelden en muziek, door de heer Dubbeldam. De Kring,,De Oude Vrijheid'' van Sint-Oedenrode: Op26 april ging de natuurgroep o.l. v. p. Wiro Heesters op verkenning in het gebied van de Moerkuilen. Voor 29 april was er een bijeenkomst gepland in Hotel vaneijk, waar V. Bakker een voordracht met dia's bracht over de Stichting Het Brabants Landschap. HemelvaartsdagS mei werd de traditionele lentewandeling gehouden en wel in de Hazenputten. De natuurgroep hield 11 mei een vogeltocht in de Scheken. De Kring,, Son en Breugel'' had 23 april een ledenvergadering in,,pieter Breugel'', waar lang gesproken werd over de aktiviteiten van de diverse werkgroepen en een uitgebreide rondvraag werd gehouden. Op dezelfde plaats sprak W. van Leeuwen 15 mei in het kader van het Monumenten jaar'75. De Kring Tilborch" nam actief deel aan de protestakties rond de sloop van een der oudste fabrieksgebouwen in Tilburg: Pieter van Dooren. Alles was jammerlijk genoeg tevergeefs. F. van Puijenbroek sprak 24 april in de Postelse Hoeve over: De Bolsjewieken van Best en Bergeijk. Op3 mei werd Het Oude Slot in Zeelst bezocht. Tenslotte sprak P. Drijvers 75 mei in de Tongerlose Hoeve over: Het behoud van de boerderij in het Brabantse landschap. De Kring,, Uden'' ontving 7 april W. Knippenberg in het Sportpark-paviljoen voor zijn lezing over Adellijke Stiftsdames en vrome begijntjes. Op 24 mei was er een excursie naar Breda en Oosterhout, waar een aantal historische gebouwen werd bezocht. De Kring,, Weerderheem'' van Valkenswaard was 21 april in hotel Belle vue uitgenodigd voor een modeshow vanaf de Franse tijd tot op heden, gebracht door J. Berge en zijn dochter 74

78 Marie-Claire. De Kring,, Vrienden rond de Vuchtse Oudheidkamer'' werd 2 / januari opgericht en telde in mei al 115 leden. Het bestuur heeft al het eerste nummer van een eigen Mededelingenblad Fuchte" laten verschijnen, waarin verschillende plannen worden aangekondigd. De Kring;,De Erstelinghe'' van Waalwijk organiseerde27 mei in De Leest in samenwerking met het gemeentebestuur een grandioze opening van het Monumentenjaar 1975, waarbij o.a. A. Kakebeeke sprak over de zorg voor het kleine monument; zijn voordracht was voorzien van talrijke dia's, waarbij er ook een aantal van Waalwijk waren opgenomen. Na de pauze was er een forum. In de gangen van De Leest waren fraaie foto's en tekeningen te bewonderen. Het kringbestuur legde veel eer in met deze bijeenkomst, waarvoor zeer veel belangstelling was, ook van de kant van de gemeentelijke autoriteiten. Op30 en 31 mei werd deelgenomen aan de Welzijnsmarkt b.g. v. het afscheid van de burgemeester. Voor 16 juni was de heer Teering uitgenodigd voor een lezing met dia's over de St. Jan van Den Bosch. Dan werd er een excursie gepland naar Heusden voor 28 juni. De Kring,,Zeeland" had 23 april een bijeenkomst in café 't Centrum, waarop J.P. Niessen sprak over munten in het koninkrijk der Nederlanden. Voor 15 juni waséén fietstocht over De Trent vastgesteld o.l.v. B. van Laar. KRING - PERIODIEKEN p. DAGOBERT GOOREN Mededelingenblad Kempenland (Eindhoven), nr. 37: J. Spoorenberg: Bidden onder het werk III; idem: Bluumkes langs de Dommel VII; J.J.M. Sicking: Eindhovense kerken II; J. Spoorenberg: Het Eindhovense station van de Paardenpost III; idem: De geschiedenis van.de Eindhovense hoedenindustrie VIII; J.Th.M. Melssen: Eindhovenaren aan de universiteit van Leuven III; N.N.: Op zoek naar Liekes XVI; J. Spoorenberg: Korenmaten of droge inhoudsmaten I. Met Ganse n Trou (Onsenoort), 25, (1975), nr. 4: A. v.d. Lee: Een hulpbrievenbesteller te Hedikhuizen anno 1900; idem: Een korf heemkunde; M. van Loon: Het gebied van de kring Onsenoort in de Romeinse tijd II; C. A.J. van Herpt: Familie Verhoeven VIII; p. Tarcisius van Schijndel: De kerkelijke geschiedenis van Doeveren. Nr. 5: G. v.d. Velden: Inkomsten en uitgaven van de kosterij te Bokhoven van 1587 tot 1592; M. van Loon: Het gebied van de kring Onsenoort in de Romeinse tijd III; M. v.cl. Bosch: Enkele aanbiedingen uit het jaar 1875; C.A.J. van Herpt: De familie Verhoeven IX. Heemschild (Sint-Oedenrode), 9 (1975), nr. 2: P. Wiro Heesters: Oorlogsdagen in Sint- Oedenrode (bewerking van een dagboek). De Kleine Meijerij (Oisterwijk), 26 (1975), 2: Redactie: Een lege plek'op de Monumentenkaart; J. A. J. Becx: Het geslacht Becx, vijf eeuwen in de Meierij; A. van Oirschot: Hand- of huismerken uit 1644 in Helvoirt; Th. Bruning: Philips contra Johanna, en wie er het hunne over mochten zeggen; W. Knippenberg: Het Gildezilver in de Kleine Meijerij: (Gilde van St. Antonius en St. Sebastiaan te Udenhout) Th. Bruning: Het droeve verhaal van Salomon en de grijze koe; P. Wuisman: Aanvullingen en verbeteringen op het Balbian Verster-nummer"., ONZE UITGAVEN p.d.g. Onlangs verscheen Deel XIII in de reeks: Bijdragen tot de studie van het Brabants Heem: Mesolitische Oppervlaktevondsten van de Zwarte Horst Weyer in de Gemeente Luyksgestel, door Nico Arts, 29 pagina's en rijk geïllustreerd, prijs: ƒ 2,50 + ƒ 0,90 porto. Het kan besteld worden bij: Administratie Brabants Heem, Boschdijk 462 te Eindhoven. Op dit adres zijn ook nog verkrijgbaar: De Acht Zaligheden, door H. Mandos en A. Kakebeeke, 4e druk, prijs: ƒ 29,00 + porto; Oud-Brabants Dorpsleven, door B. van Dam +, 5e druk, prijs: ƒ 25,00 + porto; De Teuten, Buitengaanders van de Kempen, prijs: ƒ 35,00 + porto. 75

79 UITGAVEN VAN BRABANTS HEEM. I. Bijdragen tot de studie van het Brabantse Heem 1. H. Mandos, A. Kakebeeke e.a., Oud-Eindhoven, 1950 (uitverkocht). 2. B.H.D. Hermesdorf, De volksaard der Salische Franken uit eigen rechtsoptekening benaderd, 1951 (uitverkocht). 3. J. Dhondt, Proloog van de Brabantse Geschiedenis, 1952 (uitverkocht). 4. A.' Roes, De Merovingische Begraafplaats van Alphen (Nb), 1955'(uitverkocht). 5. H. Schurink, J. van Mosselveld, Van Heidorp tot Industriestad, 1955 (uitverkocht). 6. W. Glasbergen, Het Rijengraf te Broekeneind bij hoogeloon, f 3, H. v.d. Eerenbeemt, Een Bosch-Dortse Scheepsrederij voor de vaart pp Oost-Indië, 1957-f 1,50., 8. W. Glasbergen, De Urn van Toterfout, 1957 (uitverkocht)., 9. G. Beex, Twee Grafheuvels in Noord-Brabant, 1957 (uitverkocht). 10. G. Beex, Onderzoek van Grafheuvels te Weelde, f 1, K.C. Peeters, Volkskunde en Archeologie, f 5, H. Mandos, A. Kakebeeke, De Acht Zaligheden, 4e druk f 29, Nico Arts, Mesolitische Oppervlaktevondsten van de Zwarte Horst Weyer in de gemeente Luyksgestel (N.Br.), 1975, f 2,50. II. Kultuurhistorische Verkenningen in de Kempen 1. G. Beex, Verspreiding van de praehistorische landbouwculturen in de Kempen; M. Gysseling, De oudste toponomie van de Kempen; C.H. Edelman-de Vlam, Een bijdrage tot de ontwikkelingsgeschiedenis van de zuidelijke zandgronden; J. Weijns, Het Kempisch Boerenhuis, 1960 (uitverkocht). 2. B.H. Stolte, Brabant in de Romeinse tijd; W.H.Th. Knippenberg, Romeinse wegen in Noord-Brabant, f 6, W.H.Th. Knippenberg, Oude Pelgrimages vanuit Noord-Brabant, f 8, B. van Dam t, Oud-Brabants Dorpsleven, 5e druk f 25, De Teuten - Buitengaanders van de Kempen, onder redactie van W.H.Th. Knippenberg, 1974-f 35,00. III Andere uitgaven - A. Bohmers en A.M. Wouters, Belangrijke vondsten van de Ahrendsbergcultuur in de gemeente Geldrop, overdruk, - f 1,90. Willem van 't Hof, Gepalmde Rog (gedichtenbundel), - f 2,50. IV Het tijdschrift,,brabants Heem'" driemaandelijks - postabonnement: f 12,50 per jaar. - abonnement voor hen, die aangesloten zijn bij een der heemkundekrmgen: f 10,00 per jaar. - voor losse nummers en oude jaargangen richte men zich tot de administratie van de Stichting. - bij de administratie is eveneens verkrijgbaar het extra-nummer Donum Mandos", waarin twintig heemkundige bijdragen: f 5,00. - Alle bovengenoemde prijzen zijn exclusief de verzendkosten. - Bestellingen te richten aan: Administratie van Brabants Heem, Boschdijk 462, EINDHOVEN 4510, telefoon:

80 INHOUD G. Homan, Adriaan Doom: Vertegenwoordiger van de Agent bij het Departement van Inwendige Politie in het Departement van de Dommel, p.dagobert Gooren, Het Pesthuis te Hoeven 85 p.dagobert Gooren, Een waterput uit de midden-bronstijd 85 W.H.Th. Knippenberg, Merklappen uit Brabants bezit 86 Nico Roymans en Wijnand van der Sand'en, Keltische munten in Noord-Brabant 92 B.H.A. Fokkelman, de Sint-Janstros, een stuk religieuze folklore 95 M. Spierings, Een Brabants dorp in dé 80-jarige Oorlog 104 W. Cornelissen, Rempla9anten 112 W. Heesters, Bezweringen en poeders van sympathie 113 J.R.W. Sinninghe, Het Hubertusgilde te Waalwijk ' 121 J.H.C. Biemans, Merkwaardige vondst in Valkenswaard ". 122 J.J.M. Sicking, Clericalisme 124 Kroniek, P.H. van Eijck, Pastoor Binck herdacht als stichter van Brabants Heem; p.dagobert Gooren, Opening museum Asten; p.dagobert Gooren, Drs. W-: Knippenberg veertig jaar priester; De heide in de Kempen; Kringperiodieken. 125 Vragen van lezers, J.R.W. Sinninghe, Wie was Antje Schijvers; p.tarcisius van Schijndel, Een vraag over het brandweerwezen 130 Boekennieuws, Aankondigingen: p.dagobert Gooren,,,Bloemlezing van Limburgse dialecten"; Monumenten in Bergeyk; Nieuwkuyk Besprekingen: p.dagobert Gooren, De Parochiekerk van St.-Jacobus de Meerdere te Den Dungen; 131 Dr.G.C.M. van Dijck, De Bossche Optimaten 132 Kapittelstokjes.'.. l 32 MEDEDELING Van de Uitgaven van onze Stichting zijn intussen uitverkocht: I. Bijdragen tot de studie van het Brabantse Heem, deel 10. G. Beex, Onderzoek van Grafheuvels te Weelde. II. Kultuurhistorische Verkenningen in de Kempen, deel 2, B.H. Stolte, Brabant in de Romeinse tijd enz. RECTIFICATIE In het vorige nummer van Brabants Heem zijn ten gevolge van de plotselinge opname in het ziekenhuis van een der redactieleden enige bijschriften bij foto's niet geplaatst. Bij het artikel van H. Beex over H. Mandos is onder de foto van laatstgenoemde niet geplaatst: Foto mevr. L. Goét-Boshouwers. Bij het artikel van B. Fokkelman ontbreken op p. 46 de bijschriften bij de portretten van Rythovius. Het schilderij links boven is dat te Riethoven, rechts boven dat te leperen, links onder dat van Lo-Veurne en rechts onder dat te Brugge. De vertaling van de spreuk onder het Riethovense schilderij op de röntgenfoto luidt: In het jaar 1561 wordt Martinus Rythovius in aanwezigheid van een grote volksmenigte te leperen als bisschop ingehaald en onmiddellijk stelt hij alles in het werk om dat nieuwe bisdom een hechte grondslag te geven. van in Noord-Rrahant, V'-'ertfW'-W '

81 ADRIAAN DOOM: VERTEGENWOORDIGER VAN DE AGENT BIJ HET DEPARTEMENT VAN INWENDIGE POLITIE IN HET DEPARTEMENT VAN DE DOMMEL, De revolutie van 1795 maakte een eind aan de ondergeschikte status van de generaliteitslanden en hun katholieke bevolking evenals aan die van andere katholieken en godsdienstige minderheden in de Nederlanden. Aldus waren de veranderingen van 1795-'98 voor hen een zegen. Veel katholieken in Frankrijk en België waren niet zo enthousiast over de revolutionaire veranderingen in hun land aangezien zij vaak werden blootgesteld aan bittere vervolging. De Nederlandse katholieken zouden in een soortgelijke positie komen te verkeren in 1848, toen veel katholieken in Europa hun anathema uitspraken over moderne ismes"; maar. in Nederland bepleitten zij luide een liberale grondwetswijziging. Zonder hun hulp zou de Nederlandse grondwet misschien niet herzien zijn in 1848.') Toch scheen de bevolking van de voormalige generaliteitslanden niet eenparig loyaal ten opzichte van hel: nieuwe bewind. Men herbergde weerspannige Franse en Belgische geestelijken en deserteurs, Oranjeklanten en was soms te vurig" in zijn vertoon van godsdienstige overtuigingen. De autoriteiten in Den Haag hielden de gebeurtenissen in deze contreien nauwlettend in het oog en trachtten de hand te houden aan de landswetten. Om deze taak te vervullen gebruikten zij de formele middelen die een regering ten dienste staan zoals de rechtbanken en de plaatselijke ambtenaren. Zij gebruikten echter ook agenten die de autoriteiten voorzagen van inlichtingen. Adriaan Doom was misschien wel de.voornaamste agent gedurende de periode in het Departement van de Dommel., De protestantse tak van de familie Doom was al enige tijd zeer op de voorgrond getreden in de stad Schiedam." Adriaans vader, Dominicus Doom ( ), was er baljuw, burgemeester, enz. Adriaan werd in 1764 in Schiedam geboren. Hij was er lid van de gemeenteraad, maar in 1787 verhuisde hij naar Den Bosch. Het is niet duidelijk waarom hij daarnaar toe vertrok hoewel er verwanten van hem in die stad woonden. Gedurende de revolutie werd hij commies bij het Comité van algemeen welzijn van het Tussenbestuur, dat het voormalige gewest Bataafs Brabant vertegenwoordigde. Later was hij drossaard bij het departementaal gerechtshof van Brabant 2 ). In april 1799 bood Doom zijn diensten aan de Agent bij het Departement van Inwendige Politie en toezigt op den Staat van Dijken, Wegen en Wateren der Bataafse Republiek'', Abraham Jacques La Pierre aan. Deze,Was begin 1798 op deze post benoemd en werd na de zuivering van 12 juni een van de prominentste figuren in de regering. La Pierre had enorm veel taken, zoals zijn titel aangeeft, maar hij schijnt zich voornamelijk te hebben geconcentreerd op inlichtingenwerk: het verzamelen van gegevens over binnenlandse vijanden en samenzweringen en buitenlandse spionnen 3 ). De dossiers in het Algemeen Rijksarchief over de activiteiten van de agent op inlichtingengebied tonen aan dat weinig of geen agenten ijveriger en hun taak meer toegedaan waren dan Doom. Hij schreef talrijke wijdlopige rapporten aan zijn superieur in Den Haag en kon in een aantal gevallen La Pierre overhalen handelend > 78

82 op te treden tegen binnenlandse vijanden en lastige" vluchtelingen. Hoewel La Pierre in het begin wel enig voorbehoud zal hebben gemaakt ten aanzien van het nut van Doom, begon,hij deze ondergeschikte toch zeer te waarderen. Het hiervolgend verslag is een poging om de activiteiten van Doom als vertegenwoordiger van de agent van Inwendige Politie te bespreken. Zijn activiteiten zijn van bijzondere waarde, niet slechts omdat ze ons een idee geven van de verhouding tussen de autoriteiten in Den Haag en de ambtenaren in het Departement van de Dommel, maar ze helpen ons ook de aangelegenheden en de houding van de plaatselijke bevolking van toen te begrijpen. Doom bood zijn diensten aan La Pierre aan op 19 april Het zou hem genoegen doen, schreef hij aan de Agent, als hij de goede zaak in zijn departement kon dienen door de opspeuring" van personen die kwaad in de zin hadden. Zijn briefwisseling in het departement was zeer uytgebreid" en kon bijgevolg van het grootste nut" zijn. Doom verzocht La Pierre ook hem van speciale volmachten te voorzien om zekere verdachte personen te arresteren zonder goedkeuring van de municipaliteit. Anders, zo benadrukte Doom, zouden zijn pogingen niet slagen in een katholieke omgeving. 4 ) Op aanbeveling van G.A. Visscher, de gevolmachtigde van het Uitvoerend Bewind in het Departement van de Dommel, nam La Pierre het aanbod van Doom aan op 30 april. Zijii taak zou zijn verdachte personen, vooral Franse émigrés en Brabantse geestelijken in het Departement van de Dommel in de gaten te houden en prompt te rapporteren over daden tegen de veiligheid van het gouvernement of tegen de gevestigde orde van zaken". Hij kreeg echter geen volmacht verdachte personen te arresteren. In plaats daarvan moest hij de plaatselijke ambtenaren in kennis stellen van verdachte activiteiten en individuen. 5 ) Doom aanvaardde deze opdracht, ofschoon hij teleurgesteld was dat hij niet de speciale volmacht had gekregen waarom hij verzocht had. Hij beloofde zijn taak te vervullen met ijver en activiteit". In augustus 1799 verzekerde hij La Pierre, die hem te werk kon stellen naar het hem goeddacht, dat geen taak hem te zwaar zou zijn. Als vergoeding stelde Doom voor dat men hem een salaris van f 200 zou geven voor de komende twee maanden. Na deze termijn van twee maanden kon La Pierre beoordelen of zijn werk het salaris waard was geweest. 6 ) La Pierre stemde in met dit voorstel en het officiële contract werd getekend op 7 mei. 7 ) Gevolmachtigde Visscher was het meest in zijn sas met de benoeming. Ik twijffele niet", schreef hij, of hij zal door zijne vigilantie aan Uwe intentie voldoen." 8 ) In het begin was een van de voornaamste zorgen van Doom de aanwezigheid en de activiteiten van weerspannige buitenlandse geestelijken die, naar hij jammerde, veel deden om de geest van Pattriotisme" onderde plaatselijke bevolking uit te roeien. Gedurende een reis in mei 1799 naar Helmond, Deurne, Asten, Someren en Oirschot, deelde men hem mede, dat veel gedeporteerde priesters ondergedoken zaten bij plaatselijke burgers met de stilzwijgende goedkeuring van de autoriteiten. Laatstgenoemden ontkenden toen ze door Doom ondervraagd werden, dat er buitenlandse geestelijken in hun gemeentes verbleven. Maar Doom verzekerde La Pierre dat hij van het tegendeel overtuigd was zo zeker als ikleeve". 9 )Op4juni vroeg hij La Pierre daarom hem speciale volmachten te verlenen om zulke personen te 79

83 arresteren en uit te zetten zonder voorafgaande goedkeuring of voorkennis van de autoriteiten. Deze keer stemde La Pierre direct in met het verzoek, hoewel hij niet bereid was geweest Doom speciale volmachten te verlenen ten tijde van zijn benoeming. 10 ) Toch zou Doom ontdekken, zelfs met dit bijzonder mandaat, dat zijn taak hoogst frustrerend was. Zo waarschuwden de drossaards in Helmond en Asten gewoonweg de buitenlandse geestelijken voorde komst van Doom. Bij een gelegenheid, toen Doom onverwacht terugkeerde naar een herberg te Asten, trof hij daar enige geestelijken die prompt vluchtten. Doom slaagde er echter in een persoon te arresteren, maar moest hem vrij laten, aangezien hij zich bedreigd voelde. 11 ) Eind juni stelde La Pierre de advocaat-fiscaal en procureur-generaal ten Den Bosch op de hoogte van de ervaringen van Doom en gelastte hem handelend op te treden tegen de drossaards van.helmond en Asten, maar het haalde allemaal niets uit. 12 ) Toen Doom naar Helmond terugkeerde en de drossaard vroeg een aantal verdachte personen te arresteren, weigerde deze politiebeambte het bevel te gehoorzamen. Gefrustreerd en boos stelde Doom de advocaat-fiscaal op de hoogte van dit schandelijk en strafwaardig" gedrag van de drossaard en schreef La Pierre op23 juli 1799, dat iedereen nu. kon zien hoedanig de ordres van den Lande worden agtervolgt en gemainteneerd." 13 ) Vervolgens ging hij naar Lieshout om huiszoeking te doen bij Ribbius, lid van het bestuur van het Departement van de Dommel, bij wie een buitenlandse geestelijke zich verborgen hield. Bij aankomst bij Huize Ribbius deelde de bediende hem mede, dat de geestelijke juist vertrokken was. Ik wierd woedend van verdriet", schreef Doom aan La Pierre, dat wij hem zoo moesten laaten loopen..," 14 ) In juli vond Doom veel deserteurs uit het Franse legeren weerspannige geestelijken in Eindhoven. De laatstgenoemden in het bijzonder hadden, zo vond hij, een negatieve invloed op de bevolking. Maar slechts een militaire actie zou hen allemaal doen verdwijnen, raadde hij aan. Eerst aarzelde La Pierre militaire assistentie te verlenen, maar op 14 augustus deelde hij Doom mede, dat de Agent van Oorlog 50 cavaleristen zou sturen. Doom zou de nodige inlichtingen verstrekken aan de bevelvoerende officieren, die vervolgens de verdachten zouden arresteren en uitzetten. De verwachtingen van Doom werden echter spoedig verijdeld, aangezien de cavaleristen niet naar het zuiden werden gestuurd, maar order kregen naar Utrecht te gaan, hoogstwaarschijnlijk vanwege de Engels-Russische invasie. 15 ) De machteloze Doom kon in de maanden daaropvolgend niets doen dan rapport uitbrengen over de activiteiten en aanhoudende toevloed van buitenlandse geestelijken. Zelfs in maart 1801, lang nadat de Eerste Consul Bonaparte toegevender gedragslijn had voorgeschreven tegenover voormalige vijanden van de revolutie, rapporteerde Doom, dat buitenlandse priesters nog steeds als de krayen het land rond zwerven." 16 ) Doom hield ook de katholieke geestelijkheid in het oog om er zich van te vergewissen dat zij trouw waren aan de revolutie en de constitutie. Hij dacht misschien dat Nederlandse katholieke priesters zich, evenals de weerspannige buitenlandse geestelijken, zouden verzetten tegen het nieuwe regime. In het algemeen vond hij niet veel subversiefs onderde katholieke geestelijkheid die aanzienlijk hadden geprofiteerd van de revolutie. Een van de ernstigere voorvallen, gebeurde in september en oktober 1799 in Tilburg. Daar vonden de katholieke geestelijken dat de Patriotten geloofsverzakers en meineedigers" waren en zij vermaanden hun kudde 80

84 geen belastingen te betalen of militaire dienst van welke aard ook te verrichten. De betaling van belastingen en het verrichten van militaire dienst zou direct of indirect Frankrijk helpen, betoogde de geestelijkheid, en bijgevolg het katholieke geloof, slachtoffer van de Franse vervolging, ondermijnen. De agitatie in Tilburg leidde tenslotte tot een uitbarsting van geweld in het begin van oktober 1799 en een compagnie Franse troepen en gewapende burgers plus artillerie werden haar de plaats des onheus gestuurd om de orde te herstellen. 17 ) Doom werd ook in beslag genomen door rapporten over openbare katholieke plechtigheden en godsdienstig fanatisme". Zo sprak hij zijn zorg uit over het klokgelui gedurende godsdienstige plechtigheden, begrafenissen, enz. en de verstoring van protestantse erediensten door katholieken. l8 ) In april en maart 1801 bracht hij verslag uit over de godsdienstige activiteiten in gemeentes als Uden, Zeeland, Gemert en Handel, Boekei en Megen. Deze gemeentes waren kort daarvoor door Frankrijk afgestaan aan de Bataafse Republiek. Daarvóór had het Franse bestuur de kerken gesloten en de godsdienstige activiteiten in dit gebied stevig ingeperkt, maar met de vestiging van het nieuwe Bataafse regime werden deze beperkingen opgeheven en de bevolking legde prompt een aanzienlijke godsdienstijver aan de dag. Doom bezocht deze gemeentes in 1800 en 1801 en was verstoord over deze ontwikkeling. Hij vond dat het plaatsen van kruisbeelden en beelden langs de wegen, het gelui van kerkklokken, enz., een beetje teveel van het goede was. Verontrustender was de toestand in Gemert, een dorp door Doom vermeld als een vanaticq plaatsje dat door een partij dweepzugtige municipalen geregeert word." Het beeld van Christus aan het kruis was er op de kerk geplaatst en iedereen die niet geslagen wilde worden door het domme gemeen", moest zijn hoed afnemen voor dit beeld en alle andere Heilige Huiskens". In het algemeen, drong Doom aan, was het hoog tijd dit priesterlijk despotisme" in te perken. 19 ) Een van de interessantste door Doom gerapporteerde voorvallen gebeurde op 6 oktober Op die dag werd een deserteur uit het Bataafse leger in Den Bosch terechtgesteld. Voor de terechtstelling kreeg de man een rozenkrans en een kruisbeeld van een priester. Dit laatste werd, na het voorlezen van het vonnis, tussen zijn overhemd en camisole" geplaatst. Vervolgens gaf de priester hem een vierkant stukje papier waarop een beeltenis van de H. Maagd geschilderd was. Veel plaatselijke ingezetenen waren hoogst verstoord dat de beklaagde in het openbaar gezien was met het kruisbeeld en de rozenkrans en stelden Doom, die zelf geen getuige was geweest van deze episode, op de hoogte. 20 ) Ofschoon La Pierre weinig of geen aandacht had besteed aan de vorige rapporten van Doom over godsdienstige excessen", liet hij zich deze keer toch overhalen handelend op te treden. Hij verzocht de autoriteiten van het Departement van de Dommel de municipaliteit van Den Bosch te vragen aanvullende bijzonderheden te verstrekken over deze zaak. Op 11 december zonden de autoriteiten van het departement het antwoord van de municipaliteit door. Het gemeentebestuur weigerde gewoonweg verdere inlichtingen te verstrekken en spoorde de autoriteiten aan meer vertrouwen te hebben in de constituerende magten" en niet in die laag en baatzugtige aanbrengers." 2 ') La Pierre was hoogst verstoord over dit antwoord en op 25 maart 1801 vroeg hij het Uitvoerend Bewind om hulp. Hij verwees naar de beproefde eerlijkheid" en nauwgezetheid van de rapporten van Doom en eiste dat het bestuurde 81

85 autoriteiten van de municipaliteit last zou geven de Agent met gepaste eerbied te bejegenen. 22 ) Het Uitvoerend Bewind steunde La Pierre die vervolgens Doom opdracht gaf alle bewijsmateriaal met betrekking tot het voorval te verzamelen. Deze kon echter niet voldoen aan het verzoek daar hij niet in staat was beëdigde verklaringen los te krijgen van verscheidene personen die bang waren voor weerwraak van dat fanatique gemeen". 23 ) Doom was ook bezorgd over de activiteiten van de Oranjeklanten. Zij waren in het bijzonder actief in Den Bosch, waar zij de ruiten bij verscheidene patriotten ingooiden en pro-oranje-leuzen schreeuwden in de nacht van 25 augustus 1799, toen nieuws over de Engels-Russische inval de stad bereikte..doom rapporteerde ook dat zij regelmatig bij elkaar kwamen ten huize van burgeres De Bock in de Vughter-,straat. Eind augustus 1800 was een turfschipper zo vermetel Oranje boven!" te roepen, een vergrijp waarvoor hij niet werd gearresteerd. De grootste: Belhamels van Oranje... loopen ongestoord op de straat", jammerde Doom op 31 augustus Onder die belhamels was een bakker die Brul heette en iemand die Oranje Bakker genoemd werd, die zich beiden hadden schuldig gemaakt aan het in het openbaar schreeuwen van leuzen pro-oranje. Doom drong er bij de ad vocaal-fiscaal op aan de schout van Den Bosch last te geven handelend op te treden tegen deze mannen aangezien een laks politietoezicht slechts kon leiden tot alle ongeregeldheden en tumultueuse bewegingen." 24 ) In april 1801 rapporteerde Doom dat de Oranjeklanten een genootschap, de Zwarte Arend geheten, hadden opgericht en veelvuldig bij elkaar kwamen ten huize van een zekere Van Hanswijk, een broer van de schout van Den Bosch. Van Hairiswijk was, beweerde Doom, ook verantwoordelijk voor het verbergen te zijnen huize van een voormalig Oranjegezind ambtenaar van de Republiek, W.S. yan Heemskerk, een neef van eerstgenoemde. 25 ) Doom was in het bijzonder ontstemd over de mislukte arrestatie van Jan Lieveling de Rover, die hij een zeer bekende Oranje voorstander" en intriguant" noemde. La Pierre beval de autoriteiten van het departement de zaak te onderzoeken. Zij antwoordden op 22 december en zeiden dat zij niet konden vaststellen of de verdachte Oranjegezind was of niet. Doom was uiteraard ontzet en beklaagde zich bij La Pierre dat de»autoriteiten van de municipaliteit de verdachte niet durfden arresteren omdat zijn oom lid was van de municipaliteit van Den Bosch. 26 ) Niet alleen.iri Den Bosch maar ook in het nabije Nijmegen en in de Bommelerwaard waren de Oranjeklanten actief. In Nijmegen, Aalst en Brakel waren vrijheidsbomen omgehakt, terwijl in de gehele Bommeler- en Tielerwaard de toestand zo kritiek was, dat hij niemand zou durven te arresteren zonderde hulp yan een militair escorte. In Aalst vond Doom een gedicht, dat in het openbaar was aangeplakt, dat luidde: Zoo lang heb ik met angst en schroom ter schanden hier gestaan Nu moet ik arme vrijheidsboom nog in het vuur vergaan Mijn zuster g'lijkheid treurd [sic] ook al met nigtje broederschap Ze vreesen g'iijk dees boom de val, o wee wat aklijk stap Dat is het lot van Hovaardij-van dwingen-van bloeddorst Verblijd Uw braaven, gij wórdt vrij gemaakt door Nassauws vorst. 27 ) In september 1799 trof Doom in Zaltbommel twee gearresteerde Oranjegezinde verdachten aan, die,zo slecht bewaakt werden dat zij openlijk verbindingen konden 82

86 onderhouden met hun vrienden en de buitenwereld. Zij zaten gevangen op het stadhuis, maar met opgeschoven raamen en met lange pijpen in de mond" hielden ze koffiehuis, terwijl ze de voorbijgaande Patriotten beschimpen en zigbaar uytlaggen." Verder verkocht een Joods koopman in deze stad, Benjamin Elias, alias Wolf, in het openbaar oranjespullen, een misdaad waarvoor hij op verzoek van Doom gearresteerd werd. Zeer tot ergernis van deze werd Elias op 8 oktober 1799 vrijgelaten. 28 ) ' Afgezien van deze personen en hun demonstraties voor Oranje, leek de Oranjezaak weinig aantrekkingskracht te hebben. Een van de voornaamste redenen was, zoals Doom zelf eens opmerkte, dat men er nu niet bepaald naar verlangde de constitutie te veranderen uit vrees dat men ondereen nieuw of ondereen oud, hersteld bewind van vóór 1795, wel eens de kerken, die men pas onlangs van de protestanten had overgenomen, zou moeten teruggeven. 29 ) Doom merkte dezelfde algemeen verbreide houding op gedurende het plebisciet over de nieuwe constitutie. De constitutie van 1798 had vele voordelen met zich meegebracht voorde katholieken, in het bijzonderdie in de voormalige generaliteitslanden, en zij waren hoogst ongerust over de reactionaire constitutie van Al in maart 1801, toen de eerste voorstellen voor een grondwetswijziging werden ingediend, merkte Doom op dat dit voorstel een groote sensatie" had veroorzaakt. Slechts de Oranjeklanten waren voor een grondwetswijziging, in de hoop, schreef hij, dat de Prins van Oranje spoedig Eerste Consul van de Bataafse Republiek zou worden en dat de oude provincies misschien zouden worden hersteld. 30 ) Begin oktober deelde Doom La Pierre mede dat ver de meeste Roomschgezinden zeerteonvreeden zijn betrekkelijk het nieuwe plan van constitutie?.."in de Meierij en de Baronie, schreef hij, stemden de meeste mensen tegen de nieuwe constitutie en ze waren door de geestelijkheid zo bang gemaakt dat ze tegenstemden. Deze had er bij de mensen op aangedrongen tegen de voorgestelde herziening te stemmen met het argument dat voorstemmen in feite stemmen tegen hun godsdienst betekende. In Den Bosch en Oisterwijk had men zelfs opwekkingen aangebracht op schouwen in plaatselijke herbergen waarin er bij.de kiezers op werd aangedrongen tegen te stemmen. Verder was er volgens Doom een geheime vergadering van geestelijken gehouden te Breda waar men negatieve gevoelens had geuit met betrekking tot de voorgestelde nieuwe grondwet. 31 ) De vrees van de katholieken voor de nieuwe constitutie was niet ongewettigd, ofschoon het nieuwe regime, het Staatsbewind, het godsdienstbeleid van vóór 1795 niet opnieuw invoerde. Maar 1801 betekende het begin van een reactionair beleid voorde katholieken en hun positie zou verder verslechteren met uitzondering van de periode Pas in 1848 werd er formeel radicaal een eind gemaakt aan hun status van tweederangs burgers. De nieuwe constitutie betekende het einde van de positie van La Pierre, hoewel zijn functie pas na een overgangsperiode werd opgeheven op 31 augustus Dientengevolge zou nu ook de taak van Doorn beëndigd worden. Zijn positie was nogal veilig geweest vanaf zijn benoeming in mei 1799, behalve in één geval. In juli 1800 overwoog La Pierre het contract van Doom niet te vernieuwen, aangezien, zoals de Agent het uitdrukte, de redenen voor zijn tewerkstelling niet meer zo geldig waren als daarvoor, terwijl de inlichtingen die hij de laatste maanden had verstrekt, niet van 83

87 grote betekenis waren. De enigszins door paniek aangegrepen Doom kon La Pierre echter vermurwen. 32 ) In oktober 1801 ontving Doom wél zijn laatste benoeming. Opnieuw smeekte hij La Pierre hem weer in dienst te nemen totdat het ambt van Agent zelf zou opgeheven zijn. Zijn vijanden zouden zijn demissie toejuichen, jammerde hij, en het feit dat hij er niet in geslaagd was zijn baan te behouden, uitleggen als een ontslag voor zijn optreden tegen de geestelijkheid. Deze keer kon La Pierre zich echter niet laten vermurwen en hij was niet in staat zijn loyale vertegenwoordiger in Den Bosch te handhaven. 33 ) Professor of History Illinois.State University OERLOF HOMAN Vertaling W.J. Vos. Voetnoten ') Over de grondwetswijzigingen in 1848 in Nederland zie van de auteur Constitutional Reform in the Netherlands in 1848" The Historian, XXVIII/3 (1966), en Catholic Eimancipation in the Netherlands in 1848," Catholic Historical Review, LIH/2 (1966), ) Voor enige genealogische informatie over Doom zie Nederlandsche Leeuw, 1911, kol en ibid., 1935, kol ) Over de activiteiten en het werk'van La Pierre zie in het bijzonder de hierop betrekking hebbende dossiers in het Algemeen Rijksarchief als hieronder opgesomd. Zie ook H.T. Colenbrander, Gedenkstukken der Algemeene Geschiedenis van Nederland (10 dln.; 's-gravenhage, ), II, 608; III, 352, 422; V, ) 's-gravenhage, Algemeen Rijksarchief. Binnenlandsche Zaken, Agent van Algemene Inwendige Politie en Binnenlandsche Correspondentie en Toezicht op de Staat der Dijken, Wegen, en Wateren der Bataafsche Republiek. Secrete Minuten, no. 221 en Secrete Relatieven, no s ) Ibid., Secrete Relatieven, no ) Ibid., Secrete Relatieven, nos 224 en 225. ') Ibid., Secrete Relatieven, nos 224 en ) Ibid., Secrete Relatieven, no ') Ibid., Secrete Relatieven nos 224 en 225. ) Ibid., Secrete Relatieven, no ') Ibid. 2 ) Ibid. 3 ) Ibid'. *).Ibid. 5 ) Ibid., Secrete Minuten, no. 221 en Secrete Relatieven, no ) Ibid., Secrete Relatieven, nos 227 en ) Ibid., Secrete Relatieven, no ) Ibid., Secrete Relatieven, nos 227 en ) Ibid., Secrete Relativen nos. 227, 228, 230, en ) Ibid., Secrete Relatieven, no ) Ibid. ") Ibid., Secrete Relatieven, no ") Ibid. ") Ibid., Secrete Relatieven, nos 225, 227, 228 en 229. ") Ibid., 'Secrete Relatieven, no ") Ibid., Secrete Relatieven, no. 229 en 230. ") Ibid., Secrete 2S ) Ibid. Relatieven, nos 226. *)Ibid., Secrete Relatieven, no, 230. ü ).Ibid. 84

88 3 ') Ibid. Over de houding van de Nederlandse katholieken en de grondwet van 1801 zie.ook L.G.J. Verbeme, De Katholieke Nederlanders eri het Bataafsche Gemeenebest van 1801", Roeping, XXIII (1946), ) Ibid., Secrete Relatieven, no ) Ibid., Secrete Relatieven, no La Pierre werd.hoofdschout van 's-gravenhage, een betrekking die hij hield tot Hij stierf in HET POSTHUIS TE HOEVEN Het bestuur van onze Stichting, dat het verzoek van de Heemkundekring Jan uten Houte te Etten-Leur om het voormalige Posthuis te Hoeven te restaureren gesteund heeft, ontving einde juni jl. het volgende schrijven van het provinciaal bestuur van Noord-Brabant: Wij delen U mede dat de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk aan de provincie Noord-Brabant ingevolg de Monumentenwet vergunning heeft verleend om tot sloping van het pand Oude Antwerpse Postbaan nr. l te Hoeven over te gaan. De minister heeft zijn beschikking gebaseerd op de omstandigheid, dat met. een restauratie van het pand zeer aanzienlijke kosten zouden zijn gemoeid, waarvoor geen dekkingsmiddelen kunnen worden aangewezen, en voor het pand geen bestemming is te vinden, die een redelijke exploitatie mogelijk zou maken. Met de sloping van het pand zal zo spoedig mogelijk worden begonnen. De afkomende bruikbare materialen zullen ter beschikking worden gesteld voor monumentenrestauraties in de gemeente Hoeven, terwijl voor behoud en opslag van de ingangspartij ' zal worden zorggedragen. \ EEN WATERPUT UIT DE MIDDEN-BRONSTIJD p.d.g. De dagbladpers geeft af en toe zeer goede berichten over oudheidkundige vondsten. Zo'n bericht vonden wij in het Brabants Dagblad van 17 juni In overleg met Gerrit Beex, onze provinciale archeoloog en mede-redacteur, maakten wij er enige notities uit. Bij ontgrondingswerkzaamheden in Hérpen, gem. Ravenstein, zijn deze zomerdoor leden van de heemkundekring Maasland unieke praehistorische vondsten gedaan. Er werd o.a. een waterput uit de midden-bronstijd, ongeveer 1000 jaar vóór Christus, blootgelegd. Het is de tot nog toe oudste gevonden waterput in het Maasland, gelegen bij de Putwielen te Herpen. Uit het vinden van een transversale pijlpunt kan worden afgeleid dat er een 3000 jaren geleden op deze vindplaats mensen woonden. Uit de natuurlijke hoogte van het terrein blijkt het een veilige en geschikte woonplaats te zijn geweest. De gevonden waterput bestond uit een uitgeholde eiken boomstam met een doorsnede van 52 cm. Op enige afstand van de waterput werden ook nog twee kuilen aangetroffen, destijds waarschijnlijk drinkplaatsen voor het vee. In een van de putten vond men een fraaie grote pot van aardewerk, die de R.O.B. gaat restaureren; daarna komt hij in het bezit van de heemkundekring. In de afgelopen maanden zijn er leden van deze kring ook nog aktief geweest bij een ontgronding in de Molenstraat te Herpen. Bij ontdekking van sporen van praehistorische bewoning kwam een vuurstenen spits te voorschijn, die door professor Modderman gedateerd werd in het midden-neoliticum. p.d.g. 85

89 MERKLAPPEN UIT BRABANTS BEZIT / In het Nederlands Textielmuseum te Tilburg werd op 8 februari 1973 vooreen groot.aantal belangstellenden de tentoonstelling van merklappen uit Brabants bezit geopend (cf. Brab. Heem-24, p. 100). Dergelijke regionale tentoonstellingen zijn ook gehouden te Almelo, Arnhem, Bameveld, Dordrecht, Druten, Enschede, Geleen, 's-gravenhage, Hoorn, Leiden, Wychen en Zaltbommel. Mevrouw A. Meulenbelt-Nieuwburg, verbonden aan het Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem, maakte in 1957 een ontweip om zoveel mogelijk Nederlandse merklappen, die zich grotendeels in particulier bezit bevinden, in een uitvoerige documentatie vast te leggen. De 235 merklappen, die te Tilburg tentoongesteld waren, zijn door haar in een uitvoerige catalogus beschreven en onlangs verscheen van haar hamd een zeer rijk geïllustreerd boek over Merklapmotieven en hun symboliek". In Noord-Brabant was het weer pastoor W.Binck, die de aandacht vestigde op dit onderdeel van de volkskunde. Voor een tentoonstelling in het gemeentehuis van Alphen bracht hij in 1950 een verzameling oude merk- en stoplappen uit een groot deel van de provincie bij elkaar. Hij is echter blijkbaar vergeten hierover notities te maken en deze door te geven. Enige zeer merkwaardige maar thans onvindbare merklappen uit Noord-Brabant zijn in dit tijdschrift in 1952 bekend gemaakt door Mevr. Trees Dorenbo'sch-Meijer. Merklappen vormen een merkwaardig onderdeel van de linnenkast in de afgelopen eeuwen. Al vroeg werden de jonge meisjes ( oud 7 jaar" 1844) thuis en later ook op de naai- of meisjesscholen onderwezen in de kunst van het borduren, ook van gewone letters en cijfers. Te 's-hertogenbosch en Breda konden reeds in de 15de eeuw meisjes les gaan halen bij de begijntjes, die zelf zeer ervaren waren in allerlei handwerken. Omstreeks 1580 maakte het stadsbestuur van 's-hertogenbosch plannen, voor eigen kosteloze meisjesscholen; bisschop Crabeels prees in 1592 de stad voor deze opzet, om aan de toekomstige huisvrouwen ook les te geven in huishoudelijke zaken" (Nauwelaerts, p ). Briels heeft beschreven hoe in de jaren talrijke onderwijskrachten uit de zuidelijke Nederlanden naar het noorden trokken, omme de dochterkens de handelinge der naelden te moogen leeren" en constige hantwercke' nayen ende speldewercken". Te Haarlem hielden de klopjes zowel leer- als winkelscholen voor de meisjes. In een 19de -eeuwse prospectus van het meisjespensionaat te Sint-Oedenrode staat vermeld:,,de jonge Jufvrouwen zullen onderwijs bekomen in Fransche Taal, Rekenkonst, Brieven stijl, Naayen, Stoppen, Breyen, Mazen en Borduren" (Heemschild nov. 1970, p. 33). De meisjes moesten tijdig de vaardigheid leren om met naald en draad de hele linnenuitzet klaar te hebben, die zij bij het huwelijk zouden inbrengen. Alles moest goed en degelijk zijn gemerkt met fraaie letters en hier en daar voorzien van sierranden. Uit allerlei patroonboeken nam men voorbeelden over en na zich op diverse oefenlappen en proeflappen te hebben getraind was het resultaat een eigen particuliere patroonlap, de merklap. Diverse typen van letters, cijfers, motieven en figuren stonden op die ene voorbeeldlap, vaak zonder onderlinge samenhang, bij e'^aar. Ook voor verscheidene technieken voor het herstellen van de textiel, die soms het gehele leven van de vrouwen begeleidde, waren oefenlappen nodig: deze stoplappen gaven aan, hoe men gaten kon stoppen en scheuren of winkelhaken zo '86

90 onzichtbaar mogelijk repareren. Daarnaast was het fijne handwerk zeker voor meer gevorderden een nuttige vrijetijdsbesteding voor eenzame uren; spelenderwijs leerde men kijk krijgen op een juiste vlakverdeling en een smaakvol kleurenspel bij het uitwerken en combineren van overgenomen figuren. Vooral de 19de eeuw kent vele romantische doeken met kleine landschapjes, die vaak ook als wandversiering dienst deden en niet zoals de meeste merk- en stoplappen in de linnenkast verborgen bleven liggen. Merklappen hebben al een hele geschiedenis achter zich. De oudste gedateerde en bewaarde doeken zijn bekend uit Engeland 1598, Nederland.1611 en Duitsland Boeken met patronen en technieken zijn nog ouder: Augsburg 1523 en Antwerpen ca In het borduren van kerkelijke gewaden bestond echter reeds in de middeleeuwen een grote ervaring. Op de banden van de kazuifels werden reeds vroeg lijdenswerktuigen en lijdenssymbblen geborduurd evenals de mystieke wijnpers en. later ook levensbomen. Dit borduurwerk was somtijds werk van vrouwen, de Zusters Augustinessen van Zoeterbeek bij Eindhoven, de begijntjes van Grave en 's-hertogenbosch, maar meestal werd het opgedragen aan mannelijke leden van een borduurwerkersgilde; aan de hand van archiefgegevens, verzameld door p.drs. Gerlach O.F.M. Cap., heb ik reeds eerder uitvoerig hierover geschreven (Cataloog Oude kerkelijke kunst uit de zuidelijke Nederlanden, 14de Brabantse Dag Heeze 1971, p ). Ook de hongerdoek" of vastendoek", die in de vastentijd als gordijn of voorhangsel voor het hoofdaltaar werd opgehangen en in latere eeuwen vervangen werd door losse paarse kleden over de beelden, werd vaak'voorzien van geborduurde voorstellingen van Christus' lijden en werd daarom.soms smartlap" genoemd. Deze doeken, reeds in de 9de eeuw in PTankrijk bekend, kwamen voor de Hervorming ook in Duitsland en de Nederlanden voor; de meeste doeken zijn bewaard in Westfalen en Oostenrijk, terwijl het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht er een bezit uit het einde van de 16de eeuw. De.oudste afbeelding van een gewone merklap is het opgevouwen exemplaar met geborduurde levensboompjes, dat door Joos van der Beke, alias Joos van Cleve, in 1511 meester in het gilde te Antwerpen, werd geschilderd op zijn voorstelling van de H. Familie (afb. in Antiek 4, 1970, p., 354). Een kruismotief, dat voorkomt op een ongedateerde Duitse merklap uit de eerste helft van de 16e eeuw, werd doorquinten Metsys in 1509 geschilderd op de borstlap van een kind, dat onder in de linkerhoek van het middenpaneel van het Sint-Anna-altaar zit (afb. Meulenbelt, Tilburg, p. 14; Meulenbelt, Amsterdam, afb. 1). Denamen merkdoek" (1705),,letterdoek" (1710), merklap" (l 766) of letterlap" zijn eigenlijk niet helemaal de juiste benamingen, aangezien deze doeken en zeker de oudste ervan niet allereerst dienden om te helpen bij het merken" of letteren" van het linnen. Wel werden talrijke op de doeken voorkomende motieven, bijbelse figuren of vogels en bloemen, gebruikt bij het versieren van doopkleden, hemdboorden en kusseslopen. In de zuidelijke Nederlanden komen ook de namen alfabettendoek", naamdoek" en tekendoek" voor; tekenen" duidt in het laatste geval niets anders aan dan het merken van huislinnen met letters en cijfers. Ook in Duitsland spreekt men van een Zeichentuch", terwijl het eiland Marken zijn uitkijklappen" en vernaaide doeken" kent. Het alfabet van A'tot Z en de 87

91 cijfers l tot 9 spelen op de oudste doeken en in de oudste patroonboeken slechts een ondergeschikte rol; op de oudste Nederlandse merklap van 1611 komt overigens het alfabet wel voor. De beste naam is eigenlijk de Engelse naam sampler'' (1536) of,,exempler'', die duidelijk.aangeeft dat men altijd wat borduurmotieven als exempel of voorbeeld bij de hand wilde hebben. De stopdoek" (1794) vormt uiteraard een afzonderlijke kategorie, maar heel vaak zijn letterdoek, stopdoek en sierdoek zo in een stuk met elkaar vermengd, dat het niet doenlijk is overal scherpe grenzen te trekken. Tot in het eerste kwart van de 19de eeuw werd meestal gewerkt op linnen, dat men vaak zelf tevoren gesponnen en geweven had; dit materiaal was uitermate geschikt voor de gewone kruissteek en voor de figuren werd veelal veelkleurige zijde gebruikt. Na die tijd komt. het neteldoek of gaas op, waarbij de'ruimte tussen de draden groter wordt; de dure zijde wordt vaak vervangen door wol en katoen. Door een te grof stramien, de dikke wollen draden en soms ook de te harde kleuren zijn diverse 19de-eeuwse merklappen wat minder charmant dan de oudere doeken. Op merklappen, die zeker later niet meer uitsluitend oefendoeken waren maar in de romantische 19de eeuw vaak geborduurde schilderijen werden, kan men natuurlijk afbeelden, wat men wil. Er bestaan merklappen, waarop een stamboom van de familie is uitgebeeld of een leuk vers of een heel gebed als het Onze Vader en het Wees Gegroet (dit laatste op merklap 160 te Tilburg; 19de eeuw); ook voor familiegebeurtenissen als geboorte, huwelijk en zilveren of gouden bruiloft werden en worden doeken gemaakt. Opvallend echter is het groot aantal oude overgeleverde motieven, die de eeuwen dóór met een vaste regelmaat op de merklappen blijven voorkomen. ledere merklap is een individueel werkstuk en zelden zijn volkomen identieke werkstukken gevonden, maar in eindeloze variaties en combinaties duiken toch telkens weer bepaalde motieven op, die uit een zeer oude traditie schijnen geputte zijn. Voor een deel is dit zeker te danken aan de modellen uit patroonboeken of aan afbeeldingen, die men op school of daarbuiten van anderen overnam. Men ontleende ook figuren aan prenten en zelfs aan getijdenboeken, zoals Dr. Wassenbergh heeft aangetoond voor de zittende aap bij een staand spinrokken; de aap spint met zijn spinspoel de levensdraad van de mensen. Terecht merkt Wassenbergh in de inleiding van zijn artikel op: De grote verscheidenheid van de op deze lappen voorkomende voorstellingen heeft stellig veler belangstelling getrokken, maar aan een serieus zoeken naar de oorsprong en de diepere betekenis ervan heeft niemand zich gewaagd". We hopen in ons artikel waarschijnlijk te kunnen maken, dat vele figuren in vroegere eeuwen gezien werden als beschermingstekens of als afweertekens tegen boze machten. Omdat dezelfde figuren in deze functie ook elders voorkomen, o.a. in de bovenlichten van oude huizen of gemetseld in de muren van oude kerken en kastelen, blijkt, dat men aan deze figuren als symbolen een bepaalde kracht toekende. Zo is de levensboom, een oeroud zinnebeeld van het leven, niet alleen in talloze variaties te zien op bijna alle merklappen, maar hij prijkt ook in allerlei variaties in honderden bovenlichten van Nederland. De ijzeren levensbomen boven de voordeur, de toegang tot het huis, betekenen oorspronkelijk meer dan alleen maar versieringselementen. In haar licentiaatsverhandeling over bovenlichten in het oostelijk deel van Noord-Brabant hééft mej. Cune Hettema uitvoerig de diverse typen,

92 al of niet met klokjes in de kruin, al of niet met breed vertakte wortels, beschrevenen de functie van 'de levensboom onderzocht (Hettema, p ). Ook op oude muurankers, o.a. in de kapel te Luyksgestel en in een huis te Waalre, komt een levensboompje als beschermend teken voor. Op de merklappen is de levensboom vaak voorzien van twee vogels of andere dieren. Dit verdubbelen van figuren, dat, reeds in de oud-oosterse tekenkunst voorkomt, steunt waarschijnlijk op het verlangen naar een symmetrische compositie (W. v.os). Allerlei gekoppelde dieren zijn uit het posten door de Byzantijnse kunst naar het westen doorgegeven en op talrijke kapitelen en basementen van Romaanse kerken komen ze voor. Dat de geleide vogels in de levensboom evenals de daaraan hangende bloemen en vruchten de kracht van dit symbool van vruchtbaarheid vergroten, is wel waarschijnlijk, maar moeilijk te bewijzen.,. Over de hartsymboliek, die in de Noord- en Zuid-Nederlandse emblemataboeken uit de 16de en 17de eeuw een belangrijke plaats bekleedde", maar reeds in de 12de eeuw bekend was, zijn enige gegevens verzameld door J. Schouten. Als teken van liefde en geluk komt het overal voor. De hoekige vormen, die het hart op de merklappen aanneemt vanwege de kruissteektechniek, zijn terug te vinden in de hoekige harten van gesinterde bakstenen, zoals die o.a. als beschermtekens te zien zijn op de gevel van het oude klooster Catharinadal te Oosterhout, op de gevel van de Hasseltse kapel te Tilburg, op boerderijen in Leenderstrijpen boven het jaartal 1718 op een boerderij in het gehucht Loon te Waalre. Het met twee pijlen doorboorde hart, dat afgebeeld staat in een modelboek uit 1619 (Antiek 7, p. 475), komt als bovenlicht voor o.a. te Middelrode (N. Br.) en te Asper (België). Als we het hart vooreen vrouwelijk motief van vruchtbaarheid en de pijlen voor een mannelijk zinnebeeld mogen houden, dan zou een verbinding tussen hart en pijlen boven de voordeur van een woning een passend symbool zijn voor een liefdesverhouding, waaruit als resultaat een huwelijk ontstond" (Hettema, p. 92). Harten, al dan niet gevleugeld en met gekruiste pijlen, waren te Tilburg in diverse variaties te zien, op doeken van 1677, , 1710, 1752, 1793 e.a. (nr. 1-3, 18,45,46,57,82, 158, 174,233). Dat dit motief, evenals vele andere ontleend aan de klassieke oudheid en met name aan de pijlenschietende en hartentrefferide Amor, zeker oorspronkelijk een profaan liefdessymbool is geweest, blijkt uit de afbeeldingen van het hart tussen twee vogels (Tilburg nr 11, 14, 49, 50 en 77). Als christelijk symbool is het hart omgeven door een doornenkroon en afgebeeld als vlammend hart. Ook omgekeerde harten (merklap Arnhem 1722), zandlopers, driehoeken, gekoppelde maaltekens (merklap Arnhem 1663), ruiten, kandelaars, kelken en kruizen op driehoekige voet komen derhalve op merklappen eveneens als beschermtekens voor in muren, poorten en torens van oude kerken, kloosters en kastelen, o.a. op de kerktorens van Bakel, Diessen, Grave, Hilvarenbeek en Berchem en op de gevel van de kloosterkerk te St. Agatha bij Cuijk. De populariteit van bepaalde voorstellingen op merklappen, zoals menselijke figuren, molens en schepen, huizen en huisraad, honden en katten, vogels en vogelkooien, bloemen in vazen en manden enz., loopt in vele opzichten parallel met het talrijk voorkomen van dezelfde motieven op Nederlandse wandtegels en kinderprenten. Het kruisje, dat op vele Zuidnederlandse merklappen vóór het alfabet staat, is bijna zeker ontleend aan een prent van een Vlaams Cruyskensboeckofte ABC", dat als, ' 89

93 volksboek door, marskramers werd gevent en als modelboek voor het alfabet dienst - kon doen. Het kruisje voor het alfabet komt al voor op een Engels handschrift uit ca en prijkt ook op de oudste Nederlandse merklap van 1611; verder vonden we het op een Engelse merklap uit 1598 (Samplers, afb. 1), te Wychen (nr. 4), te Tilburg 1750 (nr. 17; cf. 82) en op vier van de zes merklappen, die in de Oudheidkamer te Alphen tentoongesteld zijn (1762,1789 twee, 1821) staat het,.katholieke'' kruisje voor het ABC. Leerboekjes als Het A.B.C, met een cört scriftuerlyck onderwijs", een katholieke uitgave uit 1567-en latere bewerkingen als Catholyck E ABCboek'' (met kruisje!) waren even bekend als de protestantse uitgaven, waaruit de meisjes het alfabet in gotische letters konden leren; zowel de Statenbijbel als het Psalmenboek waren in gotis'che letters gedrukt, zodat men zich jong in dit lettertype moest oefenen. Naast boekjes waren er ook leesplankjes, waarop het alfabet stond afgebeeld. Te Roosendaal wordt in het museum een koekplank uit het einde van de 17de eeuw bewaard, waarop het negatief van zulk een leesplankje te zien is, hier zonder kruisje; een soortgelijk ABC-bordje als koekvbrm is te Zaandam bewaard en Antwerpen bezit een oorspronkelijk ABC-plankje uit Indien we de talrijke motieven, die op merklappen voorkomen, in enige.grotere groepen zouden willen indelen, komen we tot het volgend schema: A. Bijbelse oudtestamentische motieven, o.a. 1. Adam en Eva onder de boom van kennis van goed en kwaad in het paradijs. 2. Josue en Kaleb, de verkenners van het beloofde land" met de druiventros; bijna altijd en face voorgesteld. Het is een oud-middeleeuws motief, waaraan men nog een andere zinnebeeldige waarde heeft toegekend: de druiventros is Christus, die in de wijnpers wordt vermorzeld; met de rug naar de tros loopt het Jodendom, terwijl het Christendom de ogen erop gericht houdt. Het motief komt al voor op een olielampje uit de 4de-5de eeuw. 3. Het oordeel van Salomon. 3. De wetgeving, op de Sinaï'. Van deze oudtestamentische motieven komen het paradijs en het beloofde land het meeste voor. Juist omdat het beelden waren' van een gelukkig leven, bleef men ze eeuwenlang overnemen. Ditzelfde geldt voor verscheidene beelden en tekens van geluk in de volgende groepen. B. Nieuwtestamentische en christelijke motieven, o.a. l. Het kruis, teken van verlossing en eeuwig geluk. Behalve teken van geloof is het kruis ook een beschermteken: men droeg altijd een kruisje bij zich, hing het op in iedere woonkamer, legde een munt met een kruis erop onder de drempel, streek een witgekalkt kruis boven het keldergat en vrome huismoeders bekruisten het nieuwe brood voordat het werd aangesneden. Houten dakkruizen beschermen het huis in Twente, ijzeren kniizen op de kerktorens de hele gemeente en koperen kruisjes enige sleutelgaten in Den Dungen. Zoals iedere godzalige huiszegen" voorzien is van een groot gekleurd kruis als teken van zegen, zo staan ze ook in allerlei vormen op de merklappen; we wezen reeds op het kruisje voor het ABC op de letterlappen. Sommige geborduurde kruizen schijnen, wat de vorm betreft, ontleend aan de smeedkunst en aan.altaarkruisen; zij staan op een driehoekige voet, soms voorzien van drie pootjes. 90

94 2..Kruis met de lijdenswerktuigen. Op Antwerpse kopergravures en prentjes is dit een geliefd motief. Soms komt alleen een zuil met.een haan voor; het is de geselkolom met de haan, die Petrus waarschuwde. Enige details, zoals de doek van Veronica, komen op merklappen zelden voor. Vooreen christen zijn, deze lijdenswerktuigen niets afstotends, maar tekenen en beloften van eeuwig heil. 3. Schaakbord, met of zonder dobbelstenen, kan een lijdensmotief zijn; als profaan motief duidt het aan, dat het leven een spel is (Antiek 7, p ; Tilburg nr. 3, 47, 59: 18de eeuw). Op oude kasteelmuren komt dit schaakbord in gesinterde bakstenen ook wel eens voor. 4. Mystieke wijnpers (Antiek 7, p ), soms samen met het schaakbord (Tilburg nr. 47, 59, 153, 156); de wijnpers is een symbool van het sterven van Christus. 5. Hof van Olijven en Laatste avondmaal. 6. Christus en de Samaritaansë vrouw bij de put. 7. Geboorte van Christus; Driekoningenzangers; vlucht naar Egypte. 8. Lam Gods, staand of liggend op het boek met de zeven zegels. 9. Grafkruis, omhangen met een bloemkrans, teken van de eindoverwinning. l O. Krans van zes rozen, vastgehouden door twee zwevende engelen. Dit motief komt reeds voor op oud-christelijke sarkofagen. In de krans staan vaak namen of monogrammen; als huwelijkskrans of cirkel wijst hij op de-onverbreekbaarheid van het huwelijk. 11. Kerkgebouw. 12. Vooral in katholieke streken: de initialen IHS en XR-van Jesus Christus, het H. Hart, de naam of het monogram van Maria; Maria zelf wordt op merklappen vrij zelden uitgebeeld (Kontich nr. 111; Tilburg nr. 115). Altaar met monstrans, kelk, missaal en misdienaars; de monstrans of reliekhouder wordt bijna altijd afgebeeld in de oude cylindervorm en hoogst zelden als stralenmonstrans, hoewel dit type zeker meerbekend was aan de maaksters. Twee merkwaardige merklappen worden vermeld door Mevr. Dorenbosch. De Leesteekendoek behoord aan Petronella de Laat" bevat de veertien kruiswegstaties, gegroepeerd rond de Calvarieberg; iedere voorstelling is dooreen tekst omlijst. De Leesteekendoek behoor Doe aan Pitronela de Laat" en gedateerd 1854 bevat naast andere religieuze motieven een afbeelding van het Heilig-Bloedwonder te Boxtel in enige taferelen, waarschijnlijk ontleend aan bidprentjes. Van beide merklappen is, ondanks ijverig speuren van mevr. M. Mandos, de huidige verblijfplaats onbekend. Al deze vrome afbeeldingen en figuren werden aan de kinderen van jongs af aan ter lering en stichting voorgehouden; samen met prentjes en tegelvoorstellingen vormden zij de bijbel van de ongeletterden. Als beeld en teken van iets heiligs werden zij zeker ook door velen beschouwd als een met kracht geladen" beschermteken. Wanneer en bij wie deze teken-waarde ophoudt te werken" en het teken alleen maareen fraaie versiering wordt, is voor ons moderne mensen moeilijk aan te geven. (wordt vervolgd) W.H.Th. KNIPPENBERG 91

95 Litteratuur: T. Dorenbosch-Meijer, Brabantse merklappen en letterdoeken, Brab. Heem 4, 1952, p A. Meulenbelt-Nieuwburg, Merklappen uit Brabants bezit ( ), Catalogus Tilburg 1973 Mej. E.van Hasselt, Merklappen uit ons museum, De Ghulden Roos, Roosendaal, 32, 1972, p G.E. Boone-Stolp, Merklappen, Utrecht z.j. Cécile Dreesmann, Merklappen oud en nieuw, Wageningen z.j. A. Meulenbelt-Nieuwburg, Merklapmotieven en hun symboliek, Amsterdam z.j. Elsa M. Valeton, Van merklappen en kruissteekdoeken, Hamer l, nr 6(maart 1941)p ; cf. Hamer 2, nr2 (nov. 1941) p J. van Herck, De textiel, Catalogus Museum te Kontich, 1968 (dit museum bezit ca. 80 merklappen, v waarvan 60 gedateerde, grotendeels afkomstig uit de verzameling Mej. M. van Herck te Antwerpen; zij bezat ca. 250 merklappen uit de Nederlanden) Joris Olyslaegers, Godsdienstige motieven optekendoeken, Kring voorheemkunde, uitgave III, Kontich 1972 A. Wassenbergh, Van getijdenboek tot merklap, Antiek 4, 1970, p M.G.A. Schipper-van Lottum, Verschillende motieven op Nederlandse merklappen nader toegelicht, Antiek 7, 1973, p M.G. A. Schipper-van Lottum, Merklappen, Catalogus tentoonstelling Museum Bredius, 's-gravenhage 1973 Drie eeuwen merklappen, Catalogus tentoonstelling in Veluws museum Nairac te Bameveld 1968 (van de 370 aangeboden merklappen werden er 117 tentoongesteld uit de jaren ) Merklappen, Gids tentoonstelling in museum De Lakenhal te Leiden, 1971 (1645 tot 20ste eeuw) Merklappen uit het Gelders Rivierengebied, Catalogus Zaltbommel 1971 Borduurwerk uit Tweestromenland, Catalogus Wychen 1974 Maria van Hemert, De handwerken op het eiland Marken, Arnhem 1967 Donald King, Samplers (Victoria and Albert Museum), Londen 1960 Cunera Hettema, Bijdrage tot de studie van bovenlichten in het oostelijk deel van Noord-Brabant, licentiaatsthesis Gent 1974 (aanwezig in Bibl. Prov. Gen. te 's-hertogenbosch) W. van Os, Het verdubbelen van figuren in de oud-oosterse tekenkunst, Kernmomenten der antieke beschaving, Med. en Verh. Ex Oriente Lux nr 7, Leiden 1947, p E. Tieris-Hogerzeil, Hoe men het A.B.C, begeerde en leerde, Utrecht-Brussel 1946 J.P.W.A. Smit, Brabantse lees- en schrijfbordjes, Brab. Heem 3, 1951, p J.G.C.A. Briels, Zuidnederlandse onderwijskrachten in Noord-Nederland , Archief v.d. Gesch. v.d. katholieke kerk in Nederland 14, 1972, p , m.n. 106, 118, 125 en 134 M.A. Nauwelaerts, Latijnse school en onderwijs te 's-hertogenbosch tot 1629, Tilburg-1974 (Bijdragen t.d. gesch. v.h. zuiden van Nederland,-d. XXX) G. Krekelberg, Een honger- of.vastendoek, Eigen Volk 8, 1936, p A.E. Rientjes, Het vasten- of hongerdoek in Nederland, Het Gildeboek 32, 1950, p KELTISCHE MUNTEN IN NOORD-BRABANT (D Een gouden stater van de Ambiani uit BI adel In maart 1974 werd door de eerste ondergetekende in de gemeente Bladel een gouden Keltische munt gevonden. De vindplaats, die in de literatuur bekend staat onder de naam Krieke Schoor", is gelegen op een hoge dekzandrug bij de samenvloeiing van de Grote Beerze en het Dalem's Stroomke. Reeds eerder zijn op hetzelfde terrein vondsten gedaan, die erop wijzen dat hier gedurende de Late Ijzertijd en een groot gedeelte van de Romeinse tijd bewoning heeft plaatsgevonden, mogelijk zelfs continue (o.a. Trimpe Burger 1964, blz ). Onder het Late 92

96 a/b. l Voorzijde (aft>. 1) en keerzijde (afb. 2) van de gouden Keltische stater uit Bladel. Schaal 2:1. Foto P. Bersch. Uzertijdmateriaal bevindt zich, behalve een zeer grote hoeveelheid aardewerkscherven, tientallen spinklosjes, stukken van weefgewichten en vier fragmenten van zgn. La Tène armbandjes. De vondsten uit de Romeinse periode lopen uiteen van de Augusteïsche tijd tot in de derde eeuw na Christus: o.a. munten van de keizers Augustus, Caligula, Claudius, Trajanus, Hadrianusen Marcus Aurelius; verder veel glaswerk en, naast het ruwwandige gebruiksaardewerk, ook de wat fijnere terra sigillata(w.o. Drag. 15/17 en 45). Dit alles slechts ter aanduiding van de vondstomstandigheden. De gouden munt, die tot nu toe voor de provincie Noord-Brabant uniek genoemd mag worden, heeft een doorsnede van 17mm en een enigszins schotelvormig profiel. De voorzijde is bol en onbeslagen (afb. 1). De keerzijde is hol en toont duidelijk de afbeelding in reliëf van een sterk gestyleerd, naar rechts kijkend paard (afb. 2). Boven het paard, dat op een horizontale bodemlijn staat, bevindt zich een configuratie van bolletjes en halve maantjes. Geheel bij de bovenrand is een gedeelte yan een parellijst, bestaande uit los van elkaar geplaatste bolletjes waarneembaar. Onderde bodemlijn is nog juist, zij het dan ook onduidelijk, een symmetrisch ornament te zien; erboven, dus onderde paardebuik, een bolletje en een half maantje. Dit laatste stelt het dijbeen van de paardepoten voor (één dijbeen voor twee poten). Het gewicht van de munt bedraagt 6,06 gram. Een röntgenfluorescentie analyse, verricht in het Natuurkundig Laboratorium van de N! V. Philips te Waalre 1 ), wees uit dat de samenstelling als volgt was: goud 72,1%, zilver 20,3% en koper 7,6%. 2 ) Dit komt overeen met 17,3 karaat goud. 3 ) Een kenmerk van veel Keltische munten is, dat ze afgeleid zijn van Hellenistische voorbeelden. Zo vormde de gouden stater van Philippus van Macedonië ( v. Chr.) het prototype van de in Bladel gevonden munt. Als men beide munten, het Hellenistische en het Keltische exemplaar vergelijkt, constateert men duidelijk grote verschillen. Zonder kennis van de tussenstadia zou de verwantschap van de beide typen niet of nauwelijks aantoonbaar zijn. De stater van Philippus II heeft op de voorzijde een Apollokop, aan de keerzijde een tweespan (biga) met wagenmenner en daaronder de naam 0/Ainno/. Op de Keltische munt is de Appollokop geheel verdwenen, het aantal paarden is tot de helft teruggebracht, de wagenmenner is 93

97 opgelost in bolletjes en halve maantjes en de Griekse letters zijn tot ornament verworden. Of men dit proces van abstractie met de term devolutie, zoals zo vaak in de oudere literatuur over dit onderwerp geschiedt, of evolutie moet aanduiden, laten wij hier in het midden. Lange tijd werd het hierboven beschreven munttype toegeschreven aan de stam der Morini 4 ) (o.a. De la Tour 1892, Forrer 1908), maar recent onderzoek heeft aangetoond dat dit type een laatste fase vertegenwoordigt in de ruim één eeuw durende muntslag van de stam der Ambiani, woonachtig in dé streken rond Amiens in noord-west Frankrijk (Scheers 1969). Typerend voor de munten van deze laatste fase is de onbeslagen voorzijde. In de Franse literatuur staan ze daarom ook bekend als monnaies unifaces". Ten tijde van de Gallische Oorlog werden ze door de Ambiani in grote hoeveelheden geslagen en ze moeten derhalve tussen 58 en 52/50 voor Christus gedateerd worden. Ongetwijfeld heeft Caesars oorlog een einde gemaakt aan deze muntproduktie. 5 ) De stater van Bladel is niet de enige in zijn soort in Nederland. 'Een qua vorm bijna identiek exemplaar is in 1971 gevonden in Kessel aan de Maas, in de provincie Limburg. In zijn Archeologische kroniek van Limburg schrijft drs. Bloemers, op gezag van het Koninklijk Munt- en Penningkabinet, de munt echter nog aan de Morini toe (Bloemers 1973, blz. 25). De Brabantse stater is door de vinder in bruikleen gegeven aan Museum 't Oude Slot te Zeelst in de gemeente Veldhoven. NICO ROYMANS WIJNAND VAN DER SANDEN Noten: ') Een woord van dank zijn wij hier verschuldigd aan het Nat. Lab. en speciaal de analisten H.F. v.d. Berg en A.W. Witmer, die geheel belangeloos het onderzoek verricht hebben. Ook de heer G. Remmers, contactpersoon tussen de schrijvers en de N.V. Philips, willen we hierbij niet.onvermeld laten. 2 ) De analyse is uitgevoerd door beide zijden van de munt achtereenvolgens te bestralen en de resultaten van de metingen daarna te middelen. De efféktieve diepte van de bestraling bedraagt 7 micron. Aangezien de analyse non-destructief moest blijven kan geen informatie gegeven worden over de samenstelling van de munt tussen de twee bestraalde lagen in. 3 ) Het goudgehalte van de Bladelse munt is aanzienlijk hoger dan dat van de tot nu toe onderzochte gelijksoortige exemplaren. Bij deze varieerde het goudgehalte namelijk tussen de 45,6 en 51,7% (Scheers 1969, blz. 413). 4 ) Deze stam moet ten noorden van de Ambiani gelokaliseerd worden. 5 ) Veel van de in dit artikel verwerkte gegevens mochtern wij ontvangen van Dr. S. Scheers, Katholieke Universiteit Leuven. Literatuur: Bloemers 1973-J.H.F. Bloemers, Archeologische kroniek van Limburg over de jaren (Overdrukken R.O.B. nr. 58). Forrer R. Forrer, Keltische Numismatik der Rhein- und Donaulande, Strassburg. Scheers S. Scheers, Les monnaies d'or attribuées aux Atrebates et aux Morini ne sont-elles pas ambiennes? (Bulletin de la Société Francaise de Numismatique 24, blz ). De la Tour H. de la Tour, Atlas des monnaies gauloises, Paris. Trimpe Burger J.A. Trimpe Burger, Opgraving Kriekeschoor (Brabants Heem jrg 16. blz ). 94

98 DE SINT-JANSTROS EEN STUK RELIGIEUZE FOLKLORE Mij spreekt de blomme een tale, Mij is het kruid beleefd, Mij groet het altemale, Dat God geschapen heeft." Met dit vierregelig vers, dat de Vlaamse priester-dichter Guido Gezelle in 1858 dichtte, meen ik een goed uitgangspunt te hebben voor het onderwerp, dat ons in dit artikel bezighoudt, n.l. de Sint-Janstrossen. Ieder jaar wordt eind mei of begin juni aan leden en belangstellenden van de Brabantse Heemkunde in de verschillende afdelingen een uitnodiging gestuurd, om aan de vooravond van het Sint-Jan de Doper-feest (23 juni) samen te komen op een bepaalde plaats, van waaruit men op stap gaat om de bestanddelen te zoeken voor het te maken Sint-Jansboeket, dat meerbekend is als Sint-Janstros. Na die tocht worden de deelnemers getracteerd op de traditionele kersenpannekoeken -de kersenstruif en koffie, die tegenwoordig de vroegere vis en wijn (mede) vervangen. Hiermee wil Brabants Heem één van die vele volksfeesten met hun religieus en huiselijk karakter, in ere houden, die het jaar doorslingeren als een gulden keten en kleur en leven geven aan de opeenvolging van droeve en blijde dagen. In onze streken is de feestkalender niets anders dan een jaar vol heiligen, van wie er verschillende in het dagelijks leven een voorname plaats innemen. Het gehele leven is doordrenkt met begrippen waarin natuuren bovennatuur nauw bij elkaar aansluiten. Nu is het een ingewikkelde zaak in deze'feestcyclus de gebruiken zodanig te schiften en te onderscheiden, dat men nauwkeurig kan zeggen wat er door de opeenvolgende cultuurlagen aan toegevoegd is en in welke oudere of jongere ceremoniën zij hun oorsprong vinden. Daar zijn gebruiken die wortelen in zeer oude feestgetijden, andere zijn met een christelijk tintje gekleurd, ze zijn gekerstend, terwijl weer andere rechtstreeks uit liturgisch-kerkelijke plechtigheden tot het volk zijn gekomen. We kunnen zeggen, dat de Sint-Janstrossen zo'n zeer oud gekerstend" feestgetij zijn. Het gebruik van kransen en bloemtrossen is al een zeer oud gebruik, dat zowel bij de Romeinen en Grieken als bij de Germanen en de Hebreeën voorkwam. Merkwaardig genoeg heeft het bij al die volken een religieuze strekking gehad. De krans, bij de Grieken stefanos", genoemd, bij de Romeinen corona", bestond voornamelijk uit takken en bloemen, waarvan de meest voorkomende waren de laurier, de eik en de klimop. Vooral indedodencultus speelde de krans een voorname rol. De krans op de baar, beduidde dat de dode nu tot de vergoddelijkte wezens behoorde. Vandaar de grote eerbied die men te allen tijde gehad heeft voor begraafplaatsen en het onvervreemdbaar recht, dat in het oude Rome zowel als elders bestond voor iedereen - zelfs voor de grootste misdadiger - om na de dood begraven te worden: het jus sepulcri. Het is in toepassing van deze wet, dat b.v. Joseph van Arimathea het 95

99 lichaam van Jezus mocht begraven. Vandaar óók het gebruik grafmonumenten met kransen en bloemstukken te tooien - hetzij natuurlijke - op de jaargetijden of op allerzielendag - hetzij kunstmatige - uitgehouwen op de monumenten zelf. Voorts werden kronen en bloemen dikwijls gebruikt bij feestelijke gelegenheden zoals bij de Griekse spelen de z.g. Olympiades, waarvoor men olijftakken bezigde, met myrten, postelein en andere kruiden. Als een Romeins leger het beleg wist te doorbreken van een door de vijand belegerde vesting, dan gaf de bevrijde bevolking aan de bevelvoerder van de binnentrekkende troepen een krans bestaande uit gras, onkruid en wilde bloemen, daarmee de nederlaag van de vijand symbolisch uitdrukkend. De krans van laurierbladeren, de lauwerkrans" die winnaars van oorlogen (later ook van wedstrijden) om de schouders gelegd werd is overbekend. De Christenen hebben dan ook de bekransing niet zonder meerovergenoimen, omdat zij ze te zeer door heidense elementen besmet achtten. In zijn,,de Corona" verhaalt Tertullianus ± 211 p. Chr. hoe de keizer een gelduitdeling liet houden onder de soldaten te Rome, bij hun terugkeer van een zege. Terwijl hun namen werden afgeroepen, kwamen de soldaten een vóór een naar de bevelvoerder, getooid met een lauwerkrans om het hoofd. Een van die soldaten echter droeg de krans in de hand, hetgeen groot opzien baarde. Waarom doe jij met die krans anders dan je medesoldaten?".,, Welke reden kun je daarvoor aanvoeren?", vroeg de bevelhebber.,,ik ben een Christenmens", antwoordde de soldaat, die daarop als een eerloos iemand in de kerker geworpen werd, om later de marteldood te sterven. Er zullen meer Christenen onder die soldaten geweest zijn, maar zij lieten daarvan niets blijken, door zich-te gedragen als niet-christenen, ofschoon ze wel geweten zullen hebben, dat Christenen het ongeoorloofd achtten zich als heidenen te bekransen. Dit was volgens dezelfde Tertullianus, een gewoonte, die een uitvloeisel was van de traditie: 96

100 traditio tibi praetendetur auctrix consuetudo confirmatrix et fides observatrix," d.w.z.: De overlevering bracht ze voort, de gewoonte bevestigt ze en het geloof behoudt ze. Toch stonden de Christenen niet geheel afwijzend tegenover deze bekransingen. Dit blijkt onder meer uit verschillende nieuw-testamentische teksten, waarvan ik er graag enkele citeer: l Corinthiërs: IX-25: Om een vergankelijke krans te ontvangen legt een sportsman zich vele beperkingen op. Wij Christenen, zegt Paulus, moeten dan toch iets weten over te hebben voor de onvergankelijke krans, die wij eens hopen te ontvangen uit de handen van de Heer Jezus. l Petrus: V-4: Als de gelovigen en hun leiders de plicht verstaan, die zij ten opzichte van elkaar en de wereld hebben zullen zij de onverwelkbare krans der glorie behalen, wanneer de opperste herder Christus verschijnt. Jacobus 1-12: De kroon des'levens zullen al diegenen van God ontvangen, die Hem liefhebben, krachtens zijn belofte. Wie nu hebben God meer lief gehad, dan zij, die hun leven hebben gegeven voor het onwankelbare geloof in Hem? De martelaren zijn dan ook bij de Christenen, de eersten geweest, die men bekranste". Vanaf de 4de eeuw wordt het gebruik meer algemeen, maar om toch elke schijn van overname van profane heidense gebruiken te vermijden, heeft men noch bij afbeeldingen van Christus, noch bij de heiligen de krans rechtstreeks op het hoofd geplaatst, maar ze zweeft er als het ware boven. U denkt maar aan de aureooltjes op de H. Hartbeelden. Ook zal het woord corona alleen niet gebruikt worden. Meestal spreekt men van de kroon des levens of van het Koninkrijk, regnum", omdat immers de heiligen zijn ingegaan in Gods koninkrijk der hemelen. Als U overeen misboek beschikt met de oude latijnse formulieren, kunt U nagaan hoe in de Romeinse liturgie de krans veelal.voorkomt bij feesten van martelaren en de apostelen. Een enkele keertreft Ude krans aan in een misformulier voor heiligen-niet-martelaren, de z.g. belijders. Van jongere datum is de krans in de Maria-liturgie. Hoewel het trossen hangen ter ere van bepaalde heiligen, al een lange traditie is, in menige streek, is dit gebruik toch niet het meest oorspronkelijke. Als allereerste Sint-Jansgebruik bestaat het ontsteken van het Sint-Jansvuur in de laagten. In het Groninger land waar de verering van Sint-Jan de Doper rond 1200 een,grote vlucht nam, heeft men tot aan de Tweede Wereldoorlog op verschillende plaatsen de St.-Jansvuren ontstoken, ofschoon de streek overwegend niet-katholiek is. In het zuiden des lands kent men dit gebruik nog tot op de dag van vandaag toe, alhoewel het een zeldzaamheid begint te worden en het nog maar tot enkele plaatsen beperkt is gebleven. Dat het ontsteken van het St.-Jansvuuro.a. in het niet-katholieke noorden nog zo lang in ere gehouden is, heeft zeer zeker zijn reden. We hebben hier namelijk nog een typisch overblijfsel van het oude vóórchristelijke midzomerfeest, dat zowel de oude Romeinen als de Germanen kenden. Dit feest duurde dertien dagen en de dag van 21 juni was daarbij het hoogtepunt als het feest van de zomerzonnewende. Op deze dag werden heel speciaal grote vreugde- en offervuren ontstoken, ter ere der goden, waarin men allerlei groenten en kruiden wierp. 97

101 Bij de kerstening van onze streken heeft de Kerk zich erover beraden of er niet enkele van de heidense gebruiken in christelijke zin konden worden verklaard en op die wijze gehandhaafd konden blijven. Het heeft haar daarom goed gedacht op de dag van de zomerzonnewende een groot christelijk feest te vieren en vond het feest van St.-Jan de Doper nog het meest geschikt. De midzomer-vreugdevuren konden immers heel gemakkelijk in een christelijk kleed gestoken worden. Deze vuren waren het symbool van St.-Jan de Doper van wie in het eerste hoofdstuk van het Lucas-evangelie staat: Gij zult profeet genoemd worden van de Allerhoogste. Want gij zult uitgaan voor de Heer om Zijn wegen te bereiden... en om allen te verlichten die in duisternis zijn, en in de schaduw van de dood zijn gezeten. (Luc. I 76-79). En in het eerste hoofdstuk van het Joannes-evangelie wordt ons duidelijk gemaakt waarheen de Doper wijst, n.l. naar Christus, die is het Licht der wereld.,,er kwam een mens, van God gezonden: Joannes was zijn naam. Hij kwam om van het Licht te getuigen, opdat allen doorhem zouden geloyen. Hijzelf was niet het Licht, maar hij moest getuigen van het Licht, het waarachtige Licht, dat alle mensen verlicht, en dat door en in Jezus Christus in de wereld is gekomen". (Joan. I 6-10, 17). In de liturgische boeken staat nog voor de St.-Jan de Doperdag een speciaal wijdingsgebed voor het te ontsteken vuur. Een uit de 4de of 5de eeuw daterende kerkelijke feestkalender beveelt voor de St.-Jans voor-avond, de vigilie, aan om in het St.-J.ansvuur herbas diversi generis te werpen: allerlei soorten kruiden, en met name'wordt genoemd de carduus puellarum", een distelplantje, dat wij maagdenkruid noemen. Voorzover ik weet wordt deze vuurzegening nergens meer gehouden. Maar het vuur zelf blijft de mensen boeien, het wijst naar vernietiging maar ook naar leven. Naar hogere machten. Het wijst over het graf heen... Door de techniek is ons direct contact met het vuur tot een minimum beperkt. We missen het lëvenbrengend. vuur, vandaar het vele kaarslicht: in de woningen en de open haarden in centraal verwarmde huizen.in het ritueel van het paasfeest wordt het vuur weer even symbool van een nieuw begin van nieuw leven en licht. Nog zeldzamer dan de Sint-Jansvuren zijn de St.-Janstrossen. Het ophangen van St.-Janstrossen boven de huisdeuren komt in onze streek nog sporadisch voor, zoals teoerleen Duizel en enkele andere plaatsen. Uit allerlei publikaties over dit gebruik blijkt echter, dat het vroeger een zeer verbreid gebruik was en niet alleen in dit gewest. 'Als U nu vraagt of dit een oorspronkelijk St.-Jansgebruik geweest is moet ik ontkennend antwoorden. Oorspronkelijk hoorde dit gebruik thuis bij het 15de augustus-feest: Maria's ten Hemelopneming. Voor deze dag kent de Kerk - in sommige Limburgse parochies tot heden toe -een zogenaamde kruidenwijding: een. zegening van tot ruikers gebonden kruiden, bloemen en takjes met vruchten. Uit een handschrift dat in de Münchener Bibliotheek berust, blijkt dat dit gebruik reeds in de 10de eeuw algemeen bestond. Men wil er wel een verband inzien met de ten Hemelopneming van Maria, wier graf, volgens de legende, met bloemen gevuld werd gevonden.' Een soort bloemenhulde dus aan Maria. Tevens echter was het een gekerstende vorm van een vóór-christelijk oogstfeest van Germanen en Romeinen. Vooral in de Germaanse streken werd de periode van 15

102 5AVOEAnVS-OHHE5-IN-DOniKO.PIEH FEST V H augustus tot 14 september als een speciale cultustijd beschouwd, waarin door de goden, aan bepaalde kruiden bijzondere geneeskracht werd geschonken. In de wijdingsformulieren komt een en ander duidelijk tot uitdrukking. Al gauw vormen zich legenden aangaande de oorsprong van de 15de augustus-tros, waarvan de meest voorkomende is die van een herdersmeisje, dat aangesproken wordt dooreen in het groen geklede gangere" of vreemdeling, die haar oneerbare voorstellen doet. Op aanraden van haar biechtvader, met wie zij kort nadien over die ontmoeting spreekt, en die uit de verschijning van de vreemde jongeling een duivelse verschijning meent te kunnen opmaken, moet zij zich voordoen als zeer verliefd op hem en zich tooien met allerlei bloemen. De gangere zal zeker bepaalde bloemen noemen, die hij liever niet ziet, omdat hij ze hinderlijk vindt. ' En inderdaad, zo gebeurt hét. Hij noemt de averone (artemisia abrotanum), het haarmos (politrichum)en lavendel (lavendula spica). Het herderinnetje plukt naderhand speciaal deze drie kruiden, die de pastoor met wijwater besprenkelt, en zo is ze voor verdere ontmoetingen met de jongeling in het groen gevrijwaard. Tevergeefs echter zult U in de liturgische boeken een kruidenwijdingsgebed vinden voor de St.-Jansdag. Meestal zal de priester een algemeen gebed over de kruiden uitspreken ofwel een soort namaakformulier gebruiken, zoals te Duizel. Het feit dat men tot de St.-Janstroswijding gekomen is, is zeer waarschijnlijk te danken aan de lezing van het eerste hoofdstuk van het Joannes-evangelie, waarmee de kruidenwijding werd ingezet. Dit St.-Jans-evangelie heeft machtig op het volk ingewerkt, vooral vanaf de 13de eeuw, toen het als slot van de misliturgie werd gebruikt. Aan de inleiding van het Joannes-evangelie heeft men n.l. reeds vroeg een bijzondere zegenende kracht toegeschreven: zo werd zij geschreven of gesproken, bij verschillende gelegenheden gebruikt, b. v. bij dreigend onweer of ook als zegen over een pasgedoopt kind of een zieke. 99

103 Als zodanig nam men die inleiding ook als zegen over volk en land in het slotgedeelte van de mis op. Een voorschrift werd dat echter pas door het op last van Pius V in 1570 vernieuwde missaal. In 1955 is dit voorschrift weer komen te vervallen bij een eerste vereenvoudiging van de liturgie-rubrieken. Het feit dat men geen oorspronkelijke kruidenzegen kent in de liturgie, doet echter niets af aan het andere feit, dat men al heel lang het gebruik van de Sint-Janstrossen k'ent. Oude feestkalenders duiden de 24ste juni vaak aan als de Joannstag dat men kronen hangt" of Joannstag te sonnwenden, als men onder de kronen waket'v In het Belgische Tienen b.v. hing de jeugd - volgens oude statuten - reeds in 1303 bloemenkransen in de straten, waaronder rondedansen gehouden werden. Soortgelijke berichten uit de 14dè eeuw kennen wij ook voor ons eigen land, en niet alleen uit het zuiden. Kerkhistorische bronnen schijnen uit te wijzen, dat dit gebruik uit Zuid-Europa stamt, met name uit het Iberisch schiereiland: Spanje en Portugal. We vinden n.l. een belangrijke uitspraak van bisschop Martinus van Braga (572) in N. W. Portugal, waarin hij bepaalt, dat het Christenen niet betaamt heidense gebruiken in ere te houden, zoals het sieren van huizen met bloemen, groen en boomtakken bij feestelijke gelegenheden: non liceat christianis tenere traditiones Gentilium nee lauro aut viriditate arborum cingere dpmos. Deze uitspraak is vooral van belang omdat ze komt van een van de allereerste bisschoppen van die kerkprovincie en omdat deze uitspraak bindend was voor de zes suffragaan bisdommen. Algemeen neemt men aan dat het Christendom al heel vroeg zijn intrede deed op het Iberisch schiereiland, waarschijnlijk nog ten tijde van de apostelen. Voor wat Braga zelf betreft beschikken we over historische documenten, die bewijzen, dat deze stad reeds in de 4de eeuw de metropolitaanse bisschopszetel was van de kerkprovincie Galicië en behoorde tot de invloedrijkste kerken van Europa. De bisschop echter oogstte geen succes met zijn bepaling, want, zo zeiden de tegenstanders; waarom mag men niet wezenlijk uitbeelden, wat figuurlijk gezegd wordt? De Kerk immers laat de priester bij enkele martelaarsfeesten bidden: Deus, qui universam ecclesiam tuam praeciosorum martyrum virtutibus velut quibusdam floribus coronasti... sicut in hoc die..." cf. Missale gothicum uit de 7de eeuw... O God, die uw over de ganse aarde verspreide Kerk hebt getooid met de deugden van de dierbare bloedgetuigen als met evenzovele bloemen... zoals vandaag". Bovendien", zo zeiden ze:,,er staat toch niet zónder reden in de H. Schrift: Benedicite univërsa germinantia in terra, Domino. Prijst de Heer, al wat er groeit op aarde" en ze verwezen naar de lofzang van de natuur in Daniel III (Septuagint). Veel Bragareense gebruiken zijn in de loop der tijd van daaruit verspreid en overgenomen door andere streken, met name Spanje en Frankrijk alsmede Duitsland. Op één, thans onbeduidend, gebruik wil ik wijzen. U allen weet dat in de laatste twee weken voor Pasen, de z.g. Passie-tijd, het lang gebruikelijk is geweest de beelden en kruisen in de kerken met een paarse doek te bedekken.-oorspronkelijk bestond in de 100

104 middeleeuwen het gebruik om gedurende de hele veertigdaagse vastentijd een rijk versierd wit gordijn van linnen voor het priesterkoor te hangen, waardoor het altaar aan het oog werd onttrokken, uitgezonderd de priester en zijn omgeving. De betekenis ervan was, de gelovigen eraan te herinneren dat de zonde van de aanschouwing Gods en Zijn Heiligen uitsluit. Hét was bestemd voor die gelovigen, die niet als openbare boetelingen gedurende de vastentijd, van.deelname aan de kerkelijke plechtigheden waren uitgesloten, om te beduiden, dat alle christenen, zonder uitzondering, zich als boetelingen moesten beschouwen en onwaardig om voor Gods aanschijn te verschijnen. Dit gordijn dat wel hongerdoek of vastenvelum genoemd wordt, werd slechts opengeschoven bij de offerande, om de offergang der gelovigen niet te belemmeren en bij de consecratie. Geleidelijk aan liet men de rijke versiering ten teken van rouw weg en werd de paarse kleur der boete gebruikt. Er is een tijd geweest, dat men zo'n hongerdoek neerhing, niet alleen in de vastentijd, die aan Pasen voorafging, maar ook in de adventsvasten voor Kerstmis en de St.-Jansvasten, die in de middeleeuwen algemeen gebruikelijk was. TWEEDE DEEL Laten we eerst samen eens nagaan wat er in de tros moet en waarom. Er is al heel wat over geschreven in allerlei tijdschriften, maar geen van de schrijvers komt precies tot dezelfde gegevens. 1. Als U het Kempisch Woordenboek van A.P. de Bont raadpleegt, dat in 1960 is verschenen, vindt U bij de Sint-Janstros vermeld: Bloemtros, van boven puntig en naar onderen breed toelopend, gewoonlijk bestaande uit een stuk karton, waarop met stopgaren, noteblaren, Spaans gras en St.-Janskruid worden bevestigd, en verder nog allerlei bloemen en lievermannekes". In de avond van 23 op 24 juni wordt hij buiten tegen de muur van het woonhuis naast de deurstijl gehangen. Behalve in Oerle komt dit gebruik ook nog in Strijp voor''. Aldus De Bont, die zoals U ziet verre van volledig is. 2. In de Noordbrabantse Almanak voor het jaar l 892 geeft Jacq. Cuypers een beschrijving van de St.-Janstros te Zeelst en omgeving: Drie dingen zijn noodzakelijk: St.-Janskruid, korenbloemen en noteblaren. Als sieraad, zegt Cuypers kan men er bij voegen: Spaans gras, gele leliën, vingerhoedskruid, steekneuzen of bolderik en lievermannekes. 3. De heren P.N.,Panken en A.F.O. van Sassen van IJsselt, in hun anno 1900 uitgegeven Beschrijving van Bergeyk", noemen terloops eveneens de, St.- Janstros, waarvan zij zeggen: Daags voor St.-Jan de Doper plegen hier en daar te Bergeyk de jongedochters van de stengels van het St.-Janskruid, de korenbloem en de bladeren van de noteboom of linde een krans te vlechten en die boven de voordeur hare r woningen te hangen. De St.-Janstros zoals die krans heet, laat men daar hangen totdat die vergaat". 4. Een handschrift van de jaren 1943, van een Helmondse notaris Aug. Sassen dat berust in de bibliotheek van het Provinciaal genootschap voor Kunsten en Wetenschappen te Den Bosch, geeft voor Woensel als bestanddelen op: Noteblaren, 101

105 St.-Janskruid, verschillende bloemen, voornamelijk witte of gele leliën en andere bloemen, al naargelang men ze in de tuin heeft. Uitdrukkelijk wordt hier nog vermeld, dat een takje van de op Palmzondag gewijde palm nooit ontbreekt. Alvorens de trossen op de hangen besprenkelt men ze met wijwater van Paasof Pinksterzaterdag. Voor.Wintelre en omstreken: Men neemt bloemen naar verkiezing, maar St.- Janskruid mag niet ontbreken. Meestal steekt men dit kruid in een aardappel. Alle bloemen worden bevestigd op een schild van noteblarèn. Elders in Kempenland zegt nog het handschrift, wordt de St.-Janstros samengesteld uit.st.-janskruid, donderblaren, noteblarèn en Spaans gras, en hangt men drie trossen in plaats van één. Het Kempische type: de drie trossen zijn door vergeet-mij-nietjes met elkaar verbonden. 5. Dr. H. Knippenberg.in een in 1929 verschenen artikel van het volkskundig tijdschrift Eigen Volk" maakt nog melding van kamille, margrieten, madeliefjes, gouden regen, blauwe klokjes. 6. Hub. Kunst, in zijn in 1968 verschenen bundel:,,de laatste korenhalim, Romantiek van Brabant in sage en historie", spreekt over De krans van St.-Jan", en somt als bestanddelen op: blauwe korenbloemen, felrode klaprozen, goudsbloemen, margrieten, korenaren, St.-Janskruid, vervlochten en verweven tussen noten- en kersenblaren. Ook vond ik nog het gebruik vermeld, dat men de grond waarboven de trossen hangen, op bepaalde plaatsen met wit zand en bloemen bestrooit. U ziet, er bestaat nogal een grote Verscheidenheid, waarschijnlijk omdat niemand nog precies kan nagaan wat die bloemen en kruiden voor onze voorouders betekenden. Zodoende zullen velen ook niet weten, dat er met deze trossen meer heiligen vereerd werden dan alleen St.-Jan de Doper, en dat allerlei legenden het hunne ertoe bijgedragen hebben, om bepaalde bloemen en takken in de tros te krijgeri, legenden die soms wel, soms niet, duidelijk een uitvloeisel zijn van historische gebeurtenissen. Nu kan men de kerseblaren wel afschrijven. Ten onrechte worden z:e vermeld, waarschijnlijk vanwege de naamsgelijkenis met het middeleeuwse kersouwe (latijn consolida, en in het Frans: cassaude) dat madeliefje" betekent, een bloem waarmee Maria-afbeeldingen vaak versierd waren. O Bloem van Jesse, soet van geur, Seer edele kersauwe. O Davidts rank... Lodewijk Makeblijde ( ) Wel gold de kërseboom als een probaat middel tegen allerlei kwade invloeden, bovendien symboliseert hij de deemoed, de zachtmoedigheid en de gastvrijheid. Als zodanig zou men wat mij betreft, de kersetak kunnen handhaven. Bovendien moet men bedenken, dat onze voorouders aan bepaalde getallen een speciale waarde.toekenden, dé zogenaamde magische of heilige getallen. Zo'n heilig getal b.v. was 5. Het Mariaboeket van 15 augustus bestond dan ook oorspronkelijk uit 5 soorten planten en kruiden, waarvan hetzij de latijnse, hetzij de volkstalige benaming, als beginletter een van de letters had, waaruit de naam Maria bestaat. 102

106 Symbolische getallen, die men ook in de bijbel kan vinden, baseren hun nevenwaarde op de algemene opvatting der mensen in de oude tijden. 'Vooral in verband met natuurkrachten en natuurverschijnselen kregen sommige getallen een sacrale betekenis, omdat men ze zag als manifestaties van het goddelijke. De Godheid wilde in het getal iets openbaren. Hij legde het getal ten grondslag aan zijn wetten. Vandaar het zoeken van de mens naar de goddelijke bedoeling van de getallen. De getallensymboliek had een bijzondere invloed op de vormgeving van de liturgische eredienst en de gewijde kunst. Bij de liturgie komt ze vooral tot uiting in de herhaling van bepaalde handelingen en gebeden, zoals het driemaal dompelen van de paaskaars in het pasgewijde water, of de speciale diensten voor overledenen, op de derde, 'zevende, negende en dertigste dag na het overlijden enz. enz. Het getal 8 geldt als symbool van de eeuwige vrede, van de rust in de eindtijd, van de hemel. Het getal 3 was het getal van de Godheid. Het getal 2 was de duivel. Het getal 5 is voor de Christenen Maria, omdat zij door godskracht (3) de duivel (2) overwon. Het getal 4 duidde de vier elementen aan: aarde, lucht, water, vuur. Elk van deze vier elementen had twee eigenschappen:. aarde... koud en droog. ' lucht...warm en vochtig water... koud en vochtig vuur... warm en droog. Als zodanig was 4 het getal van de schepping zonder de mens. Voor hem was 7 het getal, omdat hij met zijn lichaam deel uitmaakt van de schepping (4) maar vanwege zijn verstandelijke vermogens deelt in het goddelijke (3). Via allerlei speculaties-rond deze getallen, kan men tot nog weer andere komen, die op hun beurt weereen nieuwe symbolische waarde toevoegen aan de reeds bestaande en allerlei devotionele praktijken doen ontstaan. Ik mag volstaan met U er enkele te noemen: Men kent: zeven sacramenten, zeven boetpsalmen, zeven lichamelijke en zeven geestelijke werken van barmhartigheid, zeven weekdagen, de zeven vreugden en smarten van Maria, de zeven hoofdzonden, de zeven deugden, de zeven paasweken, de zeven grote advents- of O-antifonen, enz. enz. En men zou zo door kunnen gaan met andere getallen, teveel om op te' noemen. Het aantal bloemen dat men in de tros hing was voor ieder huis niet hetzelfde. Het hield in het algemeen verband met de speciale gunsten die men op voorspraak van de heiligen hoopte te verkrijgen, naast de algemene, die door de zegening der Kerk uitgedrukt werden, en door de symbolische of werkelijke waarde van de. kruiden. Men begon met kruiden en planten, waarvan de eerste letter van de naam samen de naam van de heilige vormden, en welke een daadwerkelijke of vermeende geneeskracht bezaten. Daarvoor raadpleegde men wijze mensen, die een exemplaar bezaten van bepaalde kruidboeken, die vooral in de 15de eeuw in groten getale verschijnen en waarin vermeld staat welke ervaringen men heeft opgedaan bij het gebruik van bepaalde kruiden. Met dit werk hielden vooral monniken zich bezig in hun kloosters, waarvan de meeste, naar het voorbeeld van het Zwitserse kloosterte Sankt 103

107 Gallen, een eigen speciale kruidentuin hadden, genaamd de Hortus Sanitatis of gezondheidstuin. Een heel bekend,,cruydtboeck" is dat van Dodoens uit In 1482 was er reeds het herbarium of kruidboek van Matthias Goes. Nu hebben geneeskruiden duizendenjaren een rol gespeeld en dat niet alleen in onze streken. Dit bewijst b.v. een in Egypte geschreven papyrusrol uit de 16de eeuw voor Christus, waaróp talrijke recepten voorkomen tegen allerlei'kwalen. Een vijftien- a zestienhonderd jaar later schreef de Griekse arts en plantkundige Dioscurides zijn in vijf delen vervatte kruidenboek, waarin hij zo om en~temtaaste bij zeshonderd geneeskrachtige planten behandelde uit de gebieden rondom de Middellandse Zee. Nog weer ongeveer anderhalve eeuw later stelde een andere Griek, Galenus, op dezelfde: wijze een kruidboek samen. Deze twee heren worden dan ook beschouwd als de grondleggers voor Europa van de medische wetenschap inzake kruiden. (wordt vervolgd) B.H.A. FOKKELMAN EEN BRABANTS DORP IN DE 80-JARIGE OORLOG BRANDSCHATTEN, RANTSOENEREN EN ANDERE OORLOGSMISÈRE IN SINT MICHIELS GESTEL. Sint Michiels Gestel leyt seer vermaeckelijck op de Riviere de Dommel ende ligghen daer de slooten Ouclt Herlaer ende Nieuw Herlaer ende meer andere slooten van Edelen, waeronder het minste niet en is het Huys Zegewèrff'. Zo tekent Jacob van Oudenhoven het dorp in zijn,.beschrijvinghe van de Meyerye van Shertogenbosch" van Men zou denken dat het een introductie gold voor een soort Pastorale Symphonie. Een schril contrast met dit idyllisch portret van een liefelijk dorp vormt de schildering die zes schepenen van Sint Michiels Gestel op l Juli 1595 geven van de desolate. toestand waarin het dorp verkeert. 1 ) Zij schrijven: dat die meestendeel van den weylanden ende hoylanden liggende zijn tusschen die watermolens van Herlair ende die stadt van Shertogenbosch; van der welcke wij sedert die toepalinghe van der Diesen bij den Foorte van Crevecuer, egeen oft zeer weenich profijts gehadt en hebben;,,dat te beduchten is dat die gronden alzoe onder die vloet staende teendemael verrotten zullen;,,dat van den hoy dat wij uyt onse verdroncken hoylanden dit tegenwoirdich jair aengevuert hebben, onse beesten met groot menichte ende getal gestorven zij n ende noch dagelijx sterven; dat die toepalinghe aldus blijvende 2 ) veele erffenisse ende somige hoeven onder die heerlicheyt gelegen, verlaeten zullen worden ende alsoe ledich ende ongebruyckt zullen blijven liggen; dat tusschen den casteelen van Outherlair ende Nyentherlair vooits naer die capelle van Ruymel, vandaer voort streckende tot omtrent die Cappele van Den Dunghen, vandaer voort naer den Convente van den Eyckendonck al totter hoeven 104

108 van den Grooten Pettelaer, al onder die heerlicheyt gelegen zijn wel omtrent tderdegedeelt van den geheelen hoplanden ende ackerlanden, ende dat diezelve dezen voirleden winter duer die inundatie van den grooten wateren zoe lange onder die vloet gestaen hebben, datdie vruchten dairop staende meestendeels verdroncken ende tenijete zijn, soe dat diegeene van onse innegeseetenen ende anderen, die hennen verdroncken gelente nijet hersaijt en hebben, van dezelven hennen gelente nijet veel profiteeren en sullen;,,dat het dorp en zijn inwonders: wesende en van den naesten dorpen geseten ende wonende bij der stadt van Shertogenbosch, duer die excurse ende uuytlope van de garnisoenen ende crijchsvolck, liggende zoe binnen die stadt, alsoick van den garnisoenen binnen der stadt Grave en Eyndoven, alsoick van den casteelen van Hoochstraeten, Turnhout en Boxtel ten anderen, passeerende en repasseerende op te voirscreven stadt Shertogenbosch, boven alle dorpen van de Meijerije zoe groeten schade zijn lijdende, dat wij tzelve nijet en mogen wederstaen;,,dat geduerende desen trouble, binnen deser heerlicheyt, zoe bij den garnisoenen zoe tereenre als ter andere zijde (bedoeld zijn de Republiek en Spanje) zoe affgebrant als oick affgebroicken zijn wel vijfftich, zoe huijsen als schueren ende meer, wairduerende duer die voirscreven lasten, velen van den notabelsten ende rijcxste van onsen meedeinwoonderen hen metter woon begeven hebben uytter heerlicheyt, zoe binnen die stadt van Shertogenbosch als elders, stellende op henne goederen zeer schamele gesellen, egeen oft weenige macht hebbende met ons te contribueeren;,,inder vuegen dat zoe ons aen onse maentelijcke contributie egeene verlichtinghe geschiede noch minderinghe... (wij) nijet en zouden connen continueeren, mair zouden diezelve onse goederen duer die lasten ende oirsaecken boven verhaelt, moeten abandoneeren ende moeten verlaeten, tot ons ende onser naecomelinge ewijge bederffenisse..." (R 45 f. 171 vso) In de geladenheid van die laatste profetische zinnen, hoe sober ook gesteld, klinkt duidelijk de wanhoop doorom de noo.d waarin men verkeerde. Zij, schepenen, en uit hoofde van die functie in het algemeen de meest draagkrachtige inwoners, hadden het schrikbeeld voor ogen, dat ook zij, evenals de,,notabelsten'' die reeds een veilig heenkomen gezocht hadden, hun dorp zouden moeten verlaten, \yegtrekken betekende echter zekere armoede voor hen en voor hun nageslacht, want de bodem vormde hun kapitaal, daarvan kwamen hun inkomsten. Die bodem ook verschafte werk aan de overige-dorpsbewoners. Met deze briefen met de nodige machtigingen wordt Stans Adriaensz (Molemaeckers), een der hunnen, afgevaardigd naar 's-gravenhage om aldaar in den Hove ende Rade van Hollant" te solliciteeren" om verlichting en kwijtschelding van de maentelijcke contributie'', die het dorp moest betalen aan de Staten van Holland en Zeeland. Maar hoe was het mogelijk dat Sint Michiels Gestel moest betalen aan Den Haag, terwijl het toch in 1595, het jaar van dit schrijven,, met de stad en Meierij van den Bosch nog onderde landvoogd van Spanje stond en dus daar belastingplichtig was? Het sleutelwoord waarmee deze puzzle is op te lossen heet brandschatting". Het woordenwoord zegt van brandschatten": een gedwongen schatting opleggen onder bedreiging met brand en plundering". Reeds ten tijde van de Gelderse Oorlogen werd de Meierij bij herhaling geteisterd door rovende benden die de 105

109 bevolking terroriseerden. Bekend in ieders oren klinkt in dit verband vooral de naam Maarten van Rossum. B.v. in 1543 moesten de inwoners van Den Dungen hem 600 gulden betalen om den brand te ontgaan. Van 1537 is er in de Collectie Rogier van Leefdael een copie van een Plackart aengaende het Crijsvolck, bij den Keyser (Karel V), tegen hen die,,onder t dexel van desen tegenwoirdigen oirlogen in onsen landen van Brabant leven op 't volck zonder huere costen te betaelen''. Eien en ander werd toen verboden,,op penen van der galgen". Het zal niet het enige plakkaat geweest zijn dat tegen dit euvel werd uitgevaardigd. In de 80-jarige oorlog volgden de Staten echter een -andere tactiek: zij maken tot regel, wat anders door de krijgsbenden op eigen gelegenheid zou worden gedaan. In Inventaris nr. 65 Archieven van de Staten van Holland en West-Friesland (A.R. A. 's-hage) ligt een dossier Nr. 2592II b behelzende: Stukken rakende de contributie en de brandschattingen in Brabant van 1584 tot 1602". Daarbij zit o.m. een lijst van de,,maentelijcke contributie die de Seeven Staten trecken uit Brabant/Gelderland en Vlaenderen". Deze lijst is van Hierin staat Gestel met Gemonde aangeslagen voor 255 gulden. Alleen Schijndel rnet 389 gulden heeft een hogere brandpremie", alle andere plaatsen staan lager in de cijfers. Ter vergelijking: Ossche staat genoteerd voor 212 gulden, Oosterwijk voor 203 gulden l stuiver, en Vught slechts voor 117 gulden. Het totale bedrag van de schatting voor de Meierij is gulden en 7 stuiver. Zie hier dus de contributie waarover Stans Adriaensz in den Hove ende Rade van Hollant moest gaan solliciteren". Natuurlijk heeft het dorp naast deze maandelijkse contributie, die, naar men uit het protocol kan opmaken, te Heusden moest worden afgedragen; ook de gewone lasten van verponding en bede (koningsbede) te betalen. 3) Talrijk zijn dan ook de getuigenissen afgelegd voorde schepenbank, waarbij wordt verklaard dat de betrokken personen, inwoners van de heerlijkheid, aan beide partijen" in het conflict, aan de partij van de Staten van Holland, en aan de partij van zijne koninklijke majesteit de koning van Spanje contributie betalen: dat het commengelt" hieraan besteed wordt. (R.45 f. 16,17 v,20 en passim). Niet betalen van de contributie betekende extra ellende, want de legeraanvoerders die met hun troepen in Brabant of Gelderland gelegerd zijn, weten heel goed hoe zij de bevolking dan kunnen afstraffen: Zij laten eenvoudig hun troepen op zo'n dorp los. De term die hiervoor geldt is exemptieeren". Niermeyers Lexicon geeft als tweede betekenis van exemptio": een boete die men mag betalen om een straf te ontgaan". Als Kapitein Mondragon, die in 1585 gelegerd is te Turnhout, van het dorp een hoog bedrag per dag eist, een som die het dorp zegt niet te kunnen betalen, stuurt hij tot driemaal toe twee vendels die er enige dagen blijven. De schade-van z;o'n bezoek loopt in de duizenden guldens. Het dorp had blijkbaar de naam kapitaalkrachtig te zijn. De schepenen zelf zeggen dat hen dit overkomen is duerfaeme van betaelinghe". (R.45 f. 20v en 21) De maandelijkse contributie is bijaldien niet het enige en niet het ergste waarover het dorp zich beklaagt. Erger is de overlast en molest die men ondervindt van rondtrekkende benden en van de legers. Door soldaten in garnizoen gelegen in Heusden, Bergen op Zoqm, Geertruiclenberg, (Zalt)Bommel en Grave, later ook Breda, en op dé kastelen van Hedel, Nuland en Boxmeer en andere, worden inwoners soms bij 106

110 nacht, soms bij dag,,geapprehendeert" en gevangen gezet, waarna zij binnen die steden of kastelen moeten worden,,gerantsoenëert'' ofwel: met een losgeld vrijgekocht. (R 45 f. 20v) - Enige voorbeelden mogen volstaan: Henrick Jansz die Rundmolder werd tot tweemaal toe opgelicht" en gevangen gezet. Eenmaal te Heusden, waar hij vrij kan komen met 106 gulden rantsoen, en eenmaal te Hedel, waar naast een losgeld van 12 gulden ook voor verteer'' moest worden betaald. Als eigentijds voorpagina-nieuws leest men in het protocol de kidnapping" van de zoon van Jonker Lambert (Millinck) van Gerwen. Twee soldaten van het garnizoen van Heusden, die de avond tevoren binnen de heerlijkheid zijn gekomen, eisen van de dienstmaagd dat haren Jonker" hen eten en drinken zal brengen. Daarna dreigen zij de paarden van den jonker mee te nemen, tenzij deze of zijn zoon naar buiten komt. Per saldo wordt de zoon mee naar Heusden genomen in plaetse van exemtie". (R 45 f. 181v) Paarden en koeien worden het gemakkelijkst gekaapt". De getuigenverklaringen leveren soms interessante -bijzonderheden op voor onze kennis van taal, economische toestanden en gebruiken. Zo worden uit het Empels.Veld weggehaald: een witte duyster" schimmel, en een muyrvael swerte" merrie. Van het paard van Rutger Corstiaensz Spierincx verhaalt de getuige, dat hij in 1609 op Hellich Sacramentsavont bij, aen ende present is geweest binnen der Vrijheyt van Ossch op te gemeyn perdemerckt aldair, alswanneer Corstiaen Henricksz Spierincx tot behoeff ende ten bijwesen van Rutger, zijn zoon, gecocht heeft van zekeren buytenman een bruyn blesse vollen, alsdoen twee jaeren oudt zijnde, ter somme van negnen ponden Vlaems, welcke penningen hij datelijck heeft sien overtellen aen den vercooper: hebbende mede gedroncken van den lijffcoop geprocedeefl van den coöpe des voirszeide yollens": waarna de getuige ten dage voirzeid, zittende op zijn zelffs pert, metten zelve Rutger op sijn bruyn bless vollen térugge naerhuys gereden is". (R.46 acte van 3 Dec. 1616). Soms zijn de soldaten of benden die deze terreurdaden volvoerden met name bekend. Zo slaan zes ruiters onder Jonker Everart van Dorn een zijdeldeur" in bij de weduwe Jan Hermansz, leiden daar een koe weg en halen twee paarden uit de weide. 'Jan, eeri nog-jonge zoon, wil dit beletten, maar hij krijgt van den Jonker een vierroyer'' op de borst, onder het dreigement:,-,laet dit pert gaen of ik schiet u deur 't lijff'. (R. 45 f. 82) ' Wat voor mensen de soldaten waren die voorde Republiek of voor Spanje ten strijde trokken, kunnen we opmaken uit actes van het jaar 1557, die haast vermakelijk zijn, als men voorbijziet aan de tragische inhoud. Het betreft actes (R. 43 nrs. 116 én 134) die betrekking hebben op uitbetaalde soldij aan een vendel (100 man) knechten" onder den regimente van Hertoch Erich van Bruynswijck Luneborch". De namen van de vendrik en zijn 99 knechten geven enige kijk op de levensvisie van deze ' mannen. Onder hen bevinden zich namelijk lieden die zich noemen: Jonck Verdorven, Alverdobbelt van Campen, Olde Lichthart van Campen, Seldenthuys van Buel, Brehorst van Heel, Sondersorch en Truertriyet van Antwerpen, Schaep zonder Wol van Aken en Keyzer zonder Gelt"hetgeen slechts een bloemlezing is van de meest schilderachtige namen. Het bedrag dat hen uitbetaald werd is meestal een kroon of een goudgulden. Enige laten zich betalen met Hornse guldens. De vendrichen zijn 107

111 medebruederen" hebben inmiddels reeds hen lijff gelaten en zijn herstecke geschote ende verdroncken". Volgens een verklaring afgelegd in 1590 zijn sedert 1565, dus in 25 jaar ü'jds, afgebrandt, gedestrueert ende vernielt meer dan 80 deegelijcke werdighe vierstedenende wbninghen, behalven anderen schueren ende schoppen". Zeker45 van de notabelsten" inwoners zijn weggetrokken naarden Bosch, den Dungen of elders. Het dorp is door dit alles zozeer achteruitgegaan dat, waar men vroeger 100 gulden kon opbrengen, men er nu geen 25 meer kan betalen. (De betekenis is dus, dat het dorp dan nog slechts 25% van zijn vroegere draagkracht heeft overgehouden. (R. 45 f. 20v) In 1579 was het Hertog Cazijmiro met zijn ruiters die op zijn doortocht door het dorp het meestendeel van de cingule (singels) en de Plaetse om de Kercke gehelijcke affgebrandt hebben,.met veel meer andere schone woonsteden en schuren. In 1580 hebben soldaten zoe te voet als te perde" ten garnizoen destijds gelegen binnen Heusden, den geheelen cingule ende huysen van de Plaets orn die Kercke gehelijcke affgebrandt met meer anderen huysen buyten der voirzeide Plaetse ende daertoe noch diversen persoonen van onsen innegeseetenen met hen genomen, die ons dijertijt gecost hebben te rantsoenéeren meer dan 3000 gulden". (R. 45 f. 19v en 20). > In september 1585 is Dragon (Mondragon) die toen met het leger lag in de Vrijheid van Turnhout,,,aen den welcken wij zoe swaerlijcke gequotizeert waeren dat wij die dagelijcx nijet vergelden en consten", met twee compagnieën ruiters 10 dagen gebleven, wat een schadepost betekende van meer dan 4500 gulden. (R. 45 f. 87v) In de winter van.1585 heeft Karel Van Mansfeit met den geweldigen leeger, soe Spaengeaerden als andere'' tot Gestel en op den Dungen gelegen, waarna hij over de Maas trok. Dit verblijf kostte het dorp gulden. Toen dezelfde graaf Karel van Mansfeit op Hemert en in de omgeving van Heusden lag, heeft dat van uytteringe van ruiters en knechten" meer dan 2000 gulden gekost. En toen daarop het krijgsvolk terugkeerde uit de schans van Hemert, bracht dat weer 1500 gulden schade mee. (R. 45 f. 20v en 87v) Toen in 1590 het leger voor Nijmegen en Batenburg lag, hebben convooytroepen voor het geschut en de proviandwagens op de stad ' s-hertogenbosch, wel 25 keer de inwo'ners van Gestel aan de Dungense zijde overvallen, zodat deze hun huizen hebben moeten verlaten en zich met kinderen en beesten in de velden, heggen en hagen hebben moeten begeven. In 1593 heeft het dorp van het leger komende en gelegen hebbende voor Geertruidenberg, dat zich te Vught,,nederleechde'', meer dan 6 compagnieën of vendelen onderhouden. Behalve den deurtocht van denzelven leegere, waerduer wij ende onse innegeseetenen zeer grotelijcke beschadicht zijn geweest zoe cost, dranck als veele andere ons ende onse medeinwoondere mobele in den deurtocht genomen ende afhendich gemaickt". (R. 45 f. 172) In 1593 opereert Maurits vanuit Vught tot op de Pettelaar, waar zij zich in 1603 weet te verschansen. Wellicht dateert uit die tijd de naam Geusendijck" die men op sommige oude kaarten ziet, voor het dijkje dat het goed den Pettelaar met Oud Herlaar en zo met'vught verbindt. (Van Heurn, deel II) Tenslotte is het Frederik Hendrik die zich in 1629 met zijn troepen om de stad legert, 108

112 waarbij volgens de bestaande kaarten van het legerkamp de Koning van Bohemen zijn kwartier heeft op het kasteel Oud Herlaar, terwijl de Heer van Brederode op Den Dungen gelegerd is. Is het een wonder dat inwoners die het zich konden permitteren een veilig heenkomen zochten? Velen nemen hun intrek binnen 's-hertogenbosch. Zoals Jonker Lambert (Millinck) van Gerwen, die na het afbranden van zijn brouwerij van Heer Peter de Ruyter, kanunnik, voor twee jaar een huis huurt op de Papen Huls, waar zijn Gestelse buren,,,zoe wanneer zij tot Gestel van ruyteren en knechten bevairt waren, hun toevlucht dicwels bij denzelven Gerwen binnen die voirzeidé stadt genomen hebben", zoals die buren op 9 Juli 1593 verklaren. Ook op Den Dungen is of voelt men zich veiliger. En inderdaad daar was reden voor. Den Dungen was gelegen in de Vrijdom van de stad; de inwoners waren poorters en hadden recht op bescherming. Van september 1585 bevindt zich in het Bosch schepenprotocol een plechtige verklaring van de stad, waarin de rechten van den Dungen (en de plichten) nog eens plechtig worden benadrukt. Zij die woonden onder het Vrijdom behoefden niet mee te betalen aan de lasten van Gestel. En juist dit voelt de gemeente Sint Michiels Gestel als een onrecht, herhaaldelijk'komen zij in hun klachten hierop terug. De ingezetenen van Den Dungen, stellen zij, bezitten tvierendeel van.den ackerlanden, dwelcke zij zelffs metten lijve alhijer comen tuelen ende doen tuelen, sonder oick enijgen onsen lasten met ons te willen helpen dragen". Onlangs hebben zij weliswaar een zeker bedrag gegeven ten dele aan Gestel, ten dele aan anderen ten behoeve van Gestel, maar dat bedrag is opgegaan. aan de kosten van het proces dat Sint Michiels Gestel om genoemde redenen had aangespannen tegen die van -Den Dungen. Bovendien was deze bijdrage slechts eenmalig en de Dungenaren willen hen als voir met t vrijdomme ende poirterije der stadt behelpen ende bevrijen". Nog op 20 Mei 1591 leggen schepenen vast dat Jaques die Wael, schout van het kwartier van Oosterwijk, nog behoort te worden,,gerecompenseert'' voor de moeiten die hij voor het dorp gedaan heeft in het proces tegen Den Dungen. (R. 45 f. 43) Ook krijgt men de indruk dat men in de stad of elders slecht op de hoogte was van de toestand in het dorp. Zo maande de weduwe Marcelis Pijnappel wegens pacht van een weikamp het Doybroeck tussen den Pettelaer en de Pleyn, terwijl dit (reeds in 1591) diep onder water staat. (R. 45 f. 5) Adriaen Jan Petersz, pachter van de goederen van Corstiaen Henricksz Spierincx op Ruimel, moet later getuigen dat de ruiters van Mondragon en de benden van Herentals in 1586 zijn koren hebben afgemaaid en vee van hem meegenomen, zodat hij de pacht niet kan betalen. (R. 45 f. 59). Andere inwoners hebben hun bivak opgeslagen binnen de muren van Oud Herlaer, of op het kasteel met dobbele grachten" de Ruwenberch, dat de Carthuizers van Vught na de brand van hun klooster aldaar in 1577 (zie Schutjes onder Vught en Sasse van Ysselt onder St. Jorisstraat) van Jkr. Johan van Raveschoth gehuurd hadden (R. 45 f. 9). Daar wonen onder meer de Pastoor, Heer.Gielis Doolvoet, die als kostganger heeft Jkr. Jan van Merode, natuurlijke zoon van Heer Jan van Merode kannunik van Oirschot,,sijnen commensael wesende en met hem tertaeffel gaende'' (R. 45 f. 48). Ook de secretaris van het dorp, Mr. Adriaen Leunisz van Heze, die later te Vught zijn toevlucht zocht, was daar ingetrokken met meubels etc., hetgeen '

113 Mathijs van Beeck kan getuigen die vaak met hem de boeken uit de,,dorpscomme'' moest halen die in de kerk stond. Om de veelvuldige klachten van de dorpen dat de kwartierschouten en andere autoriteiten de ingezetenen geld afpersten, werd door de landsregering Mr. Paulus Mechelmans aangesteld om die zaak te onderzoeken. De dorpen moeten dan opgave doen van de buitengewone lasten die zij gehad hebben. (Van Heurn, deel II pag. 191). In het schepenprotocól van St.M.Gestel (R. 45 fol. 28 e.v.) vinden we een enorme staat van uitgaven, samengesteld uit de opgaven van de burgemeesters, die krachtens een schrijven uit Weert van 28 Jan met manuaalboeken" en andere bescheiden moeten verschijnen voorden auditeur" Mechelmans om verantwoording te doen van alle dorpslasten,,zo ordinare als extraordinare'' van de laatste vier jaar. In die vier jaar zijn er 37 borgemeesters geweest 4 ), meestal 4 tegelijk en gedurende drie, soms meer, maanden.in totaal hebben deze in die vier jaar ruim gulden uitgegeven, die hier verantwoord worden. De uitgaven zijn gedaan aan de Kapitein Michiel van der Starre (o.m. op kasteel Nieuw Herlaar), Wynants (te 's-bosch), Fabro Regina (op het fort van Engelen), Borchgreef, van Ruwvorde, Lanckhart (gelegerd in. Sint M.Gestel) en Mondragon; aan de Heer van Helmond en de schout van Oosterwijk (Jaques die Wael), aan de Compagnie van de Graaf van Hoogstraten, aan Kolonel Camille de Capissyrta (?), aan de Graaf van Mansfeit, de commissaris Hambroeck, de rentmeester Splinter (van Voorn), de secretaris Walsscham; aan Sr. Marcö Julio, de Jongeheer van Peterschem, de ruiters die Croonrock"" gelegen voor Nijmegen, en de heirqueboziers" in Geertruidenberg. Er is betaald voor brant, kerssen en ander servitie", voor paarden, koren, hop en schapen; voor heirwagens" gedaan in den leger voor die stad van Bergen op Zoom (met verlies van de paarden) en op de steden Rijnberck, Nijmegen en Grave; voor amonitiebroet" en amonitiewagens met pioniers (lieden die legerdiensten zoals graafwerk voor loopgraven etc. verrichten); voor pioniersgelt o. m. tot Loon en op de schans van Hemert en in hel: leger voor Breda, aan die,.duytsche soldaten die aldaar voirons pionierden"; voor vervoer, convooygélden, bodenionen en schenckgelt"; voor giften en geschenken om invloedrijke personen gunstig te stemmen, voor verteer van soldaten, maar ook voor het onderhout van de taeffels van zijne excellentie den Grave van Mansfeit"; om koren te vervoeren van Herentals in de forten en de stadt van Geertruidenberg en tenslotte aan exercitie" gedaan door kapiteins en soldaten. De geschiedenis verhaalt niet of het dorp hiervoor ooit schadeloos gesteld is. Telkens wanneer de omstandigheden het enigszins toelaten, zo wanneer rond 1595 het krijgstoneel zich meer zuidwaarts verplaatst naar de grens met Frankrijk, keren dorpelingen weer terug. Laureyns Michiels Jan Hermansz die in den Bosch had gewoond, komt met vrouw, beesten, tobben, stanten, coetsen, bedden en ander huysraet in zijn eyghen huys tot Ruymel (R. 45 f. 82); Gerit zoon van wijlen Jan Spierincx, die in Heusden in dienst was geweest, komt zijn teulneringe" weer opnemen (R. 45 f. 65); Jkr. Johan van Raveschoth keert terug op zijn verwoeste huis op Emaus. Vóór hij klaar is dit te repareren", wordt hij echter weer (opnieuw) gevangen genomen. De muren en het dak zijn dan nog niet af, zijn meubels en 110

114 beesten kunnen niet droog staan, bedden, potten, ketels en zo meer zijn zolang ondergebracht bij Jkr. Francois van Grevenbroeck. (R. 45 f. 198vso) Een kleine bloemlezing uit getuigenissen volstaat om te laten zien hoe zij het dorp dan aantreffen: Het kasteel van Herlaar is in dak en vensters zwaar beschadigd; de hoeve (het hofgoed") van Herlaar is verwoest en moet op een andere plaats herbouwd worden; het bos van Herlaer is door de soldaten gekapt.en het hout is weggehaald. Ook bij Nieuw Herlaer op den Bruel zijn zware eikebomen gekapt en naar het fort van Engelen gevoerd; de muren van dit kasteel liggen omgevallen in de grachten. Een huis met 15 lopen land in de Volmeer is door het water verzwolgen; het huis Van Andel aan de Plaets bij het kerkhof, is afgebrand door de,,vianden van zijne majesteit'', het erf ligt ledig en wordt gebruikt als wei voor beesten. Ten dele moeten de terugkerenden dan ook hun intrek nemen bij familie, buren of bekenden. (R. 45 f. 18v v-180v-198v) Enkele families zoals de familie Pels, zijn zeer zwaar getroffen. Matheus Gijsberts Pels heeft gevangen gezeten, zijn huis aan de Beeckant is tot driemaal toe afgebrand; zelf is hij daarbij of daarna,,op vreselijcke wijze van levende lijve ter doot gebrocht'', en of dat nog niet genoeg is, vervolgt men de zoon Petef.Matheus Pels, met processen wegens betalingen waartoe de verarmde familie niet meer in staat is. (R.. 45 f. 157v-205 o.m.) Uit het voorgaande is wel duidelijk dat er heel wat menselijk leed tussen de regels van de acten in het schepenprotocol verborgen ligt. Zij die die tijd van terreur hebben kunnen overleven, hebben elkaar droevige verhalen moeten doen. Misschien hebben ze, bevrijd van de angst, toen toch nog kunnen lachen met het verhaal dat Gerit Jansz van de Loo, pachter van de imposten, die door de Spanjaarden vervolgd werd; deur vreesen van dezelve Spaegiaerden hem thuys snachts nijet en dorste houden, maer ginck snachts slaepen in der kercke van Gemonden". (R. 45 f. 15vso) Met een van die verhalen, die de verwarring die er in die tijd bestond en het misbruik dat men daarvan kon maken goed weergeven, zouden we dit relaas van een Brabants dorp in oorlogstijd willen beëindigen. De lotgevallen namelijk van Peter Willem Driessen, een jongeman, nog minderjarig, die in 1585 studeerde in het graafschap Holland, te Rijnsburgbij Leiden. Peter wordt door zijn voogden terug naar huis, naar Den Dungen, ontboden, omdat de goederen van de jongen anders dreigen te worden geconfiskeerd door de rentmeester van de confiscatie Jan Splinter van Voorn. Toen Peter thuis terugkeerde, waren zijn goederen echter reeds door de rentmeester in arrest genomen en aengeslaegen". In de mening dat hij daardoor zijn goederen kon conserveren" heeft Peter toen dienst genomen in het leger van Zijne Majesteit, doch dit mocht niet baten. Wel heeft Peter van de rentmeester. Splinter vari Voorn zijn goederen vooreen grote som gelds kunnen terugkopen. Sedert de inneming van de Nieuwe Schans bij Gewande (fort St. Andries)in 1586, is Peter niet meer in dienst geweest. Vanaf 1588 woont hij onder Sint Michiels Gestel en draagt met alle inwoners bij in de contributie"... Want goddelijck ende behoirlijck is in alle réchtverdige saeken der waergeyt getuichenisse te geven". MECHELIEN SPIERINGS 111

115 ') Merkwaardig is dat in deze brief slechts zes schepenen optreden namens het dorp, terwijl toch de gewoonte is dat in dergelijke missiven het gehele corpus" met schout, schepenen, kerkmeesters en H. Geestmeester, spreekt. Misschien moeten we de conclusie trekken dat de niet-genoemden ' tot de notabelsten" behoorden, die waren weggetrokken. 2 ) Van Heurn, deel II, noemt het leggen van de dam in de Dieze in het jaar 159:3, doch spreekt reeds eerder over inundaties rond de stad, door het doorsteken van de dijken bij Lith. Hij laat verder blijken hoe deze dam voor 's-hertogenbosch het einde van handel en welvaart betekende. 3 ) De verponding was een omslag der dorpslasten over alle onroerende goederen en hun gebruikers; de bede of koningsbede was oorspronkelijk gesteld op de haard- en vuursteden. In de legger van 1663 (G.A.St.M.Gestel nr. 61) staat achterin een opgave van hetgeen de gemeente dun jaarlijks verschuldigd is. Met een toegestane Vijfde verhoging" mee, is dat 3358 gulden en 12 stuiver voor verponding en 736 gulden 8 stuiver aan het kantoor van de bede. Somma: 4095 gulden. Het cijfer 736 gld. voor de bede wordt ook genoemd door Jacob van Oudenhoven. In de Tegenwoordige Staat van Staatsbrabant weet men alleen te verhalen dat de verponding van Gestel en Gemonde door een bijzondere.ontvanger wordt ingevorderd, maar niet hoeveel deze bedraagt. 4 ) Borgemeesters zijn personen die borg blijven voor de afdracht van belastinggelden; in normale tijden kende het dorp 4 borgemeesters (per heerdgang één), die telkens benoemd werden voor één jaar. (Zie Kokke). Literatuur: L.G.C.M. van Dijck, O.S.A.: Jacob van Oudenhoven, in Varia Historica Brabantica III, pag. 335, 's-bosch 1969 J.H. van Heum: Historie der Stad en Meyerye van Shertogenbosch, deel H, 1776 S.M.M. Jongmans: Kroniek van Sint Michiels Gestel, St.M. Gestel 1963 C.Th. Kokke: Inventaris van het Archief der Gemeente St.M.Gestel, Boxtel 1949 Jacob van Oudenhoven: Beschrijving van de Meyerye van Shertogenbosch, 1670 A.F.O. van Sasse van Ysselt: De Voorname Huizen etc. deel I L.H.C. Schutjens: Kerkelijke Geschiedenis van het Bisdom 's-hertogenbosch, deel IV en V. Sl.M.Gestel 1872 Isaack Tirion: Tegenwoordige Staat van Staats Brabant, deel II van Tegenwoordige Staat der Vereenichde Nederlanden te Amsterdam bij Isaack Tirion, Geraadpleegde Archieven: A.R.A. 's-hage: Inventaris nr. 65 (nr. 2592) R.A. 's-bosch: 'R.St.Michiels Gestel R. 43 t/m 46 (R.A. 's-bosch) Collectie Rogier van Leefdael, nr. 8 G.A. St.Mich.Gestel: nr. 61. REMPLAgANTEN Tijdens een door een werkgroep van de heemkundekring te Nuenen gehouden reeks vraaggesprekken, vertelde Marinus de Greef (70 jaar), dat men vroeger voor zoveel mogelijk jongens, die in dienst moesten, een rempla9ant trachtte te werven (dat kostte een 600 a 1000 gulden). Want wie in dienst moest was gedoemd van een goej jongen" een slechterik" te worden. De hele buurt droeg zo nodig bij die remplacant te betalen. Toen voor Marinus' broer geen remplafant te krijgen was, had zijn moeder weken geschreuwd. (Mededeling W. Comelissen) 112

116 BEZWERINGEN EN POEDERS VAN SYMPATHIE Het is verwonderlijk hoeveel oudere mensen je in onze tijd nog kunt ontmoeten, die beweren dat zij de kunst verstaan om verstuikingen te genezen, pijn van brandwonden weg te nemen, bloedingen te stelpen, wratten te laten verdwijnen en meer van dergelijke zaken. Het is volgens hen een gave, die zij van iemand hebben gekregen en die zij op hun beurt ook weer eenmalig kunnen dooorgeven. De hele kunst bestaat hierin, dat er onder het maken van meestal drie kruisjes of driemaal strijken over de pijnlijke plaats een onverstaanbaar gebedje gepreveld wordt. Afgaande op verklaringen van mensen die door hen geholpen zijn schijnt het nog te werken ook. Het gebeurt echter maar zelden, dat mensen dié naar hun zeggen deze gave bezitten, er iets naders over willen vertellen. Het geheel is' gehuld in een sfeer van geheimzinnigheid die het nog steeds doet, al moeten we wel constateren dat de klandizie sterk is teruggelopen en veel jonge mensen het bestaan ervan niet eens meer kennen. We kunnen deze belezingen", zoals zij wel genoemd worden, dan ook beschouwen als een van de laatste overblijfsels van een heel bepaald soort volksgeneeskunde, dat, toen er nog geen behoorlijke dokters waren, blijkbaar druk beoefend werd. Voor veel Brabantse dorpen ligt die tijd nog niet zo heel ver achter ons. Enige jaren geleden kreeg ik eens bij toeval een boekje in handen, afkomstig van een belezer" die in de omgeving van Sint-Oedenrode een zekere bekendheid genoot, waarin een aantal recepten" stonden opgetekend. De meeste ervan bevatten, na alles wat hierover reeds is gepubliceerd, weinig nieuws meer. Toch w-il ik u ook deze recepten niet onthouden, want als geheel geven zij een interessant beeld van wat zo'n plaatselijke bezweerder aan middeltjes in voorraad kon hebben om in tijd van nood zijn lijdende medemens te helpen. 1. Om het bloeden te laten ophouden. Heden op deze dag, dat ik (of jij) deze wond gekregen heb, Bloed hou op, bloed sta stil in den naam des Heeren. Het zal niet pijnen, niet etteren of niet zweren In den naam des Heren". 2. Wanneer men zichzelf, of als iemand anders zich gebrand heeft, zegt men het volgende gebed driemaal op en maakt telkens bij ieder gebed met de duim een kruisje over de wond: Brand, brand, brand, Vlieg uit het vlees in het zand, In den naam van God de Vader, God de Zoon en God de H. Geest. Zowaar God de Vader, God de Zoon en God de H. Geest één zijn, Zowaar zult ge van de pijn genezen zijn". 3. Wanneer iemand zich heeft verstuikt, of als een beest over de koot (hoef) staat, moetje het volgende gebed driemaal opzeggen en telkens met de duim een kruisje maken over de plaats die pijn doet: Glorie zij den Vader, den Zoon en den H. Geest. Zowaar God de Vader en de Zoon en de H. Geest één zijn, Zo zult ge van de pijn genezen zijn". -113

117 4. Om iemand van de koorts te helpen. Men zegt het volgende gebed op, zonder dat men bij de zieke hoeft te komen: Toen de Heer Jezus naar het kruis toeging, Riepen de Joden Hem spottend achterna: Hij heeft de koorts of Hij krijgt de koorts - En gij hebt de koorts niet meer". Daarna bidt men vijf onze-vaders en vijf weesgegroeten en geeft voo'r de zieke een stukje linnen mede om op de kleding die de zieke aan heeft te spelden. Dit linnen moet gedoopt zijn in de bron te Handel. Na de ziekte het linnen bewaren, het blijft altijd goed.' Men mag het ook terug laten brengen om een volgende keer weer te gebruiken. 5. Bij tandpijn: hetzelfde gebed als bij de koorts, maar dan het linnen tegen de zieke tand houden. N.B. Er zijn ziektes waarbij de koorts niet helemaal weggaat, maar dit zijn hoge uitzonderingen. 6. Spit in de rug. Men houdt de linkerhand op de schouder van hem of haar, doet hetzelfde gebed als bij verstuiken of andere pijn, maakt driemaal met de duim - terwijl men de linkerhand op de schouder houdt - een kruis over de pijnlijke plaats. Daarna bidt men vijf onze-vaders en vijf weesgegroeten, of men laat dit door hem of haar bidden. 7. Wratten. Je neemt eerst een touwtje, niet te dik, b. v. metselaarstouw, vraag hoeveel wratten hij of zij heeft en leg evenveel knopen in het touwtje. Neem het in de linkerhand met de rechterduim er boven en zeg het volgende gebed: Als de doden het graf ingaan, Neem dan de wratten er af". Daarna stop je het in de grond en wanneer het touwtje verrot is zijn de wratten weg. Dit duurt ongeveer een maand. Dit waren dan de meer gewone middeltjes uit het boekje. In de volksgeneeskunde kunnen zij ondergebracht worden bij de categorie van bezweringen. Uit de talloze varianten en verbasteringen waarin zij voorkomen blijkt, dat ze al heel oud zijn. We vinden ze vermoedelijk reeds terug in een geschrift van St. Eligius, vanaf 641 tot 659 bisschop van Doornik. Hij geeft daarin een opsomming van allerlei heidense gebruiken waarmee christenen zich niet moeten inlaten en zegt o.a., dat zij geen tovenaars, waarzeggers of bezweerders mogen raadplegen, hetzij bij ziekte of wat dan ook. Wat verderop herhaalt hij nog eens: als iemand ziek wordt, wend je dan niet tot bezweerders en hang geen linten aan bomen, leg er geen bij heilige eiken of op kruispunten van wegen. De heidense bezweerders waarover Eligius hier spreekt, zullen, zoals iedereen toen, ook wel christen geworden zijn en hun bezweringen daarbij aangepast hebben. In wezen bleven deze echter even heidens als daarvoor, omdat zij steunden op een geestenwereld waartoe ook ziekte en pijn behoorden. Dit waren boze geesten die men door krachtige bezweringen meende te kunnen uitdrijven. Het is eigenlijk uiterst merkwaardig, dat deze oer-heidense gedachte zolang stand gehouden heeft en 114

118 dat er nog steeds mensen gevonden worden die, zij het op een onschuldige manier, zich er mee bezighouden, terwijl andere er nog steeds baat bij (menen te) vinden. Behalve deze serie bezweringen bevatte het bewuste boekje ook een recept voor het maken en de toepassing van,,de pint", vroeger op sommige plaatsen een vrij veel toegepast middel om iemand van pijn te verlossen. Naar gegevens uit het begin van deze eeuw werd dit middel vooral toegepast in de Antwerpse Kempen en in Brabant. Het werkte met het z.g. poeder van sympathie". Onder poeders van sympathie verstond men,,poeders die'geacht werden zelfs op afstand op het menselijk lichaam in te werken". Zij bestonden uit een soort sulfaat, dat wonden heette te helen, wanneer men het strooide op bloed dat uit de wonden afkomstig was. De pintjesmeester stak het doekje met bloed of etter in een soort pint of pot, die een mengsel bevatte, waar de pintjesmeesters alleen het geheim van kenden. De pint werd matig.bij het vuur verwarmd en de lijder voelde dan zijn pijn verminderen". Het gewone volk was er van overtuigd, dat de pintjesmeesters niet alleen de macht hadden om de pijn te doen verdwijnen, maar ook om ze te doen terugkeren. Overmatig verwarmen of sterk afkoelen van de pint zou bij de patiënt een ondragelijke pijn veroorzaken. Het poeder van sympathie werd meestal bewaard in een pint, een inhoudsmaat voor vloeistoffen, variërend van een halve liter tot ongeveer vijf liter. Daarom is men dit middel,,de pint" gaan noemen. Een Karmeliet zou het geheim van het poeder van sympathie" uit het oosten meegebracht hebben en doorgegeven aan een zekere Kenelm Digby, die leefde van 1603 tot 1665 en belangrijke posten bekleedde aan het Engelse hof onder Jacob I en daarna in Frankrijk onder Karel I. In 1658 hield deze Digby te Montpelliereen lezing over,,la poudre' de sympathie", die reeds in hetzelfde jaar in meerdere talen gepubliceerd werd. In 1661 verscheen ook een Nederlandse vertaling: D'eminente oratie over 't ghenesen der wonden door het poeder toegenaemd de Sympathie", in 1681 gevolgd door: Theatrum sympatheticum ofte wondertooneel der natuers verborgentheden''. In een Frans bericht uit die tijd staat echter, dat Digby het poeder van Sympathie te Montpellier opnieuw" aan de orde stelde (de nouveau prönée par lui). Het moet dus al eerder in Europa bekend geweest zijn. Vooral in bepaalde kringen van de geestelijkheid stond men huiverig tegenover de poeders van sympathie, omdat zij genezende kracht hadden zonder met de wond in aanraking te komen: une chose si extraordinaire ne pourrait venirque d'un mauvais principe. Men drong toen reeds aan op een verbod. Ook in Nederland werden later de poeders van sympathie en al die toverijen'' uit de geneeskunde verbannen. Onder het volk is de pint echter tot op de dag van vandaag bekend gebleven en je mag er tegenover bepaalde mensen die er mee in aanraking zijn geweest, geen kwaad woord over zeggen. Het recept dat we in Sint-Oedenrode vonden luidt als volgt: Hoe men de pint moet maken. Haal in een apotheek een pond vitrioolblauw, in klonten of gemalen. Doe dit in een aarden pot, geen le, zinkof tin. Ga dan in de St.-Jansnacht (23 op 24 juni) na één uur met een emmeren een doek naar buiten, strijk de doek óver haver of klaver en wring hem in de emmer uit totdatje een paar liter dauw hebt. Je moet klaar zijn voor de zon opkomt. Je zet deze dauw in een pot in de kelder tot na de feestdag van O.L. Vrouw, omstreeks half augustus. Dan neem je deze pot en doet het vitriöol- 115

119 blauw in de pot met dauw, maar zó, dat het vitriool onder de dauw blijft. Er moet dus meer dauw zijn dan vitriool. Dan hang je een oud gordijn of kant over de pot en laat het in de zon opdrogen. Het mag 's morgens niet naar buiten voor de zon op is en 's avonds moet het naar binnen vóór de zon ondergaat. Ineen paar dagen is dit klaar. Het is aan te raden om in deze tijd niet te ver van huis te gaan, want wanneer er wolken voor de zon komen, moetje er een dikkere doek over hangen totdat die wolk voor de zon weg is. Je moet er vooral zorg voor dragen dat het er niet op regent. Het beste is te wachten met dit alles tot de hondsdagen voorbij zijn. Wanneer alles door de zon goed is opgedroogd - het poeder moet weer net zo droog zijn als voor men de dauw er opdeed - doet men het in een fles en bewaart het op een droge plaats. Dit alles moet gebeuren tussen de Hoog en Laag Lieve Vrouw, 15 augustus en 8 september. Men heeft elk jaar de kans dit te doen, maar omdat het op St.-Jansnacht niet altijd dauwt - het mag ook niet geregend hebben, want het moet zuivere dauw zijn - geldt: hoe meer men neemt, als men het doet, des te langer men genoeg heeft. Men kan het wel in een keer voor heel zijn leven klaar maken. Het blijft altijd goed, als het maar droog blijft. Toepassing - om iemand van de pijn te helpen. Wanneer iemand zich stoot en bloedt, dit geldt ook voor jezelf, neem dan een linnen doekje met wat van het bloed, een paar druppels is genoeg, en doe daar wat vitrioolblauw op, een half suikerlepeltje. Draai het er góéd in, doe er een touwtje om en hang het negen dagen en negen nachten in het knoopsgat van je hemd. Stop het daarna in de grond, niet verbranden. De pijn is over zo gauw het je lichaamstemperatuur heeft aangenomen. Houd daarom het doekje even in de hand bij de kachel, zoveel eerder is men van de pijn af. Als men zelf koortsen heeft zal de pijn niet verminderen. Je temperatuur moet normaal zijn. - Het helpt bij mens en dier. Behalve bij verwondingen kan de pint ook toegepast worden bij brandwonden en verzweringen, als er maar vocht bij de hand is, want dat is een noodzakelijke voorwaarde. In oudere geschriften wordt aan de pint genezende kracht toegeschreven, maar zoals wij het middel op enige plaatsen nog terugvonden, helpt het uitsluitend om de pijn weg te nemen. Wat dit middel al meteen verdacht maakt, zijn de duidelijk vóór-christelijke elementen waaruit het opgebouwd is. Het feest van St.-Jan valt in de dagen van het vroegere Germaanse midzomer-feest, dat uitbundig gevierd werd. De nacht voor dit feest was een van de meest wonderlijke nachten van het gehele jaar. De dauw in deze nacht had een bijzonder genezende kracht. Het nu nog bekende dauwtrappen is daar niet vreemd aan. Bepaalde planten in deze nacht geplukt hadden naast hun gewone werking nog allerlei speciale eigenschappen: zij brachten genezing, boden bescherming tegen alle mogelijke gevaren, maar zij konden ook dienen tot het samenstellen van boze heksenbrouwsels. Hoe lang deze magie in christelijke tijden nog is blijven voortleven blijkt o.a. uit een verbod, in 1612 uitgevaardigd door de synode van Ferrara: Wij verbieden ten strengste om in de nacht die het feest van St.-Jan de Doper voorafgaat yarens of zaden van varens te verzamelen". Ook alles wat in het volksgeloof moest gebeuren tussen de Hoog en de Laag Lieve Vrouw is al even verdacht. Daarbij komt dan nog het drogen van de pint in zuiver zonlicht; een paar 116

120 regendruppels of een wolk kunnen het middel reeds onwerkzaam maken. Dit past geheel in een vroegere zonne-kultus. Wat de toepassing van de pint betreft: het beginsel van sympathie, de pijn heeft meer belangstelling voor het wondermiddel dan voor het lichaam waarin zij huist, steunt op een primitief animisme, waarbij de pijn als een zelfstandig wezen beschouwd werd, niet noodzakelijk gebonden aan ziekte en verwonding. Volkskundig'gezien is de pint een zeer interessant gegeven, geneeskundig kan het echter niet de minste waarde hebben omdat het steunt op een mauvais principe", een foutief en lang achterhaald beginsel. Ofschoon de pint vroeger wel als een familie-geheim bewaard werd, is hier toch geen sprake van doorgeven" zoals dat bij bezweringen bekend is. Wie de pint volgens de regels gemaakt heeft, of hij het nu gelooft of niet, kan de pint toepassen met gegarandeerd succes. Ik heb me daarom laten verleiden om zelf eens de pint te maken. Ik heb er een paar jaar geduld voor moeten hebben, maar toen eindelijk de omstandigheden gunstig waren, heb ik mij om twee uur in de koele St.-Jansnacht begeven. Het enige levende wezen dat ik ontmoette was een donkere kat die vanonder een struik in een paar gestrekte sprongen mijn pad kruiste. Nu schrik je daar even van, maar vroeger zou men dit waarschijnlijk als een of ander teken in deze wonderlijke nacht ervaren hebben. Het verzamelen van de dauw viel erg mee. Met een doek was er spoedig ruim voldoende bijeen om de pint te kunnen maken, lang voordat de zon opkwam. Toen ik later bij daglicht de dauw zag, bleek hij in plaats van smetteloos helder, zoals ik verwacht had, bijna zwart te zijn. Eenvoudig filteren hielp niet en daarom werd hij maar zoals hij was in een aarden potje" weggezet. Rond 15 augustus werd een handvol vitriool fijngemaakt in een aardewerk-schaaltje en overgoten met de ondertussen helder geworden dauw. Op de bodem van het dauwpotje lag bijna een vingerdik vervuiling bezonken. Tussen de Hoog en de Laag Lieve Vrouw moest nu die dauw in zonlicht verdampen om het poeder werkzaam te maken. De eerste dagen na 15 augustus wilde de zon niet behoorlijk schijnen. Daarna volgde een periode met zon en wolken en moest telkens wanneer er een wolk voorde zon kwam het schaaltje afgedekt worden. Het werd een lijdensweg, maar tenslotte was het poeder toch nog vóór 8 september klaar in zuiver zonlicht gerijpt". Een keer heb ik deze pint toegepast, toen ik zelf met een pijnlijke beenwonde aan s,toel en bed gekluisterd was. Ik heb wat vocht uit de wonde op het doekje gedaan, daarover wat pintpoeder gestrooid, goed ingepakt en daarna tot lichaamstemperatuur verwarmd. Het hielp echter niet. Ik had het kunnen weten, want om de pint toe te kunnen passen moet je hél" zijn, dat wil zeggen fit, en je mag geen koorts hebben,,aanders help 't nie''. De pint staat nu veilig opgeborgen, wachtend op een gunstige gelegenheid, want bederven doet hij evenmin als wijwatter, dé bedèèrft ok nie". U zult u misschien afvragen, waarom al die moeite vooreen al zolang achterhaalde zaak. De reden is, dat ik nieuwsgierig geworden ben naar de achtergronden van de talloze verhalen die over de pint verteld worden. Ik was nl. in contact gekomen met de Kinderen van Agt, Hannes en Mieke, die toen nog als bejaarde mensen op een klein boerderijtje woonden. Zij hadden reeds lang een zekere vermaardheid als pijnstillers door middel van de pint. Hun moeder zou het geheim van de pint 117

121 gekregen hebben van mensen uit Woensel, die daar een café hadden dat nu nog De Pint heet. Uit de mond van Mieke,.een doodeerlijk en goedmoedig vrouwtje, hoorden we toen tot onze niet geringe verbazing de meest wonderlijke verhalen over de pint. De laat er hier een kleine bloemlezing uit volgen in het wat lijzige dialect waarin zij verteld werden, en dat ik zo goed mogelijk heb trachten weer te geven. Toen we bij Mieke het gesprek op de pint brachten, was haar eerste reactie: dé geleuve ze nie, nee dé geleuve ze niet. - Ook een zekere Ton geleuvde dé nie, mar toe stiet ie z'nège, ja nogal èr'g en hij ha 'n hil bietjepijn. En toen zin Ton, marge kost toch van de pijn afhèlpe. Ik zee jao, dé hebbe we teminste nog aalt gekunne; De zin,'dé zulde toch nie geleuve, mar ik zal't wel doen es ge wilt. Hij ha 'n hil bietje pijn. En zo gaouw es ik 't gedaon ha: 't wordt nie better, zin Ton, nee. Mar ik zeg: dé kan ok nie better worre, ik zin, óver vijf minute moet dé better zijn, want aanders helpt 't nie. Mar dan zijn vijf minute lang hè. En ja, hij keek lillek, hij ha 'n hil dil ongemak, dé koste goed zien, dé zin ie ok, mar dé koste ok zien. 't Waar zowè vijf minute en jao, Ton die ha de klok zoo in 't oog hè. En toen zin ie: 't wordt better, jao, ik vüul'd'r niks meer aaf. Vuulde gij d'r niks meer aaf? Nee ik vuul'd'r niks meer aaf. Ik zee ja, geleuvd'tnouofgeleuvd't nou nie? Jao, nou moest.ie 't toch geleuve war. D'rkwamp er is eentje bij ons, Driek, die ha 'n bist tegen d'r kop aon geschupt mee z'ne lèèrs aon, en nie zachjes, want de nagel van z'ne teen die schupte-nie zoo op z'ne voet hè. En dieë mens die ha gruwelijke pijn, dé kunde begrijpe, hij was gek van de pijn zinne ze. En toen waar ie naor den dokter gegaon en daor kosse ze' m nog zoo mee' n tèngske d'r aaf trekke. Dieë mens ha zo'n gruwelijke pijn, maar cl'r waar geen bloed hè. En toen kwaamp z'n zwaogerin, want die wonde kort bij, om 'm van de pijn af te hèlpe. Ik zee ja, hedde vocht bij oe. Nee, d'r is geen vocht, d'r is geen bloed. Ik zeg ja, dan kan'k oe nie hèlpe. Nee? zee ze, hij hee toch zo'n pijn, hij hee toch zo'n pijn. Hij is eigelijk gek, hij stond op z'ne kop in z'n bed van de pijn hè. En toen zin ze: es ge dan 's meegonkt. Ik zin nee, dé doe'k nie, ik gao nie mee, want ik kan op dieë fietspad nie fietse, zin ik. Ik zin, mar dan prebeer 't, ik zin, en dan snijdt 'm deur. Jao, es ge dan 's meegonkt. Nee zin ik, ik gao nie mee um deur dieën teen te snije. Ik zin, want ja, veronderstel is dé daornaoderhaand iets kaod in kwaampof iet, ja, ik mag nie snije war. Nee, dé doe'k nie, zin ik. Ik zin, mar es hij dé zélf wil doen, of gellie iemes, ik zin, dan zal'k wel hèlpe, ik wil mee alle plezier hèlpe. -En toen zin ze dé tegen Driek. En toen zin ie: gif me de schars, zin ie, dè'k 'rdeursnij. En hij snaoi er zelf deur hè en d'r kwaamp wèbloed uit. En toen kwamen ze mee bloed bij ons en toen hebbe we ze geholpe. En toen zin de vrouw: hoe lang zou dé nou worre eer de pijn better is? Ik durf bekaant nie naor huis,.zin ze, want ik kan't: nie aonzien zo'n pijn es dieë mens hee. Ik zee ja, dé moet better zijn es gij thuiskomt, aanders hèlp't nie. Het hielp, maar kort daarop kwam de dokter op bezoek. Toen kwaamp de dokter die kwaamp, en toen had ie ' ne krab in z'ne teen en die had ie uurst nie. We hedde nou gedaon, zin ie. Jao zin ie, d'r zijn hier mense -ja, zo praotte-nie, 't mènneke is naoderhaand zo mar inins dood gebleve - d'r zijn hier mense, die kunnen oe van de pijn afhèlpe, maar dan mos ik vocht hebbe, zin ie, en 118.

122 nou heb ik er mee de schars durgesneeë. Ouwewijven-evangelie, zin de dokter. Kan me nie schille, mar ik ben van de pijn af en ge kost me d'r nie afhèlpe, zin ie. Het verhaal gaat nog een hele tijd door. Toen Driek nog pijn had, had hij gezegd: honderd gulden voor wie me van de pijn kan afhelpen. Dat werd natuurlijk doorverteld en toen Driek op zijn manier kwarn bedanken, ging dat als volgt: Ik kom 's afrèkene, zin ie, en toen: we kost dé? En toen zin Hannes: ja ik heb geheurd, zin ie, van honderd gulden. Ja zin ie, dé waar ok, zin ie, en es ik 't toen, zin ie, op slag ha moete geve, zin ie, dan ha'k 't ok gedaon, zin ie, marnou is de pijn better, zin ie, en nou is dé ok 'n bietje veraanderd. Doar hè'we dik zoo mee moete laage (lachen). Mar, zin ie, ik waar zo blij dé ge me holpt, ik waar gek, zin ie, van de klaor pijn. Het gebeurde wel eens dat de pint de eerste keer niet hielp en dat men het over moest doen. - 't Is ooit geweest, dé hebbe we ondervonden mee een uit Schijndel, 'n meid. Die ha 'n fijt aon z'n vingers en ze ha drie naachte nie geslaopè, zin ze. En ze ha veul pijn, dé moet ik zegge, want ze kos nie lije, dé ze zoo d'ren er'm op de taofel ha ligge, dé kos ze nie lije. Ik hè nog'n kusse gevat daor ze zoo d'ren er'm op lin, van de klaor pijn hè. En toen ha'k ze ok in de pint gedaon en ik zin: worret better? Nee, zin ze, nee. Nee, ik kaan't nog nie zegge dè't better wordt. Ik zeg ja, dé moet toch ès't goed is, dan moet 't toch, zin ik. En nog 'sefkesgewaachten toen zin ze, ja, ikgeleuf dè't iets better wordt. Ik zin ja, mar iets better, nee, 't moet gedaon zijn ès't goed is. En toen, ja, 't worde nie better, dé koste goed zien dè't nie better worde en ik zin, we zullen 't nog 's ins doen. - En ins gedaon, weer nét 't zelfde, en waor dé nou aon gelege hee daor weet ik niks aaf, daor kan ik ok niks af zegge. En we dinnen 't en toen zin ze nog-d'ren vrijer die was erbij-: haol 'sefkes m'n tas, zin ze uit de wage, want ik heb ginne zakdoek, haolt'm 's efkes. En ik din 't in de pint. En toen, 't is better zin ze, 't schiet er inins uit, zin ze. En hij komt terug-hij was bij ons aachter't huis umge v gaon en naor de vurdeur - en toen zaat ze z'n best te praote toen hij binne kwaamp. En toen zin ie, hoe is't nauw? 't Is gedaon, zin ze, ik vuul d'r niks meer aaf, zin ze. Vuulde gij er niks meer aaf? Nee, zin ze, ik vuul d'r niks meer aaf. Dé koste ok wel zien aon d'r kijken, want es ze fijt aon d'ren vinger hebbe dan laage ze nie hard hoor. En 't was gedaon. Een van de bakkers van Rooi -die z'nen oom die waar in den trog meel dur mekaar aon't zette, en daor stiet ie z'nen nagel van z'nen vinger. En ie kwaamp, driemaal in de week kwaamp ie mee z'ne wage bij ons aon de deur. En toen kwaamp ie ok en toen kende n'm ons moeder nie, zo had ie gekwekt, zin ie. Ja, zin ie, ik heb hil Rooi afgekwekt, zin ie, hil 't durp afgekwekt, zin ie, want we heb ik toch pijn. En nou zinne ze, ge moet naor Marie van Agt gaon, die kan oe van de pijn afhèlpe. En toen kwaamp ie bij ons aon. Ja, zin ie, ik heb 2:00 alles afgejankt, zin ie. - En toen holp ik 'm in de pint en toen waar 't af hè. 'n Mèske van d'n bèkker Sonnemans, die is ok bij ons gekomme, dé ha ok 'n fijt. 't Waar nog mar 'n mèske van 'n jaor of elf twèèlf. En dé ha'k toen ok geholpe. En -ooch, zin ze, ooch, hoe kan dé nou, zin ze. Ik ha krek toen ik hierkwam toch zo'n pijn, zin ze, en is dé nou al better. En ge hett'rniks aon gedaon. Ik zee, nee ik hè d'rniks aon gedaon. En moette ge daor dan vurbidde. Ik zin nee. En moet ikd'rdan 119

123 vur bidde. Nee, ge hoeft er niks vur te bidde, ge hoeft er niks toe te doen. We kost dé, zin ze. De zin, dé kost niks, zin ik. En toen zee ze, ja, zee ze, mar daor kande toch gerust geld vur vraoge, want we is dé toch veul werd. M'n zusje die hetter ok een gehad (heeft ook fijt gehad) en we hebbe.géén een van bèje in geen drie daag of naachte geslaope, zin ze. Mar nou zal'k wel slaope es ik thuis kom. En 't ha zoo geslaope, zinneze, toen 't thuiskwam, dé ze daachten-'t ha anderhalve dag aon 'n stuk geslaope - dé ze daachten, 't wordt nie meer wakker. Ons moeder zee altijd, ik wo't nog vur gin honderd gulden kwijt zen, alleen mar veur èige volk, vur èige gerief ès't'er iet waar. Onze Willem die ha z'nen teen opengekapt, middendeur, en hij hee't'r niks af gevuuld. Hij moes mee de dissel kappe en toen kapt'nie z'ne groote teen temiddendeur. Hij gonk van z'n èige af, en ons moeder mee de pint er hinne. En toen ie bijkwaamp, ja, toen was clieën teen wel kapot, mar hij hee't'r niks af gevuuld. En toen ermee naor den dokter en die hee't'm toen verbonden, mar hij hee't'ergeen pijn aon gehad, niks. D'r zijn er veul geweest, ontzaggelijk veul. - Hethielp niet alleen bij mensen, maar evengoed bij dieren. Zo werden o.a. verhalen verteld overeen gewonde hond, waar niemand bij durfde te komen; overeen ketje" dat men op z'n potje getraoien ha"; over een schaap dat door een koe gestoten was en een grote krab" in zijn borst gekregen had. En als bij paarden,,de stèrt afgesneeë wier", j a dan kwamen ze, nou! -ja dan kwamen ze." Ze kwamen soms wel,,op d' r bloote voet'' als er haast bij was. Ik heb zélf meegemaokt bij ons, toen stiet 'n bist d'ren horn af en ik was mar alleen thuis op'nen aovond. Hannes die moes'eweg en ik ging voeieren. En toen kwaamp 't bist zo in de weeg, lijk es dé'k ze biete ging geve. Goa terug, zin ik, en ja heel nippig zo, en ze schiet terug en ze hükt mee d'ren horn achter 't stalhout. En d'ren horn d'r aaf en 't vlees d'raaf en alles. Nou, 't bloed, 't waar of dèt'r 'ne moord gedaon was, zo'n bloed. Want 't bloed stond blank in d'ren bak vur d'r, Nou, dé bist was stapelgek hè; ze spronk urnhoog en ik durfde nie meer.d'r neven af, zo sloeg ze. En bloeie, en bloeie. En toen haolde ik 'ne grooten doek; ik docht die gooi ik d'r op en dan kan ik dieën doek vatte en dan kan ik 't in de pint doen. Ik gooide 'rdieën doek op, mar ik heb'm nooit meer gezien, want die ha ze zoo in d'ren stalen alles. -En, ooch mens daacht ik, we vang ik toch aon, want 't was verschrikkelijk hè. Maar d'r lag 'n dil bloed in den bak, en toen hoalde ik 'nen doek en daor sopte'ri'ik den doek in. En toen mee in huis en ik ging 't in de pint doen. En ik gong terug en toen stond ze stil te kijken. Dit zijn slechts enkele van de vele verhalen die we te horen kregen en ook hebben vastgelegd. Een paar ervan, waarbij dit nog mogelijk was, werden gecontroleerd en waar bevonden. Ik had trouwens, mijn zegsvrouw kennende, niet anders mogen verwachten. Bij van Agt keken ze ook maar vreemd aan tegen de pint: 't is wel aarig (vreemd), ja 't is nie te geleuve war. We hebbe de pint, die hè'we daor staon, nou, we komme aon de wond nie aon es krek mee dé duukske hè. Eens was er een^ pater bij hen geweest en die had gezegd, dat het niets bijzonders was. Mieke vertelde 120

124 dat ze nog altijd berauw ha, dé ze nie gevraogd ha, waorum dé niks bijzonders was". Er was nog eens iemand geweest en die had gezegd:,,dè weet ik wel. Dé moette op St.-Jansnaacht aon den daauw en dan tusse de Lieve Vrauwedaag in moet 't klaor gemakt worre, en dé is, zin ie, dé is iet meer. Want aanders dan kon 't op aander daag ok, mee in de zommerdaag, wanne''. Hier voelen we nog de oude min of meer verschristelijkte magie waarmee de pint omgeven is. We vragen ons echter wel af of al deze mensen aan zinsbegoocheling leden en hoe dit middel de eeuwen door is kunnen blijven bestaan, als er niet op een of andere manier succes mee geboekt was. Wij weten 't ok nog nie. W. HEESTERS Literatuur: Andel, M.A.van, Volksgeneeskunst, Leiden Cornelissen, J., in Ons Volksleven III, p. 51. Ernalsteen, J., Pint, pintjesmeesters en pintjesboeken, in Oudheid en Kunst XII, p Goossens, J., Een oud middel tegen kanker, in Br. Heem, 1952, p van Heurck, L'Onguent armaire et la poudre de sympathie, Marzell, H., Geschichte und Volkskunde der Deutschen Heilpflanzen, Darmstadt, Paaps, T., Godsdienstig leven op Vlaamsche bodem, Antwerpen Schrijnen, Jos, Nederlandsche Volkskunde,,2 dln, Zutphen, ( ) Sinninghe, J.R.W., De Pint, in Br. Heem, 1952, p Studiën 77, 1912, Mededelingen, p. 461 e.v. HET HUBERTUSG1LDE TE WAALWIJK Het was tot nu toe onbekend dat er in Waalwijk een Hubertus-gewerengilde heeft bestaan, dat in de eerste helft van de achttiende eeuw bijna was verdwenen, maar waar in 1749 opnieuw leven was ingeblazen. De Nederlandsche Jaerboeken", deel III, pag. 540 van het jaar 1749 (Amsteldam 1749), schrijven hierover: May Waelwyk. Het voor eenigen tyd byna uitgestorven, doch kortelings weder opgerechf St.- Huberts- of Schutters-Gilde was den 3 dezer, hebbende den Heer Drossaerd tot hun Commandant aen 't hoofd, in de wapenen verschenen, om naer den Vogel te schieten, die op een steng, 106 voeten hoog opgerecht was. Vooraen gingen 3 Jongelingen die den Prys droegen, welke gewonnen werd door eenen Lambertus Olyfiers, die den Vogel affschoot, en daerop met eenen zilveren Horen omhangen werd. De oeffening onder het toezien van duizenden menschen in zeer goede orde verricht zynde, trok het voorn. Gilde met vliegende Vaendelen en slaenden Trommel weder af. : 121 JACQUES R.W. SINNINGHE

125 MERKWAARDIGE VONDST IN VALKENSWAARI) Het was in augustus 1973 dat ik een telefoontje kreeg van de heer Jac. de Natris uit Valkenswaard. Bij wijze van vrijetijdsbesteding trof hij die dag voorbereidingen om een stoep te leggen achter het woonhuis van de heer A. A. van Leeuwen, Markt 6 in genoemde plaats. Om dat karwei te klaren moest er een betonnen waspaal verwijderd worden die op ongeveer twee meter achter het huis in de weg stond. Bij het graven van de kuil stiet hij op een diepte van ± een meter op een ijzeren voorwerp. De heer van Leeuwen die de werkzaamheden volgde maande onmiddellijk tot voorzichtigheid. Tien jaar tevoren, toen de bewuste waspaal geplaatst werd, was ook een graver op het ding gestoten en men meende toen te doen te hebben met een relikt uit de Tweede Wereldoorlog. In het huis immers hadden tijdens de oorlog Duitsers gezeten en je kon nooit weten of er een kist met munitie in de grond zat. Dat verklaarde de voorzichtigheid van de heer Van Leeuwen. Maar hij trof het anders met ;djn vriend de Natris die wat avontuurlijker was aangelegd. Deze maakte de kuil wat groter en riep ten slotte mijn hulp in, in de hoop dat ik met een blik in de kuil en in de historie het laatste woord zou kunnen zeggen. Ook hier won het tenslotte de voorzichtigheid. Het ijzeren voorwerp kwam boven de oppervlakte en bleek een gietij/:eren plaat te zijn van 85 cm hoog en 67 cm breed. Achtereen sluier van roest scheen een religieuze voorstelling verborgen te zijn die nauwelijks voor nadere interpretatie vatbaar was. Voor zover er tijd was - de stoep moest dezelfde dag nog klaar - werd ook de kuil geïnspecteerd. Op het eerste oog meende ik te doen te hebben met de vulling van een put of gracht. Er bevonden zich enkele opmerkelijk grote bakstenen in de vulling waar een dikke laag kalkspecie aangekoekt zat. Een van de stenen nam ik mee om hem thuis op te meten. Helaas ben ik deze onderweg op onverklaarbare wijze' kwijtgeraakt. Op zoek naar eventuele scherven van aardewerk zocht ik in de vulling tevergeefs. De plaat" werd tijdelijk ondergebracht in de Bergeykse oudheidkamer. Zoveel mogelijk werd het losse zand en roest verwijderd. Met behulp van strijklicht werd er een foto genomen om zodoende een voorlopige indruk te krijgen van de voorstelling. Met enige fantasie maakte een kersttafereel één goede kans, maar het roestgordijn liet in het midden of een aantal figuren koningen of herders waren. Omdat de plaat nogal zwaar en onhandelbaar was stuurde ik de foto op toernee. Bij het speurwerk mocht ik achtereenvolgens de vriendelijke medewerking ondervinden van de Bibliotheek van het Provinciaal Genootschap, van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden en van het Rijksmuseum voor Volkskunde Het Nederlands Openluchtmuseum" te-arnhem. Het bleef echter bij donkerbruine vermoedens die ook vóór het toernee al vermoed werden. Ze gingen in de richting tussen een voorplaat van een 15de, 16de of 17de eeuws gegoten kachel of een haardplaat. Volgens de heer J, de Kleyn, hoofd afd. Realia van het Rijksmuseum te Arnhem, doet ze het meest denken aan kachelplaten die in de Eifel (W-Duitsland) gegoten werden. Toch lijkt het me, na de suksesvollé ontraadseling van het raadsel van Riethoven (Br. H.XXVII-1975 Nr.2)niet uitgesloten dat ook over dit gevonden voorwerp meer gegevens te vinden zijn. Wellicht weten meerdere leden van Brabants Heem de weg om hierover wat meer te weten te komen. Door de naspeuringen van Frans Theuws 122

126 De,,haardplaat" voordat het losse roest werd verwijderd. Na een eerste schoonmaak werd het kersttafereel zichtbaar. De duidelijkheid van allerlei details is afhankelijk van de richting en de hoek van waaruit het licht over d e plaat strijkt.,. '

127 uit Bergeyk is inmiddels al zoveel van het roest verwijderd dat we zeker mogen zijn van een kerstvoorstelling. Kunstkenners herinneren zich mogelijk een schilderij waarop deze,,haard"-plaat is geïnspireerd. Als we de foto's van vóór en na de voorlopige ontroesting naast elkaar leggen blijkt dat sommige details, zoals het gedraaide zuiltje bovenaan rechts van het midden, aan scherpte verloren andere daarentegen gewonnen hebben. Een meer geschikte methode om het resterende roest te verwijderen zou weieens een jaartal of mogelijke initialen op het vlak onder de voorstelling aan het licht kunnen brengen. Behalve het probleem waar de plaat voor gediend heeft en wat er op staat rijst een andere niet minder belangrijke vraag: wat heeft daar in Valkenswaard voor een gebouw gestaan, waar zo'n fraaie haardplaat (waarschijnlijk slechts een deel van een groter geheel, vanwege de brede onversierde strook links) in aangetroffen werd. Was het gebouw met een vest omgeven? Het moet zeker voorde leden van de Valkenswaardse Heemkundekringeen boeiende opgave zijn-dit eens uit te pluizen. Het huis met dit kunstwerk zal niet het eerste het beste boerderijtje geweest zijn. ' Voldoende dus voor allerlei stoute veronderstellingen en gissingen die met enig speurwerk tot interessante verrassingen zullen leiden. Wie zich daaraan wil wagen bij voorbaat alle sukses! Bergeyk, augustus 1975 JOHAN H.C. BIEMANS CLERICALISME Het was in de jaren vóór 1900 begrijpelijk, dat de pastoor zoveel in zijn parochie te zeggen had. En dit niet enkel vanwege zijn zuiver priesterlijke arbeid, maar ook' omdat hij in de dorpen, waar meestal een notabel dorpeling burgemeester was, vaak vrijwel de enige bestudeerde was. Toen de plaatselijke boerenleenbanken ontstonden, was in het begin de pastoor vrijwel de enige die in staat was enige administratie te voeren. Er was in Helenaveen zelfs een pastoor die opeen,,ik docht" van een parochiaan antwoordde: Denken, denken! Hier in Helenaveen denkt de pastoor alleen en die denkt voor jullie allemaal!" Gelukkig is zeer veel veranderd en kwam aan zo'n clericalisme een einde. Toch stoten wij op het feit dat b. v. in Eindhoven de deken tot voor betrekkelijk korte tijd voorzitter was van het bestuur van het ziekenhuis zoals trouwens ook van and"re stedelijke instellingen. Waar de ziekenhuizen een heel andere vorm aannamen en leken deze functie véél beter konden waarnemen, is dit gelukkig gewijzigd. Ernstige fouten werden na de onderwijsgelijkstelling gemaakt, toen de Kerk heel en al baas scheen te willen worden in de school. De meest ernstige fout lijkt mij dat er een periode is geweest, waarin de rector van de bisschoppelijke kweekschool niet ' enkel naast de directeur stond, wat op zichzelf al weinig gewenst mocht heten, maar dat hij tevens hoofdinspecteur was en tegelijk adviseur van de onderwijzersbond. Praktisch werd elk onderwijzer afhankelijk van hem. Zo herinnner ik rnij dat rector Goorts een kwekeling wegstuurde, omdat deze een briefje had geschreven aan een meisje dat hij graag zag. De gesjeesde was in zijn laatste leerjaar en zocht uiteraard 124

128 zijn toevlucht tot een normaalschool. Maar er bestond een bepaling die inhield dat aan katholieke scholen alleen afgestudeerden van katholieke kweekscholen mochten worden aangesteld. En inspecteur Goorts oordeelde in deze zaak dat zijn oudleerling geen.enkele kans mocht maken. Nadat ik zekerheid had verkregen dat de wegzending enkel om disciplinaire redenen was gebeurd, heb ik mij voor de jongeman geïnteresseerd. Toen met de rector niets te bereiken viel, ging ik praten met secretaris Mutsaerts, die mij ze i dat de rector Principien-Re iter" was, maar dat hij er ook niets aan kon doen. Ik heb toen een onderwijsinrichting gevonden, die niet rechtstreeks met de inspectie te maken had. Maar hier blijkt wel hoe hier een foutief clericalisme te signaleren viel. Zo had in Eindhoven de rector van de kweekschool grote zeggenschap in de scholenvereniging, waarvan de deken alweer voorzitter was. De onderwijskrachten hingen vrijwel geheel van het goeddunken van de rector af. Vóór mijn vertrek uit Eindhoven heb ik bewust bewerkt dat voortaan een leek voorzitter zou zijn. Ook bij het voorbereidend hoger onderwijs werden dergelijke fouten gemaakt. De moderator-godsdienstleraar had zitting in het bestuur, waar de rector buiten stond. Gelukkig heeft menig moderator'hier een bescheiden gebruik van gemaakt, maar anderen bestuurden praktisch de school. Ook hier was ongewenst clericalisme aan te wijzen. En dat roept anticlericalisme op. Het was b.v. begrijpelijk dat toen de Leergangen in financiële moeilijkheden kwamen Dr. Goossens rector werd, maar onwillekeurig bracht zijn directie allerhande moeilijkheden en ook dit veroorzaakte anticlericalisme. Alle moeilijkheden werden aan ;jde priester" verweten. Hebben wij het aan ide afkeer van ongewenst clericalisme te wijten, dat vandaag aan de dag een heel andere koers wordt ingeslagen? De praktische plicht van scholieren ook op middelbare scholen om dagelijks de H. Mis bij te wonen heeft waarschijnlijk ook te straf gewerkt. Vloeit uit dit odium' voort dat nu zelfs gebed vóór en na de klas achterwege blijft? Het clericalisme was wel te sterk. J.J.M. SICKING KRONIEK PASTOOR BINCK HERDACHT ALS STICHTER VAN BRABANTS HEEM Zaterdag 21 juni jl. vond in Alphen een eenvoudige maar niet minder zinvolle plechtigheid plaats. Op initiatief van enkele enthousiaste heemkundigen, o.a. met name Theo van de Ven uit Oerle, was het idee om een blijvende gedachtenis aan pastoor W. Binck als stichter van Brabants Heem op te richten door het Stichtingsbestuur in handen gelegd van een commissie, bestaande uit de heren Th.H.v.d. Ven, J.C. Raaijmakers en Pater Dagobert Gooren, die op deze dag het genoegen mocht smaken dat idee verwerkelijkt te zien. Er was gekozen vooreen eenvoudige bronzen plaquette, aan te brengen aan het Oudheidkundig Museum te Alphen: Alphen, dat als de bakermat van de Stichting Brabants Heem is te beschouwen. Daar immers is het allemaal begonnen, heel eenvoudig en toevallig, zoals pastoor Binck het zelf in het voorwoord van zijn Omzwervingen in de Alphensche Praehistorie" heeft onthuld. Daar heeft pastoor Binck tussen zijn pastoraal werk door zijn ideeën overde voorbije geschiedenis van Alphen en zijn philosofie over zijn heemkundige aspiraties aan de stellingen en uitkomsten van de wetenschapsmensen getoetst. Hij droeg de ideeën aan, hij bracht de feiten uit zijn praktisch speurwerk naar voren en liet het aan de mensen van de diverse universiteiten, die hij 125

129 De burgemeester van Alphen, Th. van de Weijden, tijdens lijn toespraak. Geheel rechts de nieuwe voorzitter van Brabants Heem, H. Beex. De huishoudster van wijlen pastoor Binck,- mej. Liza Kokx, onthult de plaquette. De plaquette ter nagedachtenis aan pastoor Binck. Rechts van de vlag Th. van de Ven, die de realisatie van het gedenkteken doorzette. 126

130 met niet-aflatende ijver voor zijn werk en streven wist te interesseren, over om daaruit verantwoorde conclusies te trekken. Dit alles leidde kort na de laatste oorlog tot de oprichting van de Stichting Brabants Heem, waarvan hij de eerste voorzitter werd en de grote stuwkracht bleef en waaraan hij als onvermoeibaar propagandist tot zijn oude' dag zijn hart had verpand. Ontelbare verhalen, vaak vervormd tot legenden, doen nog dagelijks in onze omgeving over deze legendarische figuur de ronde. Dat was in grote lijnen wat Prof.Dr.W. Glasbergen, leerling en medewerker van de befaamde professor, Van Giffen, die als wetenschapsmens jarenlang met de heempastoor Binck heeft samengewerkt en uren, ja dagen en nachten lang met hem over heemkundige problemen heeft gediscussieerd, als Ter Memorie" op een gemoedelijke en prettige manier wist voor te schotelen aan een talrijk gezelschap, dat op uitnodiging van het Stichtingsbestuur naar Alphen was gekomen om hun grote en onvergetelijke stichter te eren. Na een welkomstwoord van burgemeester Th. van de Weijden, nam voorzitter H.A.C. Beex het woord om het waarom en het hoe van deze plechtigheid aan de genodigden en afgevaardigden van de diverse kringen uit heel Noord-Brabant uiteen te zetten. Hierna onthulde hij, samen met de vroegere huishoudster van pastoor Binck, Mej. LizaKokx, die de Stichting als het ware op de Alphense bakermat geboren heeft zien worden, de door W. Schrover uit Well (Lb) vervaardigde plaquette, die, bedekt met de Stichtingsvlag, was aangebracht aan de voorgevel het het oudheidkundig museum. Hierna bood de voorzitter van de kring Januten Houte" van Etten-Leur, de heer C. J. M. Leijten, middels het oudste lid (90 jaar) van zijn kring, die nog bij de kleine Willem Binck in de klas had gezeten, aan de voorzitter van het museum een fotocopie aan van de geboorteakte van W.J.C. Binck, die in '1*882 in Leur werd geboren. Vervolgens werd door P. vaneijckeen,, Ode aanpastoor Binck" voorgedragen. Tenslotte dankte voorzitter A. Oomen namens de Alphense kring allen die aan de voorbereiding en het slagen van deze dag hadden meegewerkt, en nodjgde hij allen uit voor een kort bezoek aan het graf van pastoor Binck. Hierna konden de aanwezigen nog een rondleiding meemaken in de schoenfabriek van de firma Baeten en een kleine tentoonstelling over de oude looierij bezichtigen in het museum. Het was een zeer geslaagde dag. P.H. VAN ELJCK OPENING MUSEUM ASTEN Op 13juni jl. werd het Museum Asten" aan de Ostaderstraat te Asten officieel geopend door Z.K.H. Prins Bern hard. De Prins legde bij de rondleiding veel belangstelling aan de dag en hij stak zijn waardering niet onder stoelen of banken. Gerrit Beex vertegenwoordigde de Stichting Brabants Heem bij deze gelegenheid. Het museum biedt huisvesting aan twee geheel verschillende instellingen: het Nationaal Beiaardmuseum en het Natuurstudiecentrum en Museum Jan Vriends. Men hoopt dat de gekozen samenwerking zal bijdragen tot groei van beide stichtingen. De bezoekers krijgen dan ook één toegangskaartje voor.beide musea. De 13e juni was'een feestelijk hoogtepunt in de snelle ontwikkeling van deze twee musea. Het Nationaal Beiaardmuseum, geopend in 1969, was tot dan, toe ondergebracht op de zolder van het gemeentehuis, terwijl het Museum Jan Vriends, dat sinds 1973 de gebruiker was van de voormalige boerderij aan de Ostaderstraat, zijn inspanningen en vertrouwen in de toekomst beloond zag. Dank zij de morele en financiële steun van de gemeente Asten kon het resultaat van nu bereikt worden. De zaken ontwikkelden zich in korte tijd zo voorspoedig dat het gemeentebestuur kon besluiten tot een aanvrage voor uitbreiding en vernieuwing in D.A.C.W.-verband. Dit alles heeft uiteindelijk geleid tot de realisatie van de plannen, volgens ontwerp van architectenbureau Van Heugten te Someren. Zo werd deze dag, onder grote belangstelling van veel genodigden, een feestelijk gebeuren, vooral voor beide conservators André Lehr en Jan Vriends. p.d.g. 127

131 DRS.W. KNIPPENBERG VEERTIG JAAR PRIESTER Op 15 juni van dit jaar was het 40 jaar geleden dat drs.w. Knippenberg priester werd gewijd. De viering van deze dag was tevens het afscheid van zijn school, het gymnasium Beekvliet te Sint-Michielsgestel, tot voor enkele jaren het klein-seminarie van het bisdom 's-hertogénbosch, dat hij zijn hele priesterleven heeft gediend'met de totale inzet van zijn vele talenten ook als leraar en pedagoog. Het is geen.gewoonte om in een blad als het onze veel aandacht te besteden aan een dergelijk jubileum. Maar de man, die in de loop der jaren de erenaam van Ambassadeur van Brabants Heem" heeft gekregen, is die aandacht alleszins waard. Er verschijnt geen nummer van ons tijdschrift, of zijn naam wordt er verschillende malen in genoemd, zo er al geen bijdrage van zijn hand in staat. Die bijdragen gaan over de meest verschillende onderwerpen, want drs. Knippenberg heeft een zeer brede belangstelling. Toch hebben ze bijna steeds één punt gemeen: ze hebben betrekking op Brabant. Als zoon van een oud Limburgs geslacht en geboren te Venlo verhuisde hij als kind van vier jaar naar Helmond en werd een Brabander in hart en nieren. Was het dan ook verwonderlijk, dat half Brabant Knippenberg feliciteerde" (zoals een verslaggever het in een dagblad uitdrukte) toen hij 14 juni op Beekvliet recipieerde? Deze verslaggever verwonderde zich zozeer, dat hij schreef: Er kwam die dag een nieuw aspect van drs. W. Knippenberg aan het licht: zijn gave om ontzettend veel mensen te herkennen. Het was tijdens de receptie een enorme drukte en elke gast kreeg een enthousiaste persoonlijke begroeting. Het was maar zelden dat hij een gezicht trok van: waar heb ik die toch méér gezien? Het waren zoveel vrienden en kennissen dat de receptie wat het tijdstip van afsluiten betreft volledig uit de hand liep. Hoe kan het anders? Iedereen die drs. Knippenberg leert kennen en zeker iedereen die mag profiteren van zijn uitgebreide kennis van alles wat met Brabant te maken heeft, wordt meegesleept door zijn enthousiasme en hartelijkheid. Er is welhaast geen heennkundekring in 128

132 onze provincie, of hij heeft er een en meestal meer van zijn lezingen gegeven. Er is geen Brabants gilde, of hij heeft er zijn vele vrienden. Hij zegt van zichzelf: Ik heb de kwalijke eigenschap dat ik altijd in aanraking kom met gebieden waar niemand iets van weet. Het is niet mijn bedoeling om van al mijn onderzoekingen afgeronde studies te maken. Ik leg alles vasten wil enkel meer interesse wekken, het basismateriaal verschaffen, waarop iemand anders verder kan werken om er een echte studie van te maken. Bij dit alles kwam zijn priesterschap toch niet in de verdrukking, zoals hijzelf getuigde: Mijn hoofddoel is altijd geweest het leraar-zijn op het seminarie: dat leraarschap was mijn priesterlijke taak. Geen zielzorg in de meest strikte zin van het woord, maar indirect wel. Vroeger zeiden ze het zo: hoe meer gave mensen je aan de bisschop kunt afleveren, hoe beter het voorde mensen is. Het gaat erom een levenshouding aan te kweken, een levensstijl, en je eigen enthousiasme over te brengen. Als classicus hebje dan een aparte taak. Kijk, heel West-Europa is opgebouwd doorde Romeinen én daar ben ik als classicus trots op. Enthousiasme kan drs. Knippenberg ongetwijfeld overbrengen, en niet alleen op de leerlingen van Beekvliet: hij verstaat de kunst iedereen die hij ontmoet enthousiast te maken. Nu zijn leraarstaak op Beekvliet beëindigd is, zal hij meer dan ooit tijd te kort komen voor zijn tochten en onderzoekingen in heel Noord-Brabant en ver daarbuiten. Onze wens is dat onze lezers en de leden van al onze heemkundekringen nog heel lang mogen genieten van zijn rijke talenten en zijn hartelijkheid als Brabantse mens. p.dagobert GOOREN DE HEIDE IN DE KEMPEN Door het Centrum voor de Studie van Land en Volk van de Kempen wordt in samenwerking met de Stichting Brabants Heem het jaarlijks Congres gehouden op zaterdag 20 september 1975 in Dommelhof', provinciaal centrum voor sociaal-cultureel vormingswerk, Hoekstraat 45 te Neerpelt (België); aanvang om uur. Het Congres handelt dit jaar over,, Het gebruik van de Heide en de betekenis van de heide in het vroegere Kempische dorp". Programma: uur: Verwelkoming van de congressisten en opening van het congres door de voorzitter van het Centrum, Kanunnik Dr.M.H. Koyen,. archivaris van de abdij vantongerlo. A.D. Kakebeeke, adj.-archivaris te Eindhoven.,,Het ontstaan van de heide en de archeologie". Dr.J. Molemans, wetenschappelijk medewerker aan het Instituut voornaamkunde te Leuven:,,De heide in de naamgeving". Dr.J. Helsen, lid van de koninklijke Belgische Commissie voor toponymie: Het gebruik van de heide in de gemeenschap, volgens de keurboeken". - Koffiepauze en discussie uur: Middagmaal voorde ingeschreven deelnemers in het restaurant van Dommelhof. : uur: Aanvang van de namiddagzitting. A.D. Kakebeeke, adj.-archivaris te Eindhoven:,,De ontginningstechniek van de heide". Prof.Dr.K.C. Peeters, directeur van het Instituut voor Volkskunde te Antwerpen:,,De heide in de sagenwereld". - Koffiepauze en discussie: Elk referaat neemt circa 30 minuten in beslag uur: Informele voortzetting van de discussie tijdens de maaltijd in restaurant',,de Poort", Hoekstraat 51 te Neerpelt.,Voor inlichtingen en toezending van de prospectus gelieve men zich te wenden tot Drs.J.M. Goris, secretaris, Nieuwstraat 20, B Herentals, België, telefoon: 014/

133 KRING-PERIODIEKEN De Rosdoek (Acht Zaligheden), nr. 4, mei 1975: B. Fokkelman: De komende Sint- Jansviering; W. v. Gornpel, G. Janssen: 't Smorpötje; W.v.Gompel: Brood en mik; M.E. Fokkelman-Urlings: Beroepen uit de tijd van onze overgrootouders; B. Fokkelman: Een van de vele wijzen van Mei-viering; H. Huijbers: Koopakte van Visvijver (te Steensel); B. Fokkelman: Rythoviusbroden of Pinksterkoeken. Mededelingenblad Kern penland (Eindhoven), nr. 38, juli 1975: J. Spoorenberg: Stichting De Eindhovense Molens; L. van Woensel: Bluumkes langs de Dommel VIII; J. Spoorenberg: Korenmaten of droge maten II; idem: De geschiedenis van de Eindhovense Hoedenindustrie IX; J. Melsseh en J. Spoorenberg: Bent U ook een verre neef of nicht?; J. Melssen; Eindhovenaren als poorters van Den Bosch Gemerts Heem (Gemert), nr. 58: A. Rooderkerken: 1975: Monumentenjaar; A. Otten: Gebied tussen Boekent en Mischot: Bakermat van de Duitse Orde in Gemert?; M.A.v.d. Wijst: Volkshuisraad in Vlaanderen (recensie); E. Loffeld: Het Huukske II. Mededelingenblad Peelland (Helmond), juni 1975: G. van Höoff: Helmonds Arbeidsleven rond ; N.N.: Wist U dat...; N.N.: Uit de oude doos. Met Gansen Trou (Onsenoort), 25 (1975), nr. 6: M. van Loon: Het gebied van de kring Onsenoort in de Romeinse tijd (slot); P. Gerlach: Een drieluik van Jeroen Bosch; A. van Zon: Tegen vuur en vlam I; C. van Herpt: Familie Verhoeven (slot). Udense Sprokkelingen (Uden), maart 1975: H.K.K.: Weersvoorspellingen voorde boer in vroeger tijden - mei; april 1975: idem: juni. p.d.g. VRAGEN VAN LEZERS WIE WAS ANTJE SCHUVERS? De Amsterdammer Cooman (geb. 1914) vertelde dat zijn grootvader, die uit Rossum in de Bommelerwaard stamde, zijn vertelsels altijd beëindigde met de woorden: Toen kwam er een olifant met een lange snuit, en daarmee was 't vertelsel uit. En als je er meer van wil weten: ik heb er honderd van laten drukken bij Antje Schijvers in den Bosch." JACQUES R,.W. SINNINGHE EEN VRAAG OVER HET BRANDWEERWEZEN Een der leden van de Heemkundige Kring Onsenoort te Nieuwküyk is onlangs begonnen met de publikatie van een serie artikelen over de ontwikkeling van het brandweerwezen. Naar aanleiding hiervan wordt gevraagd, of onze lezers (volkse) liederen kennen over brand en over brandweerlieden alsook over de brandweerman. Welke heilige werd bij U vereerd als patroon der brandweerlieden? Uw antwoord graag aan: Pater Tarcisius van Schijndel, Abdij Marienkroon te Nieuwküyk, tel.:

134 ,,Bloemlezing van Limburgse Dialecten" BOEKENNIEUWS AANKONDIGING Op 26 januari a.s. bestaat Veldeke" 50 jaar. Een halve eeuw heeft deze vereniging geijverd voor het bevorderen van de Limburgse dialecten en de laatste jaren ook voor de volkscultuur in ruimere zin. Om dit gouden jubileum te vieren biedt Veldeke o.a. een Bloemlezing aan van het beste, dat vanaf het begin van de Limburgse dialectliteratuur in de 18e eeuw aan proza en poëzie is verschenen. De prijs bij.voorintekening (tot ) bedraagt f 15,00 + f4,75 verzendkosten; na verschijnen zal de prijs zijn: f 30,00 + verzendkosten. Te bestellen via postgiro t.n.v. Penningmeester Veldeke te Heerlen, onder vermelding: Bloemlezing; of via de Banquede Paris et des Pays-Bas te Maastricht t.n. v. Penningmeester Veldeke, banknummer , onder vermelding: Bloemlezing. p.d.g. Monumenten. In hét kader van het Monumentenjaar heeft de V.V.V.-Bergeyk een tweetal historische beschrijvingen uitgegeven van de belangrijkste monumenten van dit Kempens dorp. De goede teksten zijn van Joh. Biemans. De ene beschrijving geeft een beeld van de historie van de oude Hofkerk die zo'n duizend jaar het middelpunt was van het godsdienstig leven in Bergeyk. Op overzichtelijke wijze wordt ingegaan op de archeologische bevindingen die bij de opgravingen in dit kerkgebouw aan het licht zijn gekomen. De andere beschrijving is gewijd aan de eeuwenoude standaardmolen die enkele jaren geleden geheel werd gerestaureerd. Beide geïllustreerde uitgaven zijn verkrijgbaar door overschrijving van f 0,50 per stuk + f 0,50 voor verzendkosten op postgiro n. v. de Rabobank te Bergeyk 't Hof, t.g. v. V.V.V.-Bergeyk, onder vermelding van resp. Hofkerk en/of Molen. In het kader van M'75 geeft de Heemkundekring Onsenoort" te Nieuwkuyk twee publikaties uit, te bestellen via postgiro t.n.v. de Penningmeester Heemkundekring Onsenoort te Nieuwkuyk: - Studie over drie kerktorens uit onze streek, met foto's en tekeningen, 40 blz., door C. 'Dan kers. - Voorlopige Monumentenlijst uit onze streek, met foto's. Prijs: elk boekje, met inbegrip der verzendkosten: f 10,00. p.d.g. BESPREKING De Parochiekerk van St.-Jacobus de Meerdere te Den Dungen, z.j. (1975), prijs: f5,00; bestel-adres: Grinsel l, Den Dungen. Dit boekje van 80 pagina's werd uitgegeven door het Verfraaiingsfonds Kerk Den Dungen en bevat bijna alle kunstschatten van deze kerk; jammer dat de glas-in-lood-ramen ontbreken. Drs.W. Knippenberg corrigeerde de drukproeven en vulde deze, waar nodig, aan, terwijl Frans van der Wal de foto's met grote zorg op zich nam. De tekst is niet overal vlekkeloos en waarde schrijver de geschiedenis behandelt, zal een deskundige wel eens zijn wenkbrauwen fronsen. Het boekje blijft overigens een waardevolle gids, die de bezoekers graag mee zullen nemen. 131 p.d.g.

135 Dr.G.C.M.van Dijck, De Bossche Optimaten, Geschiedenis van de Illustere Lieve Vrouwebroederschap te 's-hertogenbosch, ; uitgave: Stichting Zuidelijk Historisch Contact, Tilburg, Dit proefschrift van dr. van Dijck heeft een titel, die op het eerste oog niet zo duidelijk is, maar die in de ondertitel al aanstonds verklaard wordt. Het is een lijvig boekwerk met bijzonder veel gegevens uit het rijke archief van deze broederschap. Dr. van Dijck is de eerste geweest die het aandurfde om er een volledige geschiedenis van te schrijven, die toch al begint in het jaar 1318 en feitelijk nog steeds voortduurt. Hij heeft er zelfs een boeiend boekwerk van gemaakt. In zijn Inleiding schrijft hij: De overstelpende hoeveelheid archiefmateriaal, het grote tijdsbestek waarin de broederschapsgeschiedenis zich afspeelt (650 jaar) en de veelzijdigheid van het onderwerp maken de opzet en de indeling van dit werk niet.gemakkelijk. Vergelijkingsmateriaal was niet voorhanden, aangezien de Bossche broederschap in de geschiedenis der Nederlanden volkomen uniek blijkt te zijn". Des te meer is het een prestatie dat dr.van Dijck erin geslaagd is om een dergelijk werk te leveren, waarmee de geschiedschrijving van het katholicisme in Nederland alleen maar gelukkig kan zijn. KAPITTELSTOKJES p.d.g. OVER ZEER OUDE LINDEN Vóór café-restaurant De Zwaan te Oirschot bevindt zich een oude, omvangrijke lindeboom, die volgens de overlevering een Vrijheidsboom is uit de Franse tijd. Dit werd mij meermalen met volle overtuiging en met volledig erbij zijn verteld door een bejaarde tante. Deze oud-onderwijzeres Maria v.d. Steen-Bakx, die geboren werd en stierf , heeft mij nog in februari 1972, toen zij nog over al naar geestelijke vermogens beschikte, verteld wat ik hier met haar eigen woorden weergeef: Toen ik jong was, werd al verteld dat het een Vrijheidsboom was van (?) de Fransen; de boom is evenwel ouder; in de tijd van de Fransen was het al,,ne hele boom": die boom is toen Vrijheidsboom verklaard; er is rontelom gedanst om de herwonnen vrijheid te. bevieren. De boonn is, juist omdat het een Vrijheidsboom is, altijd erg in ere gehouden. TH,A. v.d. LOO PATRONEN DER BRANDWEERLIE-,DEN Pater Tarcisius van Schijndel vraagt elders in dit blad naar de beschermheiligen van de brandweerlieden. Dé klassieke patronen zijn van oudsher de'heilige Anna, de moeder van Onze Lieve Vrouw, en de Heilige Laurentius, de Romeinse diaken en martelaar. Het patronaat van Sint Anna is mij niet duidelijk, maar dat van Sint Laurentius wél: deze heilige werd -immers levend op een rooster gebraden! p.d.g. 132

136 INHOUD B.H.A. Fokkelman, de Sint-Janstros II 134 J.M.K.-v. W., Leverworst 147 N. Arts, Aardewerk met rietindrukken en andere versieringen uit Best 147 p. W. Heesters, Archeologische sprokkelingen 6, Steentijd te Mariahout 150 W. Knippenberg, Merklappen uit Brabants bezit II 151 N. Arts, Een late bronstijd-speerpunt uit Eindhoven 156 G. Beex, Waar werd de Eindhovense" speerpunt gevonden? 158 J.E. Bogaers, Een fluit? 160 p.w. Heesters, St.-Oedenrode, hoofdplaats van Peelland 163 Wetenswaardigheden (Geboorteklokje te Liempde, St.-Jacobskapel te Bergen op Zoom, Opgraving te Oosterhout) 166 Boekennieuws, Analecta Praehistorica Leidensia 8 (C. Beex), Lodewijk van Woensel, Soldaotebabbels (p. D.G.) 166 Kapittelstokjes (H. Mandos, Gouden priesters, gouden kelken) 168 Kroniek: In memoriam Bertus van der Zanden; Het Werkkamp 1975; Een nieuwe kring te Nieuw-Ginneken; Besturendag; Congres over de heide in de Kempen; Heemkundig Museum te St.-Oedenrode; De restauratie van de Sonse toren; Uit de Kringen; 169 Kring-Periodieken 175 A.D. Kakebeeke, De Adviescommissie Boerderijen van Brabants Heem 176 MEDEDELINGEN 1. In de reeks Bijdragen tot de studie van het Brabantse Heem" verscheen als deel XIV het boek van A. van Breugel, Brabantse mutsen uit grootmoeders tijd." Verkrijgbaar bij de boekhandel of bij J. Raaijmakers, Boschdijk 462, Eindhoven. Prijs f 27,50. Zie het inlegvel in dit nummer. 2. Het boek van B. van Dam,,,Oud-Brabants dorpsleven" is weer verkrijgbaar. Helaas moesten we de prijs verhogen tot f 27, Van 17 nov t/m 14jan houdt Museum Kempenland in samenwerking met de Adviescommissie Boerderijen van Brabants Heem een tentoonstelling over de Brabantse boerderij: Een boerderijtje verbouwen? Maar dan wel goed!", in het Provinciehuis G. Gezellelaan 70 te 's-hertogenbosch. De tentoonstelling is gratis toegankelijk. Geopend ma t/m vr van 9 tot 17 u. Openstelling buiten deze Kantooruren wordt in de kranten en in de Koerier bekend gemaakt. Men kan hieromtrent telefonisch informeren bij het Provinciehuis ( toestel 2109). Een studiedag over de Brabantse Boerderij wordt voorbereid. Nadere mededelingen volgen in de Koerier. 4. De lijst van kringsecretariaten op de omslag is bijgewerkt. 5. Bij de mensen, is het nog steeds niet doorgedrongen, wat de provincie Noord-Brabant boven het hoofd hangt: Afschaffing en volledige verdwijning van de provincie als zodanig. De provincie wordt opgeheven en in plaats daarvan komen er vier miniprovincies". Dan heeft Brabant geen bestuursvorm meer en houdt als bestuurseenheid op te bestaan. Om dat te verhinderen is het comité Brabant Eén" opgericht. Het comité wil op redelijke gronden aantonen, dat het niet goed is de provincie op te heffen, ook niet als het alleen om efficiënt" bestuur gaat. Maar voor mensen van Brabants Heem is het natuurlijk ook zo, dat we 't gewoon erg vinden (en mogen vinden), dat de goede provincie Noord-Brabant verdwijnt. H. BEEX 133

137 DE SINT-JANSTROS EEN STUK RELIGIEUZE FOLKLORE II (vervolg van p. 104) Voor Joannes gebruikte men aanvankelijk zeven kruiden vanwege de zeven letters waaruit zijn naam bestaat: 1. Jarum, een gevlekte aronskelk, die men in het wild kan vinden in loofbossen en die als zeer geneeskrachtig geldt. 2. Origanum, in onze streken marjolein. Deze marjolein vervangt een plant die de Hebreeën 'esob noemen, en via de Griekse bijbelvertaling tot hyssop geworden is. U denkt maar aan het oude asperges me" van zondags voor de hoogmis. Deze plant groeit echter niet in het heilig land. Het 'esob is een aromatische plant, die vanouds gebruikt werd om spijzen te kruiden en als geneesmiddel. (Leviticus XIV, de reinverklaring van genezen melaatsen.) Het heeft een stengel die aan de voet houtachtig is en ongeveer een meter hoog kan worden en groeit o.a. in rotsspleten. Deze plant waarvan de bladeren met wollige haren bekleed zijn waardoor ze vocht vasthouden en als spons gebruikt kan worden staat vermeld in Joannes 19, vers 29, waar aldus staat: Jezus sprak, ik heb dorst. Men stak toen een in azijn gedompelde spons op een 'esobstengel en bracht ze hem aan de mond. In de middeleeuwen was de marjolein bovendien een echte duivel- en boze geestenverdrijver. Als rookplant diende ze in de folterkamers, waar men heksen tot bekentenissen trachtte te dwingen. De rook van de smeulende kruiden moest uit de aangeklaagde vrouw de magische vermogens verdrijven, of, populair uitgedrukt, de duivel verjagen. Een legende heeft zich rond de wilde marjolein gevormd, die ook wel vereenzelvigd wordt met wilde thijm, kwendel of O.L.-Vrouwebedstro. Als kind moest O.L.-Vrouw slapen op een zeer harde plek, omdat in hun grote armoede moeder Anna en vader Joachim niet in staat waren een normaal bedje voor haar aan te schaffen. Moeder Anna vond dat echter voor haar kleine dochter niet goed en ging er op uit thijm te zoeken om er een zacht bedje voor Maria van te maken. Als dank gaf de toekomstige moeder des Heren er een welriekende geur aan en deed dit kruid in allerlei schakeringen van rood bloeien om het vinden ervan te vergemakkelijken. Van een andere legende getuigt nog het volgende rijm: Heil u, gezegend kruid Breng ons tot de gezonden. Op den olijfberg werd gij Allereerst gevonden." Een kerkelijk document uit 745, uitgevaardigd door het Concilium listinense (Leptines) dat spreekt over het gebruik van dit kruid, zegt dat het is een duidelijke aanwijzing van heidense bijgelovige praktijken: petendo (= petenstro = bedstro) quod boni vocant Sanctae Mariae indiculus superstitionum paganarum''. Het Frankische Concilium Listinense vond plaats in Leptines of Lestines het 134

138 huidige Estinnes-au-Mont in de Belgische provincie Henegouwen. Samen met Estinnes-au-Val vormde het tot in de late middeleeuwen de plaats Peptines of Lestines. Dit Concilie stond onder leiding van de H. Bonifatius en Carloman I, een zoon van Karel Martel. Het was een van die Concilies of synoden die jaarlijks moesten worden gehouden in de Goede Week, en die praktisch de enige connectie vormden van de priester met het hogere gezag. Zuiver heidendom bleef hier en daar nog lange tijd bestaan en bijgelovige handelingen en tovenarij, die van de Romeinen of de Kelten overgenomen waren nog langer en nog meer verspreid, cf. Geschiedenis van de Kerk in 10 delen (reeks Adventus Domini) Deel III De Kerk in de Middeleeuwen I door M.D. Knowles hoofdst. IV. Uitg. Paul Brand Hilversum Allium, ons knoflook. 4. Nigella, juffertje in het groen. 5. Navelkruid, ook wel weewortel of ganzerik genoemd. 6. Excrementum diaboli, of duivelsdrek. 7. Succisa, blauwe knoop, voornamelijk te vinden in moeras en veengebieden. 8. In latere tijd als men wel de,,h'' in de naam Joannes voegt, wordt nog Herba benedicta" genomen dat letterlijk vertaald gewijd kruid betekent en ons korenbloempje beduidt. Het blijft echter niet bij deze ene Joannes de Doper. Blijkens gebedenboeken, die ons bewaard zijn gebleven, ging de devotie in de middeleeuwen voornamelijk uit naar God als Drievuldigheid, naar de H. Geest, naar het lijden en sterven van Christus, naar Maria, naar St.-Jan de Doper en de Evangelist, naarde apostelen, naar heiligen die toevallig naamgenoten waren en naar al die heiligen van wie allerlei verhalen omtrent wonderen in omloop waren, zoals de H. Martinus. Wonderverhalen kwamen voornamelijk bij martelaren voor, die immers de eerste officiële heiligen zijn geweest. Hun graven werden oudtijds bezocht. Het met bloemen bedekte witte zand, dat men hier en daar onder de trossen vindt, beduidt die graven, ofschoon hierin het bijzonder het graf van de Doper te Sebaste, het bijbelse Samaria bedoeld wordt. De bloemen en kruiden werden zoals U weet in een soort processie of omgang gezocht. De middeleeuwse mens ging niet op reis als hij zich niet eerst stelde onderde speciale hoede van Maria, de Moeder des Heren. Haar aanwezigheid wordt in de tros verzinnebeeld door een vijftal bloemen, die niet in alle trossen dezelfde hoeven te zijn. Men kan als eerste bloem de margriet nemen, als men Maria speciaal eert als moeder van barmhartigheid: mater misericordiae. Deze bloem die officieel chrysanthemun leucanthemum heet, heeft men in verband gebracht met de margarita, de parel, in de latijnse vertaling van het Matheus-evangelie XIII, Het is de welbekende parabel van de parel, waarvoor een koopman heel zijn bezit wil opofferen. Door die parel wordt het rijk der hemelen voorgesteld, dat voor de mens niet door woorden noch door begrippen toegankelijk is. Het is alleen symbolisch te benaderen. Voorts wordt in die parabel uitdrukkelijk gesteld, dat men naar die Margarita" moet zoeken. Van Margaretha van Anjou, de Franse koningsdochter die in 1445 huwde met de Engelse koning Hendrik VI wordt verteld, dat haar bruidskleed was bezaaid met de bloemen, waarnaar zij genoemd was, met margrie- 135

139 ten. In die dagen was de margriet het symbool van de barmhartigheid, maar geen van de feestgangers, die daar zo vrolijk in de stoet meeliepen, zond op die dag een gebed op naar God de Heer, om voor de vrouw, die ongeweten zo'n moeilijk leven tegemoet ging, zijn zegen af te smeken en te vragen: Wees barmhartig Heer. In Limburg noemt men de margriet trouwens gewoonlijk Sint-Jansbloern. Wil men Maria speciaal als koningin des hemels en van de vrede eren, dan zal men een witte of gele lelie nemen. Het is overigens een merkwaardige zaak met de lelie. In het Matheus-evangelie VI, 28 en Lucas XII, 27 vraagt Jezus zijn toehoorders om toch vooral te letten op de,,sjosjane'', het hebreeuwse woord voor bloempje, dat in alle vertalingen als lelie wordt weergegeven. Door die vertaling wekt de Matheustekst het vermoeden, dat het om een bloem gaat, die opvallend moet zijn door haar schoonheid en kleur. Salomo immers kan er in al zijn pracht en praal niet mee vergeleken worden. In werkelijkheid gaat het hier om een zeer onaanzienlijk, klein bloempje, waarmee de machtige Salomo niet vergeleken kan worden, want de machtige" haalt God neer van de troon, Hij verheft daarentegen de geringen. Behoeftigen overlaadt Hij met gaven, maar vrekkige rijkaards zendt Hij ledig weg. Lucas I, De kerkelijke traditie heeft de eeuwen door vastgehouden aan de lelie, maar wel is de witte een tijdlang taboe geweest vanwege een oude legende, die verhaalt dat in de hof van Gethsemané de lelies allemaal rechtop stonden met hun witte kroon, terwijl de andere bloemen, tenteken van medeleven met de in doodsangst verkerende Jezus, in de nacht voorde kruisiging hun hoofden bogen. Zo trots was de lelie erop schoner te zijn dan Salomo in al zijn heerlijkheid. Pas toen Jezus zijn blik liet vallen op de rechtstaande lelies en er zich over verbaasde, dat ze geen greintje medelijden hadden, verschoten ze plotseling van kleur, en schaamrood boven ze het hoofd. Het is de oranje-roodkleurige Turkse lelie. Door bemiddeling van Maria werd de witte lelie toch weer met Jezus verzoend, en sindsdien is zij de speciale Mariabloem, als teken van wijze vrede en van edele gezindheid, en mocht ze ter herinnering aan die ene nacht symbool zijn van de dood en als grafbloem het teken van de liefde, die volgens het bijbelse Hooglied VIII, 6 sterker is dan de dood. 136

140 Van die liefde heeft Paulus eveneens in extatische bewoordingen getuigd in het prachtige 13de hoofdstuk van de eerste brief aan de Corinthiërs, hetgeen hem in de liturgie van 29 juni de eretitel bezorgde van mundi lilium". En zo doet St.-Paulus eveneens met een witte lelie zijn intrede in de tros.,,die edel reyne maghet Maria die daer is een bloeme des ackers'', zo staat het in een middeleeuws gedicht, terwijl wij haar bezingen als het bloemken blauw in 't koren, o violette zoet". Vandaar de korenbloem in de tros. Met dit bloempje wil men bijzonder Maria eren als moeder van de Kerk en van alle oprecht gelovigen. Met het viooltje dat wij ernaast zetten, willen we haar speciaal eren als de nederige dienstmaagd des Heren. Als vijfde Mariabloem moet er een witte roos in de tros. Ik zal er zodadelijk meer over zeggen, wanneer ook nog andere rozen ter sprake komen. Na deze Mariabloemen komen we bij de eigenlijke St.-Janselementen. En als allereerste staat dan het z.g. St.-Janskruid. Onder deze naam worden weliswaar verschillende soorten planten verstaan, die echter alle eenzelfde doel en betekenis hebben voor de tros. De vele andere benamingen zoals duivelsjacht, duivelsvlucht en die met het latijnse fugadaemonum overeenkomen, wijzen er reeds op, dat het een beroemde plant is in het volksgeloof. Dit kruid, waarvan men reeds in 1514 de naam Sinte-Joannes-cruyt vindt, zou de kracht bezitten duivels en andere boze geesten te verdrijven. Volgens de Oud- Noorse mythologie was het kruidje dat wij thans St.-Janskruid noemen, ontstaan uit het bloed van de door Hodur gedode Balder, de alom geliefde jonge maar tragische godenzoon van Odin en Frigg. Zijn dood werd jaarlijks rond de zomerzonnewende herdacht. Voor de christenen zou het het bloed zijn, dat gevloeid is uit de tong van Joannes de Doper. Deze tong werd na de onthoofding door Herodias met een speld doorstoken. Daarom gelijkt ieder blad op een doorstoken tong. Het werd dan ook veel gebruikt bij de heksenprocessen, zodat men ook wel spreekt van heksenkruid. In vroeger tijden was men er vast van overtuigd dat alle onheil en ziekte het werk waren van magische krachten en demonen, die een onbekend, maar ge vaarlijk iets in het lichaam deden sluipen. Dat kwade ding moest daarom uitgedreven worden. Men zocht daarvoor naar een verband tussen de kwaal en het te gebruiken geneesmiddel. Zo legde men b.v. haar van een hond waardoor men gebeten was op de zere plek. Ook zocht men naar overeenkomst in kleur van ziekte en geneesmiddel. Voor geelzucht moest een geelsappig kruid gebruikt worden. Eveneens hechtte men veel waarde aan gelijkluidende namen voor de ziekte en het geneesmiddel. Rozen waren dan ook zeer in trek bij zieken die aan gordelroos, wondroos of belroos enz. leden. U begrijpt dat de roos dan ook een plaats krijgt in de tros, evenals een stukje bast van de vlierstruik, omdat het voor allerlei kwalen en kwaaltjes gebruikt kan worden. De kleur van de roos echter, die men aanbrengt in de tros geeft nog iets meer te kennen, dan alleen de werkelijke of vermeende geneeskracht. De roos n.l. naast de symboliek der liefde, is ook hét zinnebeeld van de aardse vergankelijkheid en de dood. Hieraan wil de roos herinneren, maar de rode roos zal tevens uitdrukking geven aan het geloof in Christus' verzoenend lijden en sterven, aan de verlossing van de zondige mens door zijn kostbaar bloed. 137

141 Al wie 't kleed der ziel wast in dit kostbaar bloed, Maakt 't van vlekken schoon, hult zich in rozengloed, Die aller eng'len glans waardig ter zijde streeft, En waarin God als Koning zijn welbehagen heeft." Tevens huldigt men door de rode roos de martelaren, de bloedgetuigen van Christus' leer. De allereerste roos die roodkleurig is geworden, heeft haar kleur ontvangen, volgens een aloude legende, van het eerste bloed, dat op aarde werd vergoten, bij de broedermoord van Kaïn en Abel. (Genesis IV) Jahweh gaf Kaïn een teken, opdat hij niet gedood zou worden, (Genesis IV, vers 15). Wat het Kaïnsteken geweest is, is niet nader aangegeven, maar uit het geciteerde vers blijkt, dat het een teken van bescherming was. Volgens enkele exegeten zou het hier gaan om het op de huid getatoeëerde stamteken, waaraan de stamgenoten van Kaïn, de Kenieten, herkenbaar waren. Volgens anderen zou in dit teken God Kaïn het aanzien van een krankzinnige gegeven hebben: krankzinnigen n.l. gelden in het Oosten als heilig en onschendbaar. Wat er ook van zij, de legende maakte er de eerste rode roos van, zo een bijbelse uitleg gevend van deze bloem, die volgens de Griekse mythologie uit een droppel bloed van Adonis is voortgekomen toen deze door een everzwijn werd gedood, maar door Aphrodite het voorrecht kreeg elk jaar, in het voorjaar, enkele maanden uit de onderwereld naar de aarde op te stijgen. Een rouwfeestomzijndood, met aansluitende jubel om zijn wederopstanding werd voornamelijk door vrouwen gevierd in de tijd dat de rozen bloeien o.a. Rome, Athene en Alexandrië. Volgens de Mohammedanen komt de rode roos voort uit een zweetdruppel van hun grote profeet, tijdens een zware beproeving, waarbij hij bloed en water zweette. Vervolgens brengt men er een witte roos in aan. Zij is het symbool van de waarachtige levensvreugde, van de eenvoud des harten en de reinheid van gemoed. Met deze roos wil men ook al die heiligen eren, die omwille van het koninkrijk der hemelen in maagdelijke staat hun aardse leven hebben geleid of anderszins zich voor het Christendom grote verdiensten hebben verworven.,,gij martelaren, wie 't bloedig purper siert, belijders gij in 't witte kleed, Door ons in ballingschap gevierd, maak ons voor het vaderland gereed. Gij koor van maagden, blank en kuis, gij monniken en kluizenaars, die nu woont daarboven, om uw deugd gekroond, Helpt ons ook gaan naar 't hemelhuis." Maar de eerste gedachte ging wel uit naar de maagd Maria, de moeder des Heren. Zij is op de eerste plaats de mystieke roos, waarvan wij in de adventsdagen zingen: Er is een roos ontsprongen, uit enen wortelstam... O rozenstruik Maria, o allerpuurste maagd... En volgens Nicolaas Janssens in 1594: Want Sij is ons Princesse, Dees Witte Roose ghepresen... Dat Wit Roosken sonder smet..." Een vrome legende verhaalt, dat toen de engel Gabriël aan Maria de blijde bood- 138

142 schap ging brengen van haar Goddelijk Moederschap (Lucas I 26-38) hij drie rozentuilen aanbood: een witte van vreugde, een rode van smart en een goudgele van glorie. Deze rozentuilen verzinnebeelden de 5 blijde geheimen, de 5 droeve geheimen en de 5 glorievolle geheimen van de rozenkrans. Tegelijkertijd is de roos zoals ik al zei de bloem van de dood of liever van de opstanding na de dood. Vandaar dat kerkhof- vooral kinderbegraafplaats - in sommige streken wel rozentuin" genoemd wordt. O roos als bloed zo rood God komt zijn volk bezoeken In het midden van de dood. (Jan Wit, hedendaags Dominee-dichter) Een derde roos, een geelkleurige wordt vervolgens in de tros gestoken, die de roem verzinnebeeldt, en de krachtdadige werking van het geloof, waarbij heel bijzonder gedacht wordt aan het woord uit de Hebreeënbrief (X vers 38): Mijn rechtvaardige zal leven door geloof," en aan de eerste Joannesbrief (V vers 4 en 55): Dit is de overwinning, die zegepraalt over de wereld, ons geloof!" Wie anders toch is overwinnaar der wereld, dan hij die gelooft dat Jezus is de Zoon van God. Naast symbool van standvastig geloof, is de gele roos ook teken van volgzame gehoorzaamheid aan het wettig kerkelijk en wereldlijk gezag.als zodanig wordt de gele roos ook wel vervangen dooreen goudsbloem of gouden regen, of worden deze laatsten er nog aan toegevoegd. De roos met zijn 5 bladen is het oude embleem van het plichtsgetrouw handelen en het stilzwijgendheid. Als zodanig prijkte de roos aan zolderingen van rechtszalen en andere lokaliteiten waar gewoonlijk min of meer officiële besprekingen gevoerd werden. Deze besprekingen sub rosa" (onderde roos) gevoerd, hadden een vertrouwelijk karakter en er werd geheimhouding- waar nodig - gewaarborgd. Sub rosa betekent dan ook: in vertrouwen of in het geheim. De gele roos wordt ook wel gezien als.symbool van de gouden roos. Zeer oude geschriften gewagen van het feit, dat op de 4de zondag van de vasten (veertigdagentijd) de paus in een plechtige processie met een gouden roos in de hand, vanuit het Vaticaan, naarde kerk van het H. Kruis ging om daar vóór te gaan in de liturgie. Na de dienst werd de roos aangeboden aan de stadsprefect van Rome, als vertegenwoordiger van de keizer. In de bulle: O sancta et admirabilis crux van Paus Leo IX, verklaart deze, dat de gouden roos moet worden gezien als teken van Christus' overwinning over de dood en van zijn universeel koningsschap: curvat imperia. Thans wordt de gouden roos niet meer jaarlijks gewijd en aan een regerende persoonlijkheid gezonden, maar slechts bij een uitzonderlijke gebeurtenis nog uitgereikt. Bovendien is de zegening ervan niet meer aan de 4de vastenzondag gebonden. De drie rozen in de tros wijzen in het Duitse Thuringen op het feest van O.L.- Vrouw-visitatie, dat vroeger op 2 juli, thans echter op 31 mei wordt gevierd. Een 16de eeuws Maria-lied zegt het overduidelijk: Maria durch ein Dornwald ging... waarvan de Nederlandse versie aldus luidt: Maria door een doornwoud trad, Kyrie eleison Maria door een doorn woud trad, 't Had zeven jaar geen loof gehad. Jezus en Maria. 139

143 Wat droeg Maria aan haar hart? Kyrie eleison Een klein lief kindje zonder smart! Dat droeg Maria aan haar hart. Jezus en Maria. De doornen brachten rozen voort, Kyrie eleison Als 't kindje werd in het woud gehoord. Dan brachten doornen rozen voort. Jezus en Maria." Omdat het vooral kloosterorden geweest zijn, die bepaalde devotionele praktijken ingang deden vinden bij de gelovigen, kan men in de rozen ook een eerbetoon zien aan het religieuze kloosterleven: de witte roos immers symboliseert de gelofte van zuiverheid, de gele roos de gelofte van gehoorzaamheid en de rode roos de gelofte van armoede. Maar een beetje bijgeloof kwam er toch wel bij, zoals blijkt uit de volgende toverspreuk om de rode huiduitslag die men roos" noemt, te doen verdwijnen, waar men bij de laatste regel driemaal het kruisteken moest maken: Moeder Maria ging door het land, Ze droeg drie rozen in haar hand, De ene verborg zij, de tweede verloor zij, De derde ontviel haar. Zo moet gij roos, van deze zieke verdwijnen In de naam des vaders, en des zoons en des heiligen geestes." In de St.-Janstros, willen we ook uiting geven aan ons op de hemel gericht geloof, met als lichtend voorbeeld Maria, door er haar ter ere een blauw korenbloempje in te steken, zoals ik U reeds zei. Bovendien: Met deez' bloem in uw hand Zinkt vier (koorts, ziekte) in bloem en plant. En het heftig bloed staat stil Al om Jesu Christi wil. In de tros mag de duizendschoon niet ontbreken. U kunt er zelfs een twaalftal in doen, als U ze beschouwt als symbool van de 12 apostelen, die men wel de jongeren" noemt. In Limburg noemt men deze bloemen dan ook jöngkerkes". In de Kempen noemt men ze lievermannekes". Een legende vertelt dat St.-Joseph zich bij zijn timmerwerk eens ernstig had verwond. Jezus nam toen een duizendschoon en legde die als pleister op de wond, die onmiddellijk genas. Zo zou het een Josephbloempje kunnen zijn. Vaak echter vervangt de duizendschoon de minder voorkomende duizendknoop, vanwege de purper of roodgetinte bloemen. De duizendknoop vertoont een roodbruinachtige vlek op de bladeren, die volgens een oud verhaal veroorzaakt zijn, doordat deze plant groeide onder het kruis van Jezus, waarbij een druppel bloed op de bladeren terecht is gekomen. Men noemt deze bloem daarom ook wel Jezus-gras. U mag er ook Spaans gras voor nemen, als U Jezus en de heiligen wilt eren, als een legerschaar, die voor ons de overwinning 140

144 bevecht op satan en ons uit onze zondige toestand bevrijdt. Zij zijn immers volgens de liturgie een leger in slagorde geschaard. Op sommige plaatsen bevestigt men nog wel een bosje peultjes in de tros, omdat ze veel gelijkenis vertonen met de peul van de z.g. Joannesbroodboom. Het is een mooie kleine boom, altijd groen, met een grote gewelfde kroon en komt zeer veel voor in Egypte, Syrië en Palestina. De peul bevat een groot aantal erwtjes, en de schil zelf is sterk suikerhoudend. Men maakt er een soort stroop van, de kaftan, die smaakt als honing. Men meent dat kaftan de honing is, waarvan Joannes de Doper leefde in de woestijn. De schil wordt tegenwoordig nog, evenals in de bijbelse tijden als voer voor vee en huisdieren gebruikt. In jaren van misgewas wordt ze ook door mensen gegeten. In de gelijkenis van de verloren zoon in Lucas XV, 16 staat, dat hij begeerde zijn honger te stillen met de schillen die de varkens aten, doch niemand gaf ze hem. Een takje van een aalbessenstruik, de St.-Jansbes (in het Duits Joannisbeere) komt er in Duitse streken vaak in ter vervanging van de Joannesbroodboom. In bepaalde plaatsen van Nederlands en Belgisch Limburg zal men, hetzij in de Mariatros van 15 augustus, hetzij in de St.-Janstros, een takje van een appelboom steken. In de 7de eeuw ontmoeten we namelijk de aantrekkelijke figuur van de 25ste bisschop van Tongeren en Maastricht: Joannes Agnus, Jan het Lam. Van hem wordt verhaald hoe hij - hoewel huisvader van een gelukkig gezin - op wonderbaarlijke wijze tot het bisschopsambt geroepen werd. Als hardwerkende boer was hij op het land bezig toen hem het bericht van zijn uitverkiezing werd gebracht. Hij bezwoer echter zijn weigering bij de onvruchtbaarheid van zijn boerenstok. Men zette toen de stok in de grond, waar al gauw kleine rode appeltjes aan groeiden. Dit wonder als een teken van God beschouwend nam Joannes zijn uitverkiezing aan, terwijl zijn vrouw een kloostergemeenschap stichtte: de witte vrouwen van Maastricht. Een en ander gebeurde echter, nadat de uit hun huwelijk geboren kinderen zich allen een positie in de maatschappij hadden verworven en de ouderlijke zorg ontgroeid waren. Omdat Joannes de Doper de Heer aankondigt met de woorden: Hij is het Lam Gods, en vaak met een lam wordt afgebeeld, is de Maastrichtse bisschop vanwege zijn naam, in de tros terecht gekomen. Om onze tros af te maken, ga ik eersteven terug naar het St.-Jans- of heksenkruid. Ik zei U reeds dat er vroeger een onheil- en boze geestenwerende kracht aan toe geschreven werd. Nu doet zich nog de bijzonderheid voor, dat met dit kruid, men niet alleen trachtte hoofd- en keelpijn te keren, maar ook het al te luid schreeuwen van kleine kinderen probeerde tegen te gaan, en dit op speciale voorspraak van St.-Jan, onder de titel van de Grijzer, dat roepende betekent. Op zichzelf is dit nog geen probleem. Want men kan hier nog de Doper in zien, die genoemd wordt: de stem van een roepende in de woestijn. (Joa.n. I, 23). De moeilijkheid komt van onze zuiderburen in Belgisch Brabant, die in St.-Jan de Grijzer bijzonder de evangelist vereren. De kerkgeschiedenis en meer in het bijzonder de geschiedenis van de liturgie in de kerk, kan ons echter uitsluitsel geven. Al vanaf de eerste eeuwen ziet men n.l. in de liturgische vieringen de namen van Joannes de Doper en Joannes de apostel en evangelist eng met elkaar verbonden. Hun populariteit spruit voort uit de vriendschap die hen beiden verbond met de Heer en uit de rol die zij samen hebben gespeeld bij de openbaring van het Larn Gods, zoals uit het evangelie blijkt. In de 141

145 geschriften der oude kerkvaders worden ze vaak aangeduid als de Amici Sponsi, de vrienden van de bruidegom. In de meeste kerken in Oost en West, die aan een van beide St.-Jannen gewijd zijn, heeft de naamgenoot ook zijn kapelletje, of altaar of luiklok. Als dubbelpatroonheiligen van altaren vindt men ze in Leende, Strijp, Oerle, Oisterwijk, Tilburg om slechts enkele te noemen. Het moet U dan ook niet verwonderen, dat St.-Jan de Evangelist door enkele bloempjes en kruiden in de tros vertegenwoordigd moet zijn. Temeer, omdat volgens een heel oude traditie de Evangelist het tijdelijke met het eeuwige heeft verwisseld op 24 juni. Met de koningsvaren eren wij hem als de heraut van Christus Koning en met de adelaarsvaren als de schrijver van het evangelie, dat wat de verhevenheid van stijl betreft, als het prachtigste geschrift geldt van het Nieuwe Testament. Nu is de varen vanouds de geheimzinnige plant, waaraan men naast vele kwade eigenschappen ook een goede toeschreef. De varens beschermen het huis waar ze bij groeien tegen blikseminslag. Bovendien hechtte men al spoedig grote symbolische waarde, vooral aan de adelaars varen. En de adelaar zelf zoals U misschien wel weet, was bij een aantal Indo-Germaanse volkeren in de oudheid het zinnebeeld van de hoogste Godheid, meestal de zonnegod. Als zodanig gold de adelaar als het teken van macht en gezag en werd daarom op vorsten en regeringen toegepast. Alle gezag komt immers van God, volgens Rom. XIII. In de christelijke symboliek is de adelaar ook nog het zinnebeeld van de liefde Gods, die zo prachtig wordt beschreven in de bijbelse geschriften van Joannes, en die in het feest van 's-heren Hemelvaart haar bekroning vindt. In enkele Duitse streken steekt men daarom een takje van een beuk in de tros. Bij de oude Germanen was de beuk gewijd aan de god Thor en was de boom der voorspelling of der waarzegging, omdat in zijn gebladerte deze godheid ruiste door de wind en de Thorpriesters daaruit allerlei voorspellingen deden. In de kruin van de beuk zo dacht men, hadden de zielen van overleden kindertjes een voorlopig verblijf, tot ze door de zielevogel gehaald werden. Deze zielevogel werd altijd voorgesteld als een foenix-adelaar. En wat lag nu meer voor de hand, dan Joannes uit te roepen als ziele vogel, die de zielen der ongedoopte kindertjes ten hemel voert? Hij werd immers al als foenix-adelaar voorgesteld vanaf het allereerste begin van het Christendom. In onze Brabantse streken zal men geen beuketakje nemen, omdat men vanouds hier meende dat de zielen der ongedoopte kinderen verbleven in de duivelskuilen midden in vennen en moerassen, zoals bij Alphen of te Someren. Na de varens doet men wat boerenwormkruid of donderbloem in de tros. Vanwege de sterke reuk werd het beschouwd als een afweermiddel tegen duivels, heksen en spoken, en zoals zijn tweede naam al zegt: tegen onweer. Men vervangt het wel door huislook of huisloof, ook donderblad genoemd. Het is een soort vetplantje dat wel op bemoste daken en muren te vinden is. Vervolgens moet er weewortel of ganzerik in, dat men vroeger tormentil noemde. Dit kruid beschermt tegen allerlei pijnen en verleent lichamelijke kracht. Toen in de 12de eeuw de pest rondging, kwam een engel uit de hemel in de vorm van een vogeltje dat luide zong: Eet tormentil en bevernel (anijs), dan sterf je niet zo snel. De duivel kon dat niet verdragen en beet van woede een stuk van de wortelstok af. 142

146 Daarom lijkt het net of de wortel afgebeten is. Een beetje kamille dat in de St.-Jansnacht geplukt moet zijn, zal bijzonder geneeskrachtig blijken te zijn, en bovendien duivel- en heksenwerend. Men doet er trouwens goed aan veel groen in de tros te doen. Groen is de kleur van de heksen. Ze nemen het de mensen hoogst kwalijk als ze deze kleur op welke wijze dan ook gebruiken en zullen trachten het te beletten. Ze zijn echter licht- en vuurschuw. Daarom, als er geen St.-Jansvuren zijn, moet men een gewijde kaars branden. Men kan dan gemakkelijk de heksen overmeesteren en onschadelijk maken. Een takje van de op Palmzondag gewijde palm zal in de meeste trossen niet ontbreken, waarover de kerk heeft gebeden: dat allen, die zo'n takje hebben ontvangen, er een teken in mogen zien van Gods genade en voor zich bescherming mogen bekomen naar zien en lichaam. Dat de huizen, waar deze takken worden binnengebracht, gevrijwaard zijn van alle ramp- en tegenspoed, dat de aanschouwing van deze palmtakken ons steeds moge doen herinneren aan de overwinning van Christus op de dood en ons aanzetten tot de beoefening der werken van barmhartigheid. Meestal worden de bloemen bevestigd op een schild van noteblaren, bij gebrek aan Adamsboom. De Adamsboom uit het paradijs zou later gediend hebben om er het kruis van Jezus uit te snijden. Van deze boom wordt gezegd in het 19de hoofdstuk van het apocriefe Nicodemus-evangelie:,,Met zijn wortel raakt hij aan de hel en met zijn twijgen tot aan de hemel, en in zijn top zetelt Jezus als koning van de gehele schepping." Zo staat deze boom als het ware midden tussen paradijs en Golgotha. In de middeleeuwen kende men dan ook op de vigilie van Kerstmis de gedachtenisviering van Adam en Eva. Volgens Jacob van Maerlant in zij n Der Naturen Bloeme" staan nog Adamsbomen in het verwoeste gebied van Sodoma en Gomorrha. (Genesis XVIII20-23, en XIX 1-30), maar: Die scone appele binnen es el niet dan aschen die stinken... Ende dit mach ons wonder dinken Dat men dese tweherande mesdaet In den appel noch verstaet..." Die door zwavel en vuur aangetaste appels tonen uiterlijk veel gelijkenis met onze wal- of okkernoten. Met het werk Der Naturen Bloeme dat Jacob van Maerlant dichtte in de jaren wilde hij de opkomende burgerij nuttige kennis mededelen aangaande de natuurkundige wetenschap in die tijd. Hij deed dit door grotendeels een vertaling in versvorm te geven van een soortgelijk in het latijn gesteld werk van zijn tijdgenoot de Brabander Thomas van Cantimpré. Deze Thomas had in Keulen veel geleerd aangaande bomen en kruiden van de beroemde Albertus Magnus. Van de noteboom zegt Thomas in keurig Latijn: nux appellata est eo quod proximis arboribus noceat. Let U even op nux... noceat... Jacob van Maerlant vertaalt het zo: 143

147 ,,Nux heet die boom die noete draghet en te scaden pleghet. Cruden ende boemen mede Die wassen bi sire stede." Nux rijmt op crux, dat kruis betekent en wordt in verband gebracht met de pomum noxiale" uit de Goede Vrijdag-kruishymne, dat de schadelijke vrucht beduidt, waarvan Adam en Eva wederrechtelijk hadden gegeten, volgens het zondevalverhaal in Genesis III. Daarmee was volgens het volksgeloof de noteboom de boom waarvan de vrucht niet mocht worden gegeten, want sinds de eerste mensen dat wel gedaan hadden, werd hij door duivels bewoond, ja, op alle negen bladeren, die aan elke tak groeien, zit een duivel zoals ook de Mohammedanen geloven. Maar satan, die door het hout overwon, zou op zijn beurt door het hout overwonnen worden: ut qui in ligno vincebat, in ligno quoque vinceretur, zoals het heet in de prefatie van het H. Kruis in de passietijd. En zo bleef in het volksgeloof de mening behouden dat Christus op Golgotha stierf aan een kruis van notehout, ook toen pomum - de vrucht - via het Franse la pomme, de betekenis van appel kreeg. Dezelfde prefatie zegt nog, ut unde mors oriebatur inde vita resurgeret, Uit dit hout waaruit de dood was voortgekomen, zou nieuw leven opschieten, door Christus de Heer. En hiermee kon de door de Germanen van de Romeinen overgenomen traditionele opvatting van de noteboom, als levensboom en als symbool van de vruchtbaarheid gehandhaafd blijven en in christelijke zin worden verklaard. De noten behoorden bovendien tot de vruchten, waarvan ten tijde van Jezus tienden betaald moesten worden aan de tempel. In Deut. XIV en Levit. XXVII kunt U alles vinden aangaande deze wet. In het Hooglied VI 2-11, luidt de tekst: Mijn beminde komt naar zijn tuin... om er te genieten en om er lelies te plukken.. Ikzelf was naar de noteboomgaard gegaan, om te genieten van het groene dal... en tóen, vóór ik het wist, zag ik de wagens van de koninklijke stoet en werd ik in de vorstelijke draagkoets gezet." De noteboom bracht dus in het volksgeloof geluk aan en al werd op de eerste plaats gedacht aan het kruis van Jezus, ook wist men te verhalen, dat, toen Joseph en Maria naar Bethlehem gingen (Lucas II) vanwege de door keizer Augustus uitgeschreven volkstelling, een noteboom hen had beschut tegen hevige stortregens: en dat ook St.-Jan de Doper bij een hevig onweer onder zo'n boom een schuilplaats had gevonden. Dat men aan de noteboom als symbool van de teelkracht der natuur ook nog bijgelovige waarde toekende, leert ons heel duidelijk een allermerkwaardigst boekje uit de 15de eeuw: De evangeliën van den Spinrocke. Dit werkje, dat een vertaling is van de in 1480 te Brugge verschenen Franse Evangile des Quenoilles faittes en lonneur et exaucement des dames, verscheen bij een Antwerpse uitgeverij rond 1520, terwijl in 1662 er nog een Amsterdamse uitgave van op de rnarkt kwam. Zes oude vrouwen komen een week lang des avonds bijeen om te spinnen. ledere avond somt één van die dames allerlei losse bijgelovigheden op. De schrijver dient zich zelf aan als de secretaris, die de opmerkingen van de vrouwen in korte hoofdstukjes samenvat, en er een glosse", een verklaring aan toevoegt, waarin hij duidelijk maakt, dat hij persoonlijk aan die bakerpraatjes geen enkele waarde hecht. 144

148 Het bevat dus een aantal komische vertellingen om de babbelzucht van de vrouwen en hun bijgelovigheid aan de kaak te stellen. Zo luidt het in een uitgave van 1520: Hebt ghi eenen quaden man oft crighelen, die u qualic ghelt gheven wilt tot uwer behoeften, so nemet den eersten knoep van eenen stro nader aerden op Sint- Jansavond ghepluckt, totdat men noene luydt ende steect dat int gat van den slote des koesters ende het sal opengaan." In de Amsterdamse uitgave van 1662 wordt dit als volgt gezegd: Wil een vröu, dat haer man haer hartelyck minne, die legge in synen slincken schoen een blad van een noteboom, gheraept op St. Jansavond totdat men noen luydt, en hij sal se wonderlyck lief hebben." Hier wordt dus met het noteblad de vruchtbaarheidszegen in verband gebracht. Een herinnering aan hetgeen ik citeerde uit de uitgave van 1520 vindt U in het vooral in Limburg op bepaalde plaatsen nog gebruikelijke St.-JansklokJuiden, dat begint nadat men op St.-Jansavond de eerste bloeiende korenaar heeft gevonden en gestoken in het sleutelgat van de kerkdeur. Onderwijl bidt men 5 maal het Onze Vader vooreen goede oogst. In enkele Vlaamse plaatsen is hieruit een gebruik ontstaan, dat, een bekende folklorist Peeters in het Boek Eigen Aard" als volgt omschrijft: Om genegenheid van haar man te wekken, moet de vrouw een noteblad leggen in de linkerschoen van haar man, als de toren het middernachtelijk uur slaat van de St.-Jansnacht. In dezelfde nacht moet ze een stropijl plukken en om twaalf uur 's middags steken in het sleutelgat van de geldkist. Haar man zal haar dan zeer spoedig alle vrijheid geven met het geld naar eigen believen te handelen." Op sommige boerenhoeven was het gewoonte om hetzij in de St.-Janstros hetzij in de Mariakruidwis wrangwortel te steken (helleborus viridis) dat ze in het algemeen vuurkruid" noemden. Elders verving de bo'srank (Clematis vitalba)de wrangwortel. Het merkwaardige hierbij is dat de wortels van deze plant werden bevestigd op bilof lende van een zieke koe, waar men ze één dag moest laten zitten, anders was de uitwerking beslist negatief. Waarop dit boerengeloof" berust heb ik niet kunnen achterhalen, want in onze verlichte" tijd kent men deze praktijk zo goed als niet meer. Als U een lieftallig meisje in haar hemd wil zien dansen neemt U vóór zonsopgang van St.-Jansdag marjolein, mirte, ijzerhard, drie venkelwortels en drie venkelbladeren. U wrijft ze stuk en blaast ze in een bepaalde richting, vanwaar dan het danseresje zal komen, want: Monsieur Saint Jean passant par ici trouva trois Vierges en son chemin; il leur dit: Vierges que faites vous ici? Nous guérissons de la maille..." (Toen Sint-Jan eens hier langs kwam, ontmoette hij drie lieftallige meisjes. Hij sprak: Meisjes, wat doen jullie hier? Wij brengen genezing van de staar...). En dan blijkt St.-Jan oogspecialist geworden te zijn. Het genezen zijn van het zieke oog wordt uitgebeeld in het danseresje. P. Lebrun: Superstitions anciennes et modernes. Amsterdam Als u de kruiden plukt voor dag en dauw" is het zinvol met het dauwvocht de ogen te bestrijken want vooral aan de St.-Jansdauw wordt grote waarde gehecht als geneesmiddel tegen oogaandoeningen. Ten slotte blijft nog de aardappel... Daarover later! 145 B.H.A. FOKKELMAN

149 Geraadpleegde literatuur, o.a. ') Prof. dr. K.C. Peeters: Het Vlaamse volksleven. Vlaamse pocketsno 73. Uitg. Heideland Hasselt (België). 2 ) Prof. dr. K.G. Peeters: Eigen Aard. Antwerpen ) Heemkundige bloemlezing ten dienste van het onderwijs. (4deeltjes) door H.H. Knippenberg en Fr. S. Rombouts. Uitg. Zwijsen, Tilburg ) Het Sint-Jansfeest, door H.H. Knippenberg, in Volkskunde" no 54 anno 1953, pp s ) Sint-Jansgebruiken door H.H. Knippenberg, in Eigen Volk" Louwmaand Uitg. De Branding, De Bilt Utrecht, pp ) Plantenleven in de Bijbel, serie Bibliotheek van Boeken bij de Bijbel, (B.B.B.) no 2, uitg. Bosch en Keuning n.v. Baarn (2e druk.) 7 ) A. Rütter: Die Pflanzenwelt i m Dienste der Kirche. Regensburg ) A. Reiners: Die Pflanze als Symbol und Schmuck im Heiligthume. Regensburg ) M. Kolb: Pflanzen- und Blumenschmuck am Altar und Kirche. Kempten ) Dr. E.C.A. Riehm: Handwörterbuch des Biblischen Altertums, 2 dln. Bielefeld und Leipzig ") Elseviers' encyclopedie van de Bijbel. A'dam - Brussel ' 2 ) Kok's encyclopedie van de Bijbel. Kampen ) Bo Reicke und Leonhard Rost: Bijbels historisch woordenboek. Aula-reeks 391 t/m 396. Het Spectrum Utrecht ) Liturgisch Woordenboek, 2 dln. Uitg. J.J. Romen, Roermond-Maaseik ) Theologisch Woordenboek, 3 dln. Uitg. J.J. Romen, Roermond-Maaseik ) P. Guéranger: L'année liturgique. 15 dln. Paris 1890; Nederlandse uitg: P. Guéranger: Het Liturgische Jaar, 5 dln. Uitg. Gooi en Sticht. Hilversum ) P. Parsch: Het Jaar des Heren. (4de druk) 3 dln. Utrecht ) J. GardnerenJ.G.R. Vos: De Geloofsbelijdenissen der wereld. 2dln- Uitg. J.C. Buisonje. Nieuwdiep, ) G. v.d. Leeuw: De Godsdiensten der wereld. 2 dln. 3de druk. Meulenhof, A'dam ) Van Goor's Encyclopedisch Woordenboek der Godsdiensten. Den Haag ') R. Benz: Die Legenda aurea des Jacobus de Voragine aus dem Lateinischen übersetzt. 8. Auflage, Heidelberg ) J.J.A. Zuidweg: De duizend en een nacht der heiligenlegenden. Amsterdam ) M. Jugie. La Littérature apocryphe sur la mort et l'assomption de Marie a partir de la seconde moitié du VI siècle in: Echos d'orient tome XXIX ) H. Bakels: Nieuwtestamentische Apocriefen. 2 dln. Wereldbibliotheek. 1922/ ) dr. P. A. van Stempvoort: Waarheid en verbeelding rondom het Nieuwe Testament. 2de druk. Uitg. Callenbach Nijkerk ) A. Guillaumont e.a.: Het Evangelie naar de beschrijving van Thomas uit de Koptische tekst. E.J. Brill Leiden ) dr. R. Schippers: Het Evangelie van Thomas. Uitg. Kok, Kampen S ) prof. dr. G. Quispel: Het evangelie van Thomas en de Nederlanden. Elsevier A'dam- Brussel ) G. Quispel: Liudger en het evangelie van Thomas, in Rondom het Woord: Theologische Etherleergang van de N.C.R.V. 13de jaarg. no 2 april ) B. v.d. Meer: Het evangelie van Thomas in Bres" no 40. april/mei ) R. Grand en D. Freedman: Het Thomas-evangelie. Aulareeks no 87. Het Spectrum Utrecht ) Diatesseron Leodiense = Het Luikse Diatesseron. Leiden ) Diatesseron Haarense = Het Haarense Diatesseron. Leiden ) Studi medievali vol Turijn (Torino) nov ) P. Le Brun: Superstitions anciennes et modernes, préjugés vulgaires qui ont induit les peuples a des pratiques contraires a la Religion. Tome premier A'dam ) Handwörterbuch des Deutschen Aberglaubens. Berlin-Leipzig

150 37 ) J. Kruisheer: De inwijdingsriten, mythen en legenden der oude mysteriën. Uitg. L.J.C. Boucher, 's-gravenhage S ) Zo bijgelovig bent U": uitg. Stichting Brabantse Dag te Heeze. Augustus ) Rosemary Hemphill: Kruiden voor smaak, gezondheid, geur en schoonheid. Bewerkt door A. Biegel. Gottmer Haarlem ) Mellie Uyldert: De Taal der Kruiden. Uitg. De Driehoek. A'dam. 4 ') Mellie Uyldert: Sterren, mensen, kruiden. Uitg. Strengholt, 3de druk. A'dam. 42 ) J.A. Brouwers: Kruiden in het Bredase Begijnhof. Uitg. Gemeentewerken Breda ) Groot Waarzegboek, samengesteld door Corry Dullaeri. Uitg. Mulder en Co. A'dam. z.j. Aan de spelling te zien is het van voor ) A. v. Gennep: Manuel de folklore francais contemporain. 6 dln. Paris ) dr. Jos Schrijnen: Nederlandse Volkskunde. 2 dln. (1ste druk de druk ) 46 ) F. Nork: Der Festkalender, enthaltend die Sinndeute dermonatszeichen, die Entstehungsund Umbildungsgeschichte von Naturfesten in Kirchenfeste. Stuttgart, ) Heinrich Schauerte: Die Volkst'ümliche Heiligenverehrung. Munster (Westf.) ) I. Teirlinck: Flora Diabolica. De plant in de demonologie Antwerpen ) 1. Teirlinck: Flora Magica. De plant in de tooverwereld Antwerpen. 50 ) Heukels-Van Oostroom: Flora van Nederland. Groningen s ') De Reader's Digest: Bloemen en plantenencyclopedie. Amsterdam-Brussel ) A. Franz: Die kirchlichen Benediktionen. 2 dln. Freiburg im Breisgau LEVERWORST In de slachttijd werd in menig Brabants gezin leverworst gemaakt, om die met Kerstmis te eten. Men nam '/2 deel varkenslever en '/2 deel varkensgehakt. Maar met 'A deel varkens- en '/4 deel rundergehakt was de worst lekkerder. Ze werd, na met zout, peper en nootmuscaat gekruid te zijn, met het,,worstmachientje" in de darm gestopt. De worst moest langzaam gebakken worden. J.M.K.-v. W. AARDEWERK MET RIETINDRUKKEN EN ANDERE UIT BEST VERSIERINGEN De kollektie van Museum 't Oude Slot in Zeelst, gem. Veldhoven herbergt een aantal scherfjes, afkomstig uit Best (inv.nr. A. 17). Deze scherfjes zijn door J. de Vries en J. Groels in 1959 verzameld tijdens de opgraving van een mesolithische vindplaats (Acht H), op een dicht bij deze opgraving gelegen akker. De vindplaats van de scherfjes is gelegen in het zuiden van de gemeente Best tussen Batadorp en de Ekkersrijt en tussen het Beatrix-kanaal en de spoorbaan Eindhoven-'s-Hertogenbosch, ca 30 m ten noorden van de storthoop van de Batafabrieken, kaartblad 51 B, koördinaten x De vindplaats is thans weiland. Het gaat hier om in totaal 212 scherfjes, afkomstig van meer dan één pot. Hiervan zijn er 22 versierd. Op acht scherfjes bevinden zich rietindrukken, op veertien andere diverse indrukken. Het passen van de scherfjes had geen succes, temeer omdat praktisch alle scherfjes nogal afgebrokkeld zijn. Behalve aardewerk werd een stukje verbrand been gevonden. Het is een fragment van een menselijk achterhoofdsbeen, met nog zichtbaar de ronding van het achterhoofdsgat. 147

151 fig- I: Scherfjes met rietindrukken. Schaal 1:2. Scherfjes met rietindrukken Waarschijnlijk van één pot afkomstig zijn de scherfjes afgebeeld in fig. I. Deze scherfjes zijn enorm verschraald met kwartgruis, sommige kiezeltjes hebben een doorsnee van 8 mm, en hebben een roestbruine kleur. De dikte varieert van 11 tot 14 mm. Het oppervlak is slordig afgewerkt. De versiering bestaat uit ronde indrukken (doorsnee max. 7 mm), mogelijk gemaakt met rietstengels. Misschien zijn de indrukken in horizontale ringen aangebracht geweest (zie de no's l, 2 en 5). De no's 10 en 12 zijn misschien bodemfragmenten, no 9 is een randfragment. fig- II: Scherfjes met rietindrukken. De verschraling is duidelijk zichtbaar. Foto: Wijnand van de Sanden. Schaal 2:3. Scherfjes met andere versieringen De versieringen op de in fig. III afgebeelde scherfjes bestaan uit indrukken van vingers, nagels, touw, driehoekige en ovale spatelindrukken en groeflijnen. De kleur 148

152 fig. III: Scherfjes met andere versieringen. Schaal 1:2. is roestbruin en lichtbruin, de verschraling is minder grof als de hierboven beschreven scherfjes. no. 1: no. 2: no. 3: Scherfjes met touwindiruk met daarboven twee ondiepe vingertop- (?) indrukken. Onder de touwindruk mogelijk nog een touwindruk. Deze is niet meer te herkennen. Scherfjes met een ondiepe groeflijn met daarboven nagelindrukken. Scherfjes met twee boven elkaar liggende ondiepe groeflijnen met daaronder ondiepe spatelindrukken. no. 4: Scherfjes met drie boven elkaar liggende ondiepe onderbroken (?) groeflijntjes. no. 5 t/m 10: Zes scherfjes met driehoekige of ovaalvormige spatelindrukken. no. 11, 12: Twee scherfjes met langs elkaar liggende nagelindrukken. no. 13, 14: Twee scherfjes met samengeknepen vingertopindrukken, bijno. 13, mogelijk op een bepaalde manier geordend, no. 15: Onversierd randfragment. De versieringen van de scherfjes in fig. III zijn waarschijnlijk horizontaal geordend geweest. Wellicht zijn deze scherfjes afkomstig van Laat-Neolithische potbekers. Mogelijk zijn de scherfjes met rietindrukken ook te dateren in het Laat- Neolithicum, daar deze tussen de andere scherfjes gevonden zijn en er geen andere te dateren voorwerpen zijn. NICO ARTS 149

153 ARCHEOLOGISCHE SPROKKELINGEN 6. STEENTIJD TE MARIAHOUT In de loop van vele jaren heeft de heer H. Verbakei uit Mariahout een groot aantal vuursteenresten uit prehistorische tijden aan de oppervlakte verzameld. Zij zijn afkomstig van een drietal vindplaatsen op de rand van een oud stuifgebied langs een van de talrijke vennen die vroeger tussen Sint-Oedenrode en Lieshout lagen, maar die nu alle ontgonnen zijn. Zijn collectie is indertijd door iemand meegenomen, om ze te laten zien aan het B. A.I. te Groningen, maar - zoals dat dikwijls gaat als men in goede trouw iets meegeeft - de collectie is sindsdien verdwenen en de heer Verbakei zit al meer dan' 10 jaar tevergeefs op terugzending ervan te wachten. Hij heeft daarna op die vindplaatsen nog wat vuursteenmateriaal verzameld en toen met ons contact opgenomen. Bij een controle ter plaatse bleek, dat de vindplaatsen, die langs een oud karrespoor lagen, intussen vergraven waren. Er werd echter op de aangewezen 150

154 plekken nog wat vuursteen gevonden, voldoende om twee vindplaatsen op materiaal te kunnen localiseren. Dit was belangrijk, omdat de vuursteen van de verschillende vindplaatsen niet apart gehouden was, en er duidelijk twee groepen in naar voren kwamen: een laat-paleolithicum en het bekende Brabantse mesolithicum. Op de tekening zijn de belangrijkste artefacten weergegeven. De nummers l t/m 6, resp. 4 stekers, een Tjongerspits en een zeer mooie Creswell-spits behoren duidelijk tot de Tjongergroep, zoals die ook op de westelijke Peelrand gevonden wordt. De nummers 7 t/m 9, een bladspits, een B-spits en twee klingen met steilbewerkte rug, waarbij ook nog een verbrande micro-schrabber behoort, moeten waarschijnlijk gerekend worden tot het mesolithicum. De nogal groot uitgevallen bladspits (7) zou zelfs het neolithicum niet misstaan, rnaar er waren verder in het materiaal geen aanduidingen te vinden die een neolithische afkomst konden bevestigen: Het belangrijkste van deze vondst lijkt ons, dat er opnieuw tussen de Dommel en de Aa, op de zuidrand van de Middenbrabantse Dekzandrug, een laat-paleolithische vindplaats gelocaliseerd kon worden. p. WIRO HEESTERS MERKLAPPEN UIT BRABANTS BEZIT (vervolg van p. 91) Profane motieven, meestal ontleend aan het dagelijkse leven en de onmiddellijke omgeving van het eigen huis. Toch bevinden zich ook hierbij verscheidene motieven, die oorspronkelijk veelzeggende symbolen waren, zoals o.a. de vogels, die aan de levensboom pikken en daarvan hun levenskracht ontvangen. Ter vergelijking mag ik wel verwijzen naar de vele geometrische figuren en afbeeldingen van planten en dieren, die op Japanse kleding en andere weefsels voorkomen; vooral de laatste zijn volgens Rita Bolland "'geliefd om de symbolische betekenis die men eraan hecht en die veelal te maken Hebben met voorspoed, gezondheid en geluk". 1. Levensbloem, vaak met bloemen, vruchten en vogels. Dit is zeker een van de oudste motieven. Men kan er zowel de levensboom uit het paradijs als de wereldesch uit de Germaanse godenwereld in herkennen. Later is de kruisboom tot levensboom en levensteken uitgegroeid. Soms staat het levensboompje op de merklappen in een vaas of urn, die de levensbron voorstelt!. -\ f 2. Vruchtenmand, bloemenmand, bloemvaas, bloempot, vaak sterk gestileerd. Het'zijn evenals de hoorn van overvloed beelden van vruchtbaarheid en geluk; de hoorn is een oud Zuideuropees geluksteken en de mand met vruchten komt als zodanig reeds voor op de Romeinse altaren van de inheemse godin Nehalennia, aan wie na een behouden vaart over het Kanaal zulke altaren als ex-voto werden gewijd bij Domburg en de Oosterschelde, waar er tientallen zijn teruggevonden. Ook in bovenlichten komen hier en daar zeer fraaie vruchten- of bloemenmanden voor. 151

155 4. 5. Kransen en kronen. Een reeks van meer dan twintig verschillende kroontjes is te zien op een merklap uit 1780 (Tilburg nr 36). Het zijn beelden van de overwinning na de strijd. Op een 2de-eeuwse Romeinse grafsteen dragen twee gevleugelde figuren de krans voor de overledene (Kunstschatten uit Vaticaanstad, Italiaanse kerken en musea, 's-gravenhage 1953, afb. 1). Paulus vergelijkt de christenen met wedlopers in het renpark;,,;dj doen het om een vergankelijke kroon te ontvangen, wij om een onvergankelijke" (I Kor. 9, 25). En Joannes laat de engel beloven: Wees getrouw tot in de dood, en Ik zal u de kroon des levens schenken' (Openb. 2,10). Huis en huisraad, haard, keuken, kookpot, vuurmand, kast, wieg, wafelijzer, spinnewiel enz. Molen, huwelijksboot en schip met alle kinderen van het gezin in het want. Bijna alle molens zijn standaardmolens in de vreugdestand; evenals bij de monstrans kiest men het oude overgeleverde type. Merklapca, 1855, van..pelroneiade Laat", waarschijnlijk uit Baarle-Nassau afkomstig (cf. Brab.Heem 1975, p. 91). Afgebeeld zijn de veertien kruiswegstaties; in het open blok een Calvarieberg met Maria, Joannes, de soldaat Longinus met de lans en een knecht met de ladder. Daarboven een barokke monstrans, twee kandelaars, links de Goede Herder met een schaap op zijn schouder, rechts Maria met haar voet op,,het helse serpent". (Foto W. Heesters) 152

156 6. De Nederlandse Maagd of de Nederlandse Leeuw, al of niet in een besloten tuin. Het is een oud symbool (1405) en komt op merklappen reeds in de 17de eeuw voor als vrijheidssymbool (Kontich nr52 uit 1638). De besloten hof komt ook voor als religieus symbool, zoals we reeds eerder n.a.v. de stolpmadonna's hebben beschreven (Brab. Heem 23, 1971, p. 71, ). 7. De magische" letters. Hij komt al voor op de oudste Nederlandse merklap van 1611 (Meulenbelt, Amsterdam, afb. 3); eveneens op een stoplap van 1804 (Tilburg nr 62) en op een merklap van 1883 (coll. W.K.) in een krans tussen twee vogeltjes. Op het grote wapenbord, dat in 1688 geschilderd werd bij gelegenheid van het huwelijk van de erfdochter Isabella van Cortenbach en Albert Joseph graaf van Arberg en dat nog bewaard wordt in het kasteel-raadhuis te Helmond, staat in ieder van de vier hoeken een grote vergulde letter S. Jac. Heeren haalt als mogelijke verklaring voor deze 4 x S de spreuk aan uit De Senectute van Cicero: Sensim Sine Sensu Senescimus (Langzaam en onmerkbaar worden wij oud). Of de dubbele SS van de merklap van 1883 hiervan een verkorte weergave is, blijft onzeker. Mevr. Schipper-van Lottum ('s-gravenhage 1973) vond dit S-motief in de landen rond de Middellandse Zee en in oude patroonboeken; zij zoekt een. verklaring in het woord Souveignez" (Hendrik IV van Engeland ca. 1400) of Souverain" of Silence". 8. Paard, koe, hert, hond, kat, konijn, eekhoorntje, haan, kip, zwaan, eend, ooievaar, zwaluw, papegaai, duivetil, vogelkooi, vlinders. Vooreen deel behoren deze dieren tot de gewone leefwereld van de kinderen en staan ze in alle eerste leerboekjes en leesbordjes afgebeeld. Op de titelbladzijde van Het A.B.C, of Hane-boek, zeer nuttig voor jonge kinderen om te leeren" (Utrecht 1818) prijkt een grote haan. De haan is overigens ook een symbool van vruchtbaarheid, van waakzaamheid, en als lichtsymbool geldt hij als bestrijder van al het duistere kwaad. Haantjes en zwaantjes staan daarom boven op de kerktorens, de windwijzers op de huizen en op de palmpaas. De ooievaar en de zwaluw brengen geluk. De pauw met de zeven (of meer) staartveren is een zinnebeeld van het Alziend Oog en weert daardoor alle onheil af; volgens de Physiologus, in de middeleeuwen goed bekend, zou men door het eten van pauwevlees onsterfelijkheid verkrijgen. Deze symbolentaal was vroeger voor iedereen duidelijk; op de 6de-eeuwse sarkofaag van de H. Theodorus in de kerk van de H. Apollinaris in Classe te Ravenna staan aan weerszijden van een Christus-monogram twee pauwen (eeuwige heerlijkheid) voor twee wijnstokken (hemelse drank), terwijl duiven (zielen) aan de druiven pikken (K. Busch, Ravenna, M'ünchen 1938, afb. 36). Het hert wordt in de reeds genoemde Physiologus genoemd als een vijand van de boze slang en in de Germaanse Edda weiden herten aan de voet van de wereldboom; in de oud-christelijke kunst komen herten drinken aan de levensbron (Ravenna, afb. 18) D. Geometrische motieven. In tegenstelling met de typisch herhaalde geometrische figuren op de 18de- en 19de-eeuwse Amerikaanse lappendekens, de Quilts, bevatten de merklappen losse kruizen, driehoeken, ruiten, vierkanten, zeshoeken 153

157 tt?» R f-- M'' WTWW ^' a^iiiil merklap uit (Foto Wiro Heesters). en achthoeken. Op het oudste Nederlandse doek van 1611 (afb. Antiek 7, p. 469) komt naast diverse hanen en een gevoel kruis ook een gelijkarnig kruis voor, gecombineerd met een schuinkruis. Dit laatste kruistype heeft een geweldige verbreiding gehad op vlaggen, gemeentewapens (o. a. Breda, Bergen op Zoom en Amsterdam) en als beschermteken op kerkmuren o. a. te Bakel, Diessen, Duizel, Grave, Loon op Zand en Oosterhout; Nackaerts vond meer dan 35 uithangborden met dit kruis in het Vlaamse land, o. a. te Alsemberg Boergondisch Kruys" (1425). Dit liggend kruis is zeker van heel oude oorsprong en behoort tot de oudste stukken in de heraldiek. Het was oorspronkelijk een profaan rechtsteken, maar werd ook hier en daar als religieus teken beschouwd, daar X (Griekse CH) de beginletter is van Christus. Over de achtergronden van allerlei tekens in gesinterde bakstenen hoop ik later in een ander artikel terug te komen. Met deze opsomming is het aantal motieven zeker niet uitgeput. Er zijn ook granaatappels (symbolen van vruchtbaarheid), fraaie waterputten, herders en herderinnetjes met schapen en zelfs een dansende wijngod Bacchus (Tilburg nr 36, merklap uit 1780). Zeker voor de eeuwen, die achter ons liggen, was de taal van de symbolen en de tekens, zoals die eveneens in de heraldiek tot uiting komen, iets levends. Daarom werd op hetzelfde bekende thema telkens opnieuw geïmproviseerd. Het is jammer, dat de merklappen zo weinig zekerheid bieden over hun oorsprong. De initialen van de meisjes zijn meestal onbekende letters geworden. Zelden staan op de doeken Noordbrabantse plaatsnamen vermeld; te Tilburg waren doeken uit 154

158 Engelen 1888, Etten 1907, 's-hertogenbosch 1901, Middelbeers 1916, Reusel 1908 en een z.d., Tilburg 1892 en 1895, en Zundert 1967 (Tilburg nr 169, 172, 175, 186, 206, 211, 217, 224, 229); in eigen collectie nog Dongen 1904 en Groot Zundert Toch dragen alle merk- en sierlappéh het stempel van de Nederlandse leefwereld, de bijbelse en kerkelijke vroomheid en 'de kleine wereld van iedere dag thuis. In onze tijd van wegwerpkleding krijgen de oude vaak in de familie bewaarde werk- en merklappen weer een nieuwe belangstelling. Terecht noemt J. Olyslaegers deze tak van onze volkskunst de hoorn des overvloeds voor wie belangstelling heeft voor versieringsmotieven". W.H.Th. KNIPPENBERG Naschrift In Antiek 10,1975, p schreef mevrouw M.G. A. Schippers-van Lottum een interessant en uitvoerig gedocumenteerd artikel over Een naijmantgen met een naijcussen". Op prenten en schilderijen worden vrouwen vaak afgebeeld met naast zich op de grond een laag of hoog naaimandje; deze naaikorf is voorzien van twee handgrepen. Op haar schoot ligt dan vaak een naaikussen, dat er soms uitziet als een koffertje, waarin naaigerei kan worden bewaard; dit kussen is op de vier hoeken versierd met kwasten. Dit soort afbeeldingen steunde op de toenmaals verspreide opvatting, dat een handwerkende vrouw het symbool was van de deugdzaamheid". De schrijfster verwijst dan o.a. naar het voorkomen van dergelijke naaikussens met vier kwasten op merklappen. Afbeelding 7 toont een merklap uit het jaar 1750 uit particulier Brabants bezit; op deze doek staat verder ook nog het bekende grote kruis voor het alfabet. Daar op diverse merklappen die geheimzinnige platte vierkantjes voorkomen en men daarbij soms dacht aan tapijtjes of aan speelborden (vanwege de indeling in blokken), leek het me nuttig deze nieuwe verklaring van de naaikussens, blijkbaar een onmisbaar onderdeel van het vrouwelijk huisraad, nog even te vermelden. W.K. Litteratuur (vervolg) W.H.Th. Knippenberg, Bomen en hun geheimen, in Zo bijgelovig bent U", 13de Brabantse dag, Heeze 1970, p R. Ligtenberg, Het Lignum Vitae (Levensboom-Kruisboom) van den H. Bonaventura in de ikonografie der veertiende eeuw, Het Gildeboek 11, 1928, p R. Bauerreiss, Das Lebenszeichen, München 1961 Fr. Nackaerts, Het kruis als herbergteken, Ons Heem 26, 1972, p J. Schouten, Hartsymboliek, Antiek 7, 1973, p L. Landman, Symboliek van de roos, De Wandelaar 18, 1950, p Rita Bolland, Gelukssymbolen in ikat en batik op oude Japanse weefsels, Antiek 7, 1972, p J. Olyslaegers, Molens op tekendoeken. Ons Heem 26, 1972, p J.J.M. Heeren, Geschiedenis van het Kasteel-Raadhuis en de Heren van Helmond, 's-hertogenbosch 1938, p en foto bij p. 81 Met Naald en Draad, tentoonstelling merklappen Druten 1973, Nieuwsbrief Tweestromenland 2, nr3, febr Quilts, Amerikaanse lappendekens uit de 19de eeuw, Catalogus tentoonstelling Amsterdam 1972 Otto Seel, Der Physiologus, Zürich-Stuttgart

159 F. de Fremery, De hertencultus, Nehalennia 1956, p F. Wiersma-Verschaffelt, Het hert in sprookjes en sagen, Nehalennia 1957, p H.W.M.J. Kits, Nieuwenkamp, De haan als totemdier, Ons eigen volk 4, 1932, p J.R.W. Sinninghe, De haan als yuurdaemon, Ons eigen volk 4, 1932, p H.H. Knippenberg, De haan in het volksgeloof, Ons eigen volk 7, 1935, p H.H. Knippenberg, De zwaluw in het volksgeloof. De pauw in het volksgeloof, Volkskunde 1947, p en 1963, p Ch. Mackinnon of Dunakin, HeraJdry, London-New York 1968 C. Pama, Heraldiek en genealogie, Utrecht-Antwerpen 1969 EEN LATE BRONSTIJD-SPEERPUNT UIT EINDHOVEN Inleiding, vindplaats en vondstomstandigheden In Museum Kempenland, Eindhoven wordt een grote bronzen speerpunt tentoongesteld. Deze werd destijds bewaard in de vroegere Oudheidkamer van Eindhoven. De speerpunt staat al in 1945 afgebeeld in de dissertatie van P. Felix (fig. 28(5), en wordt voorts nog vermeld en afgebeeld in 1950 (Bursch, 1950a, 1950b); en genoemd in 1967 (Beex, 1967). Het enig bekende betreffende de vindplaats was dat de speerpunt afkomstig is uit Eindhoven. Bij verdere navraag bij J. van Poppel, oud-konservator van Museum Kempenland, blijkt de speerpunt gevonden te zijn in het Eindhovens Kanaal. Dit gegeven wist de heer Van Poppel nog van zijn voorganger. Verder is er niets bekend van vondstomstandigheden en exaktere aanduiding van de vindplaats. Het Eindhovens Kanaal is gegraven in De speerpunt was bekend in 1945 (Felix, 1945). In deze 99 jaren moet hij ooit gevonden zijn, niet per se bij het graven van het kanaal maar mogelijk ook bij baggerwerkzaamheden in jongere tijden. Er zijn geen vondsten uit de Late Bronstijd bekend uit de direkte omgeving van het Eindhovens gedeelte van het Eindhovens Kanaal. Beschrijving De speerpunt (fig. l en 2) is een erg goed bewaard gebleven exemplaar. De punt is iets beschadigd. Door deze beschadiging is de oorspronkelijke lengte enkele millimeters korter. Over het gehele oppervlak van de schachtkoker bevinden zich ondiepe corrosiekuiltjes, op de bladen slechts een paar, vooral onderaan het rechter blad waar het ook iets weggevreten is. Bijna overal is de speerpunt bronskleurig geel met hier en daar wat donkerder vlekken. De grootste lengte is 321 mm, de grootste buitendoorsnee aan de basis is 27 mm. De dikte van het metaal aan de basis varieert van 2,1 mm tot 2,8 mm. De doorsnee van de pengaatjes in de schachtlcoker is bij beide 5 mm. De grootste lengte van het blad is 214 mm, de grootste breedte van het blad 52 mm. De schachtkoker heeft een diepte van 287 mm. De verhouding van de schachtkoker zonder blad tot de totale lengte = 107/321 = 1/3. De versiering (fig. 3 en 4) bestaat uit vier groepjes van evenwijdige horizontale inkervingen met resp. (van onder naar boven) vier, vijf, vijf en vijf groeven met tussen elke groep een spatie van resp. vier, drie en twee mm. Het onderste groepje begint aan de onderkant van de schachtkoker. Tegen de bovenste groef bevindt zich 156

160 l 1 o flg. l. De speerpunt uit Eindhoven. Foto: P. Bersch. Audio-visuele dienst van de afd. fotografie der Katholieke Universiteit, Nijmegen. Schaal l :3. fig. 2. De speerpunt uit Eindhoven met zijaanzicht en doorsneden. Schaal l:3. fig. 3. Het onderste gedeelte van de schachtkoker met pengaatje. Vaag is links boven de bovenste groef de zigzaglijn zichtbaar. Foto P. Bersch. Schaal 1:1. fig. 4. Versieringen aan de onderkant van de schachtkoker. Schaal 1:1. 157

161 een zigzaglijn van twee mm hoog. Met de bovenste groef vormt deze zigzaglijn een aantal gelijkzijdige driehoekjes. De zigzaglijn is gedeeltelijk verdwenen en op sommige andere plaatsen moeilijk te herkennen. Rond elk pengaatje bevindt zich een ingekerfde cirkel, concentrisch met het pengaatje. Tussen de cirkels en de pengaatjes bevinden zich een aantal naar de pengaatjes toelopende kerfjes. Sluitend aan deze ingekerfde cirkel bevinden zich recht onder de beide pengaatjes een tweetal verticale evenwijdige groeven die doorlopen tot vlak boven de zigzagversiering. Tussen de beide verticale groeven zijn nog vaag een aantal horizontale kerfjes zichtbaar. Zowel depirkelgroeven rond de pengaatjes als de verticale kerfjes onder de pengaatjes zijn gedeeltelijk verdwenen. Van de cirkelgroef rond het pengaatje tot de zigzaglijn is de lengte van de verticale groeven resp. 11 mm en l O mm, de afstand tussen de beide groeven resp. l,6 mm en 2, l mm. s;..!' '' Parallellen en datering De speerpunt heeft overeenkomsten met die uit'zuid-duitsland en Zwitserland. Dit vooral vanwege de zigzagversiering, bestaande uit rechte lijnen, en niet uit curven, wat meer kenmerkend is voor Noordeuropese importen (Butler, pp ). De speerpunt uit Eindhoven mag dan ook beschouwd worden als een import van Zuid-Duitsland of van de noordelijke uitlopers van de Alpen in Zwitserland en kan gedateerd worden in de 9e eeuw v. Chr. NICO ARTS Literatuur: Beex.G., Archaeologisch overzicht der gemeente Eindhoven. BrabantsHeem XIX. pp Bursch, F.C., 1950a. Voordat Eindhoven bestond... In: Oud Eindhoven. (1950) Bijdragen tot de studie van het Brabantse Heem I. p.p Bursch.F.C., 1950b. Lijst der in Eindhoven gevonden archeologica. In: Oud Eindhoven., bijdragen tot de studie van hel Brabantse Heem I. pp Butler, J.J., An EarlyBronze Spearhead from DeZilk (South Holland).Helinium III. pp Buttler, J.J., Nederland in de Bronstijd, Fibulareeks 31'. Bussum..;, Felix, P., Das zweite Jahrtausend vor der Zeitrechnung in der Niederlandischen Bronzezeit. Ongepubliceerde dissertatie Universiteit Rostock. WAAR WERD DE EINDHOVENSE" SPEERPUNT GEVONDEN? In alinea drie van voorgaand artikel zegt Nico Arts terecht:,,er zijn geen vondsten bekend uit de directe omgeving van het Eindhovense gedeelte van het Eindhovens Kanaal". Uit de door hem aangehaalde mededeling van Jan van Poppel blijkt alleen dat de betreffende speerpunt uit het Eindhovens Kanaal afkomstig is en dus niet noodzakelijk binnen de gemeentegrenzen van Eindhoven is gevonden. Ik zou eerder zeggen: integendeel. Immers het Eindhovens Kanaal lag tot 1920 geheel buiten de gemeentegrenzen van Eindhoven en strekte zich uit vanaf een punt dicht bij de oostelijke gemeentegrens (de haven) tot aan de Zuid-Willemsvaart ten zuiden van Helmond. De speerpunt is dus zeker niet ontdekt binnen de voormalige gemeentegrenzen van Eindhoven. Nico Arts heeft overigens gelijk als hij zegt dat er ook tot de huidige 158

162 oostgrens van Eindhoven geen aanduidingen zijn voor een, archeologisch gezien, aannemelijke vindplaats. Ten oosten van deze gemeentegrens is echter één plaats waar alle condities aanwezig zijn als gunstige" mogelijkheid voor het vinden van een bronzen speerpunt uit de Late Bronstijd. Het Eindhovens Kanaal passeert namelijk een punt waar, midden in het kanaal, de gemeentegrenzen van Geldrop, Mierlo en Nuenen samen komen. Dit punt ligt juist ten zuiden van het Haneven (zie kaartje), waar, rond het midden van de vorige eeuw en ook in het midden van deze eeuw, talrijke prehistorische vondsten werden ontdekt, vanaf het Neolithicurn tot de Ijzertijd daterend (Beex 1969). Het betreft twee stenen bijlen die samen met een bronzen bijl werden gevonden en die in de literatuur per abuis' zijn vermeld onder de gemeente Gemert en wel bij het gehucht Koks (Butler 1959, p. 292). In bovengenoemd artikel meen ik echter duidelijk te hebben aangetoond dat dit moet zijn bij Coll op de Kolse Heide waarin ook het Haneven ligt. Andere vondsten die rond het Haneven en het Gulbergven werden ontdekt zijn urnen én andere voorwerpen die dateren vanaf de Midden-Bronstijd tot in de Ijzertijd (Noordbrabants Museurn nr. 95 tot en met 102). Op zond P. J. van Blarkom, Officier van Justitie te Eindhoven, een brief aan Dr. C.R. Hermans van het Provinciaal Genootschap over deze vondsten'. Bij deze brief was een situatieschets ingesloten die vrij goed op de huidige topografische kaart kon worden overgebracht. Hermans vermeldt deze gegevens in zijn publicatie van 1865 op p. 100 en 101 (Hermans 1865). Rond de vijftiger jaren van deze eeuw bezocht ik de eigenaar van het gebied waarin het Haneven ligt (Prof.Ir. B.O. Tellegen). Deze was in het bezit van urnen en 159

163 urnscherven die bij de bouw van de woning en de aanleg van voetpaden op het terrein waren gevonden en die in hoofdzaak uit de Late Bronstijd en Ijzertijd dateerden. Van Blarkom tekende op zijn situatieschets ook de plaats van een viertal grafheuvels, waarvan er mogelijk één of meer verdwenen zijn bij de ontgronding van een perceel langs de oostzijde van de gemeentegrens op het grondgebied van de gemeente Mierlo. Als vindplaats van de Eindhovense" bronzen speerpunt lijkt me een plaats in het kanaal ten zuiden van het Haneven zeer aannemelijk. Als ik verder een keus zou moeten maken uit de drie gemeenten die hier samenkomen dan zou ik een lichte voorkeur hebben voor de gemeente Mierlo, omdat zich op het grondgebied van deze gemeente de hoge zandrug voortzet waarop ook de grafheuvels en het umenveld bij het Haneven zijn gelegen. G. BEEX Literatuur: Beex, G. Beex, Archeologisch overzicht van de gemeente Nuenen. Brabants Heern 1969, p Butler J.J. Butler, A Note on the Maas-Rhine Group of Irish Early Bronze Age Exports. Berichten van de R.O.B., 1959, p Hermans C.R. Hermans, Noordbrabants Oudheden. 's-hertogenbosch EEN FLUIT? In Brabants Heem 25, 1973, is door ondergetekende een artikel gepubliceerd over,,een Romeins raadsel uit Eindhoven". Dit heeft betrekking op een fragment van een merkwaardig,hoogst waarschijnlijk uit de Romeinse tijd daterend en aan één zijde van een Latijnse inscriptie voorzien voorwerp van roodbruin aardewerk, dat in 1971 is ontdekt op de Heesterakkers in de noordoostelijke hoek van de gemeente Eindhoven. Het ziet er naar uit dat de hierbij bekend gemaakte vondst uit de Heesterakkers uniek is en voorlopig wel een raadsel zal blijven''. Zo luidt de slotzin van het artikel. Intussen heeft de schrijver uit het buitenland enige reacties ontvangen. Een daarvan lijkt van bijzonder belang te zijn voor de interpretatie van het geheimzinnige voorwerp. Ze is afkomstig van prof. dr. G. Ulbert, hoogleraar in de Provinciaal- Romeinse archeologie te München. Onder het opschrift Des Ratsels Lösung?" heeft hij in een brief, onder verwijzing naar een door hem in 1961 gepubliceerde studie '), het vermoeden geuit dat het hier gaat om een miniatuur-pan(s) fluit (syrinx offistula). De pansfluit behoort tot de bekendste muziekinstrumenten uil: de oudheid. Zij zou uitgevonden zijn door de Griekse herdersgod Pan en bestaat uit een rij evenwijdige -oorspronkelijk rieten -pijpjes van ongelijke lengte, die meestal slechts aan één kant open zijn en die aangeblazen" worden als een holle sleutel. Behalve van riet zijn dergelijke fluiten ook uit ander materiaal vervaardigd, zoals hout, brons, ivoor en aardewerk 2 ). 160

164 afb. l ( l 5cm i afb. 2 Afb. l. Houten pansfluit (syrinx offistula) met acht pijpjes uit Alesia (Alise-Sainte-Reine). L cm, br. 7.7 cm (boven) en 4.3 cm (beneden). Naar Th. Reinach in: Daremberg- Saglio IV, 2, 1597, fig Afb. 2. Fragment van een terracotta-voorwerp uit Eindhoven-Heesterakkers, wellicht van een miniatuur-pansfluit met minstens vijf pijpjes. Schaal 1:1. Tek. E.J. Ponten. Afb. 3 Terracottabeeldje, vermoedelijk uit Vichy, wellicht gebruikt als kandelaar; het voetstuk is waarschijnlijk modern. Kaalhoofdig kind, dat speelt op een pansfluit met leven pijpjes. H cm; gr. br. 6.6 cm. Naar Th. Reinach in: Daremberg- Saglio IV, 2, 1958, fig

165 Ulbert heeft in zijn bovenvermelde artikel o.a. een stukje hout gepubliceerd, dat hij met behulp van een overeenkomstig en bijna geheel bewaard gebleven houten voorwerp (afb. l) uit Alesia (Alise-Sainte-Reine op de Mont-Auxois) zonder moeite heeft kunnen reconstrueren tot een pansfluit. Beide stukken dateren uit het einde van de 2de of het begin van de 3de eeuw na Chr. Het Eindhovense terracotta-fragment zou nu op grond van de twee houten fluiten uit Frankrijk en Duitsland gedetermineerd kunnen worden als een deel van een miniatuur-pansfluit (afb. 2), en wel een van het Gallo-Romeinse type. Dit heeft de vorm van een rechthoek waarvan een der hoeken aan de onderzijde is afgesneden of afgeschuind. Meestal vormen de pijpjes aan de onderkant een regelmatig, trapsgewijze verlopende lijn; de tonen zijn hoger naargelang de pijpjes korter zijn. Als het Eindhovense fragment inderdaad een stuk van een pansfluit is, dan is deze zeker niet als muziekinstrument bruikbaar of bespeelbaar geweest. De gaatjes ( pijpjes") laten zich met geen mogelijkheid tot enig geluid aanblazen. Daarvoor zijn ze veel te ondiep (van rechts naar links 5,4,4,6.5 en 4.5 mm); bovendien neemt de diepte van de gaatjes van rechts naar links niet toe en zijn de verschillen in diepte tussen de gaatjes onderling minimaal. Het is verder nauwelijks aannemelijk dat het hier een stuk kinderspeelgoed betreft. Er is meer reden om te denken aan een wijgeschenk voor een of andere godheid, dat door de maker gesigneerd is ( CVS of SVS [F]ECIT). De Eindhovense pansfluit" kan als zodanig ook heel goed deel hebben uitgemaakt van een beeld. In het Musée des antiquités nationales te Saint-Germain-en-Laye bevinden zich drie terracottabeeldjes van een op een pansfluit spelend kind (afb. 3) 3 ); deze zijn naar alle waarschijnlijkheid gemaakt in het dal van de Allier in Auvergne. een van de belangrijkste centra van fabricage van dergelijke beeldjes in de Gallische en Germaanse provincies. De pansfluit is voorts dikwijls afgebeeld op stenen monumenten, mozaïeken, vazen en tal van andere voorwerpen, als attribuut van Pan en in het algemeen van de wereld van Dionysus (Bacchus), maar soms ook van andere godheden, zoals de oosterse Attis, de gezel van Cybele, en de Gallische Sucellus (D is pater) 4 ). J.E. BOGAERS Noten: ') G. Ulbert, Ein römischer Brunnenfund von Barbing-Kreuzhof (Ldkr. Regensburg), Bayerische Vorgeschichtsblatter 26, 1961, 48-60, vooral en Taf. l, 1-2, en 2. 2 ) Th. Reinach in: Ch. Daremberg-E. Saglio, Dictionnaire des antiquités grecques et romaines, IV, 2, Paris 1918, , s.v. syrinx. - Een pansfluit van witgele pijpaarde uit hel gebied van de Neder-Rijn maakt deel uit van de collectie C. A. Niessen; zie Beschreibung römischer Altertümer gesammelt von C.A. Niessen, Cöln a. Rh , I, 156 en II, Taf. CV1II: nr (vindplaats onbekend), en Fr. Behn, Die Musik 12, 1912/1913, 285 v. met afb. 3 ) Micheline Rouvier-Jeanlin, Les figurines gallo-romaines en terre cuite au Musée des antiquités nationales, Gallia, supp. XXIV, Paris 1972, 70 v. en 266 v.: type I C, nr. 694 (witgeel), 695 (rose) en 696 (wit), resp. uit Parijs, uit de omgeving van Poitiers en vermoedelijk uit Vichy. Afb. 3 = Rouvier-Jeanlin, nr ) Th. Reinach, a.w.; Ulbert, a.w., 59, n. 31; H. Van de Weerd, Inleiding tot de Gallo-Romeinsche archeologie der Nederlanden, Antwerpen 1944, 206 w. 162

166 SINT-OEDENRODE - HOOFDPLAATS VAN PEELLAND Enige jaren geleden verscheen bij het Rijksarchief in Noord-Brabant een gestencilde uitgave met de inventaris van het archief van het Kwartier van Peelland vanaf 1574 tot 1810, samengesteld door L.M.Th.J. Hustinx. (Inventarisatiereeks nr. 4, 's-hertogenbosch 1970). In de inleiding staat op blz. 3 te lezen, dat Helmond de hoofdplaats was van Peelland. Op blz. 7 lezen we: Aanvankelijk was de Oude Vrijheid St.-Oedenrode, als oude zetel van het graafschap Rode dat 15 dorpen omvatte, de hoofdplaats van Peelland. In de 17de eeuw werd de heerlijkheid Helmond - tevens de enige stad in het kwartier- het centrum van bestuur". Hierbij wordt verwezen naar Jacob van Oudenhovens Nieuwe Beschrijvinge van de Meyerye van 's Hertogen-bossche, uitg Bij een onderzoek van het oud-archief van Sint-Oedenrode is bovenstaande bewering, die algemeen verkondigd wordt, eens op haar waarde getest. Zonder in te gaan op de stelling dat het vroegere graafschap Rode uit 15 dorpjes bestaan zou hebben, beperken we ons hier uitsluitend tot de hoofdplaats van Peelland. De uitlating van Jacob van Oudenhoven in de tweede uitgave van zijn,,beschrijvinge" is blijkbaar een van de redenen geweest, getuige nog bovenstaande, aanhaling, dat men Helmond als hoofdplaats van Peelland is gaan beschouwen. Het gebeurt wel meer, dat een mening die eens gelanceerd werd wat al te gemakkelijk wordt overgenomen, alleen maar steunend op het gezag van de schrijver. Dat zo iemand zich ook wel eens kan vergissen of iets beweerde dat hij niet verantwoorden kon, daarmee wordt dan dikwijls geen rekening mee gehouden. In onze eigen dorpsgeschiedenis vonden we daarvan een typisch voorbeeld. Er heeft eens iemand beweerd, dat de kwartierschout Willem van Haren in zijn huis Henkenshage te Sint-Oedenrode zelfmoord gepleegd zou hebben. Dit verhaal is blijven leven en is zelfs van enige pikante bijzonderheden voorzien door betrouwbare getuigenissen". Het heeft zelfs het Biografisch Woordenboek gehaald. Achteraf blijkt echter uit officiële stukken, dat de man op 5 juli 1768,,seer subiet binnen Brussel is komen te overlijden" en daarna te Sint- Oedenrode werd begraven. Zo zal ook wel niemand van degenen die beweren, dat Helmond de hoofdplaats van Peelland was, de archieven van Sint-Oedenrode daarop nagezocht hebben. Dat mogen we ook niet verwachten, maar het geeft ons wel het recht om deze bewering eens kritisch te bezien. De eerste uitdrukkelijke vermeldingen van Sint-Oedenrode als hoofdplaats van Peelland" vinden we bij de 17de eeuwse schrijvers. Het caput Pelandiae illustre" van J.B. Gramaye (1610) wordt door Philips, baron vanleefdael, weergegeven als:,,st. Oedenrode is een oude, groote, schoone vreyheydt, de hoofdplaetse van Peelant" (plm. 1640). Jacob van Oudenhoven zegt in zijn uitgave van 1649 slechts: S.Oden Roy is de ordinare woonplaetse van de Hooft Schouteth van 't Quartier Peelandt'', maar in feite is hiermee hetzelfde bedoeld. In onze eigen dorpsarchieven komt de kwalificatie hoofdplaetse" maar zelden voor. In geen enkel oud charter van de hertogen van Brabant m.b.t. Rode wordt dit woord gebruikt. Pas in 1771 lezen we voor het eerst in de resolutieboeken van de schepenen, dat W. J. Gualtherie,,.erfsecretaris, griffier, stokhouder en afhanger deeser Vreyheyt en hoofdplaetse St. Oedenrode" zijn ambt overgaf aan Gerhard van Bergslandt. Ook de Hoogmogende 163

167 Heren gebruikten bij de goedkeuring hiervan dezelfde uitdrukking '). Dit komt een paar maal voor, steeds bij de benoeming van een nieuwe secretaris. Heel duidelijk staat het ook in een antwoord van de schepenen op vragen van de Leen en Tolkamer in 1791:,,St. Oedenrode, de hoofdplaats van het quartier van Peellandt, is gelegen4 uuren boven de hoofdstad 's Bosch... ". 2 ). Het is wel opmerkelijk, dat deze vermeldingen die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten juist dateren uit een tijd waarin men deze functie reeds lang aan Helmond toebedacht zou hebben. Ofschoon we deze aanhalingen uit ons archief graag als een bevestiging zien, hebben we ze niet eens nodig om te kunnen aantonen dat Rode ook na 1600 de hoofdplaats bleef van Peelland. Laten we eerst even duidelijk stellen wat er met hoofdplaats" bedoeld werd. Dit was niet per se de grootste plaats van een gewest, en ofschoon Sint-Oedenrode dit heel lang geweest is, steunde hierop beslist niet haar functie als hoofdplaats. Het enige criterium hiervoor is, dat de plaats de zetel was van de kwartierschout, als vertegenwoordiger van de hertog van Brabant en later van de Staten-Generaal. In het Woordenboek der Nederlandsche Taal, deel VI, staat dan ook de volgende omschrijving:,,de hoofdplaats van een district is die, waar de regering haar zetel heeft". Nu bestaat er niet de minste twijfel aan, dat Sint- Oedenrode in deze zin hoofdplaats was en gebleven is tot 1795, toen hel: schoutambt gemortificeerd" werd. 3 ) In 1232 kregen de inwoners van Rode van de hertog dezelfde vrijdom als die van de stad 's-hertogenbosch en daarmee werd Rode de enige vrijheid in Peelland. Ofschoon er geen historische gegevens over bekend zijn, kunnen we ons toch moeilijk voorstellen, dat de hertog in deze nieuwe vrijheid geen vertegenwoordiger zou hebben aangesteld om in deze kwetsbare streek een oogje in het zeil te houden. 4 ) In 1309, bij de uitgave van een groene gemeente" te Sint-Oedenrode, is er sprake van onze schout (judex), door onze welwillendheid daar (te Rode) aangesteld''. Toen in 1340 hertog Jan Hl de vrijheidsrechten van Rode nog eens bevestigde en ze met een aantal bijzondere privilegies vermeerderde, werd in de brief opnieuw gesproken van onzen schout binnen Rode". Hij stelde in samenspraak met de schepenen nieuwe schepenen aan en wat later ook de borgemeesters. Hij alleen was gerechtigd om de volledige vergadering van schepenen, gezworenen, borgemeesters en tienmannen (het corpus) bijeen te roepen en voor te zitten. Hij stelde met hen o.m. de jaargeboden op en inde zijn deel in de boeten die daarop gesteld werden. Tot 1663 resideerden de kwartierschouten, zoals dat hoorde, steeds in hun hoofdplaats Sint-Oedenrode. Zij woonden daar op een of ander slotje rond de dorpskern. Zo woonde b.v. Rutgher van Erp (1348) op het slotje den Bolck, Rutgher van den Broeck op ten Loe (eerste helft 15de eeuw), Jan van Amerzoyen en Hugo van Berckel (resp. 15de en 16de eeuw) op ten Houte, Jan Monix (1519) en later ook Willem van Haren op Henkenshage, Marcus van Gerwen op de Bocht (later Dommelrode genoemd) en de beruchte C. Prouninck van Deventer op het slotje Pas Bogaeft. Op 28 december 1662 werd jonker Aert de Coenen van Zegenwerp schout van Peelland. Op 7 januari 1663 stelde hij zich voor aan de schepenen en nam hen, zoals van ouds gewoon, de eed af. Hij was de eerste schout die niet naar Sint- Oedenrode verhuisde, maarte St.-Michiels-Gestel bleef wonen. 5 ) Dit was een teken aan de wand. Niet lang daarna was het schoutambt nog slechts een goed betaald erebaantje. Op het einde van de 18de eeuw merken we in Sint-Oedenrode nauwelijks 164

168 meer iets van enige activiteit van de schouten, des te meer echter van die van de stadhouders, zoals b.v. Gijsbert Gualtherie ( ) en Jacob Kien ( ). Deze laatste woonde veelal in Den Bosch, maar sinds zijn aanstelling tot stadhouder had hij ook te Sint-Oedenrode de nodige bezittingen verkregen, waaronder een grote ontginning Arbeidslust", die later naar hem Kienehoef werd genoemd. Hij kon het niet al te best vinden met de Rooise regenten en verwaarloosde zijn taak,,doordat hij de vergaderingen van het corps niet naar behoren waarnam en deze zelfs geheel negligeerde". In 1772 kreeg hij daarom van de Staten-Generaal te horen, dat hij de vergaderingen te Sint-Oedenrode'had bij te wonen als de belangen van de gemeente en van de ingezetenen dit vorderden, en dat zij geen klachten meer wensten te horen..over onbescheidenheid en onbehoorlijke bejegening van andere regenten" 6 ). Toen in 1795 de Rooise boeren en burgers voor het eerst een eigen gemeenteraad gekozen hadden en deze op 13 mei bijeenkwam, was daarbij onuitgenodigd ook stadhouder J.W. van Nouhuys aanwezig. Hij eiste van de nieuwe raadsleden, dat zij zoals van ouds gebruikelijk voor hem de eed zouden afleggen. De raad weigerde echter eenstemming hern nog langer als stadhouder te erkennen. Dit werd het einde van een eeuwenlange traditie. 7 ) Dat Sint-Oedenrode de hoofdplaats was, is in Peelland algemeen bekend geweest. Zo lezen we b.v. nog in de,,reize door de Majorij":,,Ik had nu alle dorpen der Majorij, ten minste de voornaamsten bekeeken, alleen één Dorp schoot er nog overig, en wel een groot Dorp, zijnde de Hoofdplaats van Peelland; ik bedoel hier St. Oedenrode". We vragen ons af, waarom men later toch aan Helmond de titel van hoofdplaats wilde toekennen. Blijkbaar hebben bepaalde gevoelsargumenten hierbij een belangrijkere rol gespeeld dan de zuiver historische feiten. Na de hervorming werden de kwartiersvergaderingen meestal in Helmond gehouden. Daar woonden enige ijverige griffiers van Peelland, die er o.a. voor gezorgd hebben, dat de meeste stukken van het archief van Peelland in Helmond terecht kwamen. Daar stond tegenover, dat Sint-Oedenrode tegen het einde van de 80-Jarige oorlog letterlijk en figuurlijk een puinhoop was geworden. Het was leeggeplunderd en verarmd en de meeste edelen, die het vroeger aanzien gaven, waren naar veiliger streken vertrokken. De bevolking die achterbleef bestond uit landbouwers, arbeiders en een klein aantal neringdoenden. Het was er niet op vooruitgegaan toen een handjevol hervormden, van elders afkomstig, de macht had overgenomen en de nieuwe elite vormde. Vertier was er weinig en het is te begrijpen, dat men voor de vergaderingen van de gecommitteerden van het kwartier liever het stadje Helmond koos, waar men natuurlijk met open armen ontvangen werd. Daarmee werd Helmond echter geen hoofdplaats. Dit zou trouwens niet eens te rijmen zijn met haar staat van Heerlijkheid, een hoofdplaats was uit de aard der zaak steeds een Vrijheid. Alle tegenovergestelde beweringen ten spijt, moeten we daarom vaststellen dat, zolang Peelland bestaan heeft, Sint-Oedenrode daarvan de enige hoofdplaats is geweest. p. WIRO HEESTERS Bronnen: ') G(emeente) A(rchief), nr. 35, 16 oct. 1771; 2 ) G.A., nr 36, 29 maart 1791; 3 ) G.A., nr 39, fol. 96; ") G.A., nr 2; s ) A.C. Broek, Beschryving van de VryheidSt. Oedenrode, deel i, pg. 75 (handschrift)- 6 ) G.A., nr 35, 29 febr. 1772; 7 ) G.A., nr 39, fol. 91 v. 165

169 WETENSWAARDIGHEDEN EEN GEBOORTEKLOKJE TE LIEMPDE Op het onlangs uitgebreide raadhuis van Liempde staat een koepeltje, waarin vroeger een klokje hing, dat het gebooienklokje" werd genoemd. Dit werd geluid, als er zondags na de hoogmis op het bordes van het gemeentehuis de gemeentelijke afkondigen en ook wel particuliere mededelingen werden gedaan. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het naar Duitsland getransporteerd. Op 16 september jl. werd in de gemeenteraad besloten om er een nieuw klokje in te laten hangen, een-z.g. geboorteklokje. Dit kan op verzoek der ouders van Liempde geluid worden, als zij de geboorte van een kind komen aangeven. - Het lijkt wel een uniek klokje te zijn! DE ST.-JACOBSKAPEL TE BERGEN OP ZOOM De heer A. Gieles uit Bergen op Zoom, oud-voorzitter van de kring,,stad en Land van Bergen op Zoom", die aangesloten is bij onze Stichting, stelde een kort verslag samen over een opgraving aan het St.-Catharinaplein in zijn geboortestad. Met behulp van negen enthousiaste mensen, waaronder ook verschillende jeugdige personen, ging hij in augustus van dit jaar op zoek naar de ligging van de,,st.-jacobs Capelle op de Vismarckt''. De oudste vermelding van deze kapel dateert uit Hij hoopte naast de archivalische gegevens nu ook archeologische gegevens uit de bodem op te diepen. Er was haast bij geboden, omdat er op het terrein gebouwd gaat worden i. v.m. een uitbreiding van Huize St.-Catharina. De heer Gieles heeft succes gehad. Naast talloze scherven en ander materiaal vond men ook een waterput en de fundamenten van de kapel, die al op het einde van de 16e eeuw werd gesloopt. Hij heeft er een overzichtelijk verslag van gemaakt met veel situatieschetsen en andere tekeningen, 18 vel A 4-formaat. OPGRAVING TE OOSTERHOUT De werkgroep Archeologie van de kring De Heerlijkheid Oosterhout heeft midden augustus jl. in de St.-Janskerk aldaar de funderingsresten blootgelegd van een vermoedelijk uit omstreeks 1100 daterend kerkje. Het werk gebeurde in samenwerking met het streekarchivariaat, waaraan de secretaris van de kring, de heer J. Broeders, verbonden is. Enkele jaren geleden werden er ook al funderingen gevonden van een Romaans kerkje. Oosterhout zal dus wel heel wat ouder zijn dan men tot nog toe uit de geschreven archiefbronnen wist. - Aldus een persbericht. BOEKENNIEUWS BESPREKINGEN In het laatste nummer van Analecta Praehistorica Leidensia (no. 8) komt Noord- Brabant goed aan zijn trekken door vier publicaties over vondsten en opgravingen in deze provincie. Hieronder volgt een korte samenvatting. A. Peddemors, Latèneglasarmringe in den Niederlanden. Analecta Praehistorica Leidensia no. 8, p In dit artikel geeft Peddemors een voor Nederland hoognodige aanvulling op een uit 1960 daterende samenvatting over de, verspreiding in Europa van glazen armbanden en ringen uit de La Tèneperiode (T.E. Haevernick, Die Glasarmringe und Ringperlen der Mittelund Spatlatènezeit auf dem europaischen Festland. Bonn 1960). Hoe nodig die aanvulling was blijkt wel hieruit dat in laatst genoemde publicatie slechts 19 glazen armbandfragmenten uit Nederland worden genoemd, terwijl Peddemors reeds boven het aantal van 300 uitkomt. Het artikel is overigens heel wat meer dan een aanvul- 166

170 ling en geeft behalve een overzichtelijke type-indeling ook een interessante verspreidingskaart. Opvallend is dat deze kaart een zeer sterke concentratie in de Betuwe laat zien, maar dat ook het oostelijk gedeelte van Noord-Brabant en Nederlands Limburg talrijke vindplaatsen kent in tegenstelling met de rest van Nederland waar deze glasringen slechts sporadisch zijn aangetroffen. Voor Noord-Brabant zijn de volgende vindplaatsen genoteerd met tussen haakjes het aantal: Berlicum (1), Bladel (4), Eindhoven (3), Empel (8), Erp (14), Escharen, gem. Grave (10), Genderen (2), Haps (7), Haren, gem. Megen (29), Hoogeloon (2), Nuenen (1), Oosterhout (1), Oss (2), Riethoven (6), Rijsbergen (1), Son (4) en Vierlingsbeek (3). Met enige recente en dus nog niet vermelde vondsten stijgt het Brabantse aandeel reeds tot over de honderd stuks. De publicatie van Peddemors is daardoor een nieuwe en waardevolle aanvulling van de kennis over de Ijzertijd in onze provincie. H. Brunsting en G.J. Verwers, Het urnenveld bij Valkenswaard, Prov. Noord- Brabant. Analecta Praehistorica Leidensia no. 8, p Bij het gehucht Geenhoven te Valkenswaard werden reeds in de vorige eeuw urnen gevonden. Panken noteert reeds in zijn Ontdekte Oudheden II, op p. 151 (handschrift) dat in 1885 vele urnen (zijn) uitgegraven in de Hooge Hei bij het posten rooien tusschen Geenhoven en de spoorlijn". In 1908 volgde een onderzoek door M.A. Evelein van het Rijksmuseum v. Oudheden te Leiden, die voor het eerst (kring)greppels in een urnenveld waarnam. In 1954 volgde een onderzoek namens de R.O.B, door H. Brunsting. Tussen beide opgravingen zijn in 1934 nog enige urnen bij het ploegen gevonden, terwijl ook nog 10 tot 15 urnen werden gevonden bij de uitbreiding van de sportvelden in Door Brunsting en Verwers zijn de resultaten van de opgravingen van 1908 en 1954 tot één overzicht verwerkt. Ook de door particulieren uitgegraven of verzamelde urnen werden zoveel mogelijk hierin opgenomen. De plattegrond van het urnenveld geeft het vertrouwde beeld van hoofdzakelijk ronde kringgreppels met daartussen enige lange bedden". Opvallend is ook een sleutelgatvormige greppel die in noord-oost Nederland een meer voorkomend verschijnsel is. Opvallend is bovendien de zeer lang uitgerekte vorm van deze greppel. Wat de keramiek betreft: deze dateert kennelijk uit de Late Bronstijd met mogelijk enkele uitlopers tot in de Vroege Ijzertijd. G.J. Verwers, Urnenveld en Nederzetting te Laag Spul Gem. Hilvarenbeek (met bijdrage van C.C. Bakels), Analecta Praehistorica Leidensia no. 8, p In bovengenoemde publicatie worden de opgravingsresultaten uiteengezet van het onderzoek dat in 1957 plaats had en dat in 1969 werd voortgezet langs de oostzijde van de weg Esbeek-Hilvarenbeek. Het betreft een urnenveld dat in de Late Bronstijd is aangelegd en gedeeltelijk wordt overlapt door sporen van een nederzetting. Deze nederzettings-sporen zijn waarschijnlijk gedeeltelijk gelijktijdig met het urnenveld, maar er zijn aanwijzingen dat de bewoningssporen blijven voortbestaan tot in de Uzertijd. Helaas kon deze nederzetting slechts gedeeltelijk worden onderzocht, omdat een nieuw wegtracé en de aanleg van een viaduct het onderzoek in die richting onmogelijk maakten. Als aanvulling op het opgravingsverslag van Verwers geeft Bakels nog een interessante bijdrage over het voorkomen van planten- en zaadindrukken in de wanden van het gevonden aardewerk waaruit te concluderen valt dat er in die tijd gerst en emmer (een soort tarwe) werd verbouwd. G.J. Verwers and J. Ypey, Six Iron Swords from the Netherlands. Analecta Praehistorica Leidensia no. 8, p Het internationale karakter van de wapenhandel, ook in de prehistorie, is een van de redenen waarom dit artikel in de Engelse taal is gepubliceerd. Het betreft hier zes ijzeren zwaarden, die alle zijn opgebaggerd uit de zand- en grindgaten in de uiterwaarden van de Maas en wel bij Lith, Kessel N.-Br. en bij Roermond. Al deze zwaarden hebben een lengte van ruim 90 centimeter. 167

171 Het meest kenmerkende van deze zwaarden is de greep of handvat, waarin een aantal (10 tot 20 en zelfs meer) doorboorde bronzen ovale schijven zijn verwerkt. Het tussen deze schijven gemonteerde organisch materiaal (hout, hoorn of been) is verteerd. In enkele gevallen zijn ook delen van de schede bewaard. Merkwaardig is dat dit type zwaard slechts op twee plaatsen buiten Nederland bekend is. Wel werd deze greepversterking met bronzen plaatjes reeds toegepast in de Bronstijd, maar dan alleen bij dolken. Bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal is nog niet vast te stellen waar deze zwaarden werden vervaardigd. Wel geven de buitenlandse vondsten een indicatie dat zij in de Late La Tènetijd en meer waarschijnlijk tijdens de regering van keizer Augustus zijn vervaardigd. G. BEEX Lodewijk van Woensel, Soldaotebabbels, Uitgeversmij,,De Pelgrim", Eindhoven, Op een geheel eigen manier vertelt de schrijver in het Kempens dialect zijn belevenissen gedurende de mobilisatiejaren Hij zegt er zelf van: Zo op het oog een soldaat van lek-mijn-vestje, maar in werkelijkheid zo betrouwbaar als de Boerenleenbank van Woensel! Het is een fris en aantrekkelijk boekje, dat zeker graag gelezen zal worden door de Eindhovenaren en de andere mensen van de Kempen. Het smaakt naar meer" is er zelfs van gezegd! p. D.G. KAPITTELSTOKJES GOUDEN PRIESTERS, GOUDEN KELKEN Rector J. Sicking wees in Brabants Heem XXV, p. 81 op de merkwaardige uitspraak van de oude Gemertse wever Bertje van Gemert, welke hij van zijn vader had overgenomen: Vroeger waren er priesters met houten kelken en gouden harten, daarna met gouden kelken, maar houten harten enz. De schrijver werd aan deze merkwaardige, in het volk levende spreuk herinnerd, toen hij in een artikel van de Ierse franciscaan O-Brain las, dat de opvallende uitspraak werd toegeschreven aan Sint- Bonifatius. Enkele interessante reacties wezen op een meer algemene bekendheid in het verleden: J. Beex citeerde uit Ernstige Opschriften... een Glas-schrift te Naerden (XXVI, p. 35) en Th.A.M. Thielen localiseerde en dateerde ze te Zwolle in 1662 (XXVI, p. 83). Een heel wat jongere citering kwam ik tijdens mijn verblijf in Baden bij Wenen tegen. De las daar het prachtige dagboek van Josef Perau, Priester im Heere Hitlers, Erinnerungen , waarin hij een ontroerend verslag geeft van wat hij als aalmoezenier in het leger heeft meegemaakt tijdens de Russische campagne tot Smolensk en de terugtocht via het Haff naar Denemarken en Noord-Duitsland, waar hij krijgsgevangene van de Britten werd. Het ontbreekt hem in het kamp natuurlijk ook aan misbenodigdheden. Op Witte Donderdag 1945 noteert hij te Lütjenburg:,,Es fehlen uns Meszkoffer. Ein Kamerad ist daran, einen Kelen aus Hob. zu schnitzen. Besserhölzerne Kelche und golden Priester als goldene Kelche und hölzerne Priester." Het adagium is deze (dan jonge) priester dus bekend. De auteur is nu 65 jaar en moet herkomstig zijn, blijkens zijn verlofperioden, uit Kleef of Emmerik. Is de spreuk in de katholieke kerk in Duitsland tot op de dag van vandaag blijven leven, via seminarieopleidingen in het land van de apostel van Duitsland, nog altijd sterk vereerd in de Dom van Fulda? H. MANDOS 168

172 u Het bovenstaande was reeds gezet, toen ik nog oudere vermeldingen tegen kwam. In zijn groot Deutsches Sprichwörter-Lexikon citeert de Silezische schoolmeester K.Fr.W. Wander, (1870), Bd. II c.1238, s.v. Kelch de katholieke theoloog, latere bisschop van Regensburg, J.M. Sailer, die in 1810 een zeer verspreide spreukenverzameling Die Weisheit auf der Gasse publiceerde Hölzerne Kelche, aber goldene Pfaffen. Zo wordt het duidelijker, hoe de uitdrukking tot in onze tijd in clericale kringen is blijven leven, althans in Duitsland. Maar Wander helpt ons nog verder. Hij wijst op een passage voorkomend bij Fischart, de bekende Lutheraanse scheldvirtuoos uit de 16de eeuw, ( ). Die schreef in 1588 het volgende in een boek, waarvan ik de titel niet kon achterhalen (Bk. 187b?): Dass solchs in illo tempore, zu der Zeit war, da die Kelch hülzin und die priester guldin waren, aber jetzo, wie der mackler Bonifacius und nach ime Durandus gesagt haben, is das platlin umbekehrt und seind die priester hülzin und die Kelch guldin". (Dat het toen in die tijd zo was, daar de kelken van goud waren, maar nu zoals de critische(?) Bonifacius en na hem Durandus gezegd hebben, is het blaadje gekeerd en zijn de priesters van hout en de kelken van goud). Zo zijn we uiteindelijk weer bij de H. Bonifacius terecht gekomen. Het wordt nu zeer waarschijnlijk dat Bonifacius zo niet de vinder van de spreuk, bij de verspreiding ervan een belangrijke rol heeft gespeeld en wij ze dus begin 8e eeuw kunnen dateren. De Opera omnia van Duitslands Apostel heb ik niet kunnen raadplegen en welke Durandus de bemiddelaar kan zijn (het Lexik. f. Th. Theol. u. Kirche noemt er minstens vijf) is mij onbekend. Van al deze geleerdheid heeft wever Bertje van Gemert geen weet gehad, toen hij tegenover kapelaan J. Sicking de uitspraak van z'n vaderciteerde. Hoe zijn vadereraan kwam, komen wij niet meer te weten. Deze Brabantse" weg blijft ons versperd. H. MANDOS KRONIEK IN MEMORIAM BERTUS v.d. ZANDEN Na een zwaar ziekbed overleed op 13 augustus van dit jaar Bertus van der Zanden te Sint-Oedenrode. Hij was een Rooienaar in hart en nieren. Zijn liefde voor Brabant en Rooi legde hij graag neer in gedichten in zijn eigen dialect, die hijzelf met veel vuur kon voordragen. In heel wat kringen heeft hij zijn voordracht gehouden over Brabantse humor, die hij steeds besloot met zijn bekende vertelling in het Roois: De Malder. De laatste jaren toonde hij zich een goed quizmaster, wanneer hij op de jaarvergadering van zijn eigen kring de heemkundige quiz leidde. Hij was een Brabander van het goede soort, die voor velen in Rooi en daarbuiten een vriend en raadsman was. Moge hij rusten in vrede! p. D.G. HET WERKKAMP VAN 1975 TE HILVARENBEEK Na veertien jaar was het dan weer zover, dat er in Hilvarenbeek een Werkkamp werd gehouden. Van alle kanten kwamen de deelnemers opdagen. Vanuit 's-hertogenbosch kwam het vaandel en nadat voorzitter H. Ruhe van de kring van Hilvarenbeek iedereen welkom had geheten, werd het Werkkamp 1975 geopend verklaard. Nadat de logeeradressen voor de deelnemers waren doorgegeven, was er in Elkerlijc een gezellig samenzijn met een vertoning van dia's van Hilvarenbeek, gevolgd door enkele mededelingen over het programma van de volgende dag. De eerste volle dag, 31 juli, kwam iedereen 's morgens goed uitgerust op de Vrijthof onder een stralende zon. Vóór de middag werd een bezoek gebracht aan de molen met de permanente tentoonstelling van oude ambachten, waar de heer Leenhouwers een deskundige uiteenzetting gaf. Daarna volgde een bezoek aan de kerk aan de Vrijthof o.l.v. de 169

173 heer Ruhe, terwijl de heer Hermsen jr. het van Hirtumorgel bespeelde. Verder was er in de schorsmolen een kleine tentoonstelling ingericht van het Hemels Prentenboek, waar mevr. Ruhe de uitleg verzorgde. Na het nuttigen van een lunchpakket met een groene krentebol (!) hielden wij 's middags een fietstocht naar het landgoed Gorp en Roovert, waar het onder het groene bos in de nabijheid van het geboortehuis van loannes Goropius Becanus goed luisteren was naar de uitleg van de heer Robben uit Goirle. Al heeft een Werkkamp in feite iets met vakantie te maken, men is er eens helemaal uit, ook het ernstige gedeelte behoeft niet te ontbreken, en dit bestond uit een bezoek aan de fusilladeplaats waar op 15 augustus 1942 een vijftal Nederlanders het beste gaven wat zij bezaten, hun leven: Opdat het nageslacht niet vergete". Om half zeven gingen wij eten in Hotel Concordia, waarna iedereen verzadigd naar de Vrijthof trok om te genieten van de wagenspelen, die verzorgd werden door de toneelgroepen Maet Hout Staet en Vondel, terwijl daarnaast de volkszanggroep, de Veulpoepers", blijk gaf van zijn vrolijke muzikale talenten. Hierna verzorgden de heren v.d. Ven en van Rooij het muzikale verslag dat, zoals altijd, erg goed in de smaak viel. De vrijdag-voormiddag was gereserveerd voor een bezoek aan de Ambrosiushoeve; de rondleiding door de heer Pettinga en zijn assistenten was grandioos. Om uur ontvingen B. en W. van Hilvarenbeek ons, waarna een koffietafel op de Vrijthof werd geserveerd, waarbij het college ook aanzat. 's Middags togen wij naar Diessen en onderweg bezochten wij kasteel Groenendael. De ontvangst door B. en W. van Diessen in de tuin van het gemeentehuis kenmerkte zich door Brabantse hartelijkheid en gemoedelijkheid; ieder kreeg een bronzen medaille, uitgegeven b.g.v. het 1600-jarig bestaan van Diessen. Hierna werd de fraaie kerk bezocht, waarbij de heer Ruhe voor uitleg zorgde. Om 7.00 uur genoten wij van een uitstekend diner in zaal Van Hoof, waarna de avond gezellig werd voortgezet met dansmuziek in tegenwoordigheid van het voltallig college van B. en W. en hun dames. De heer v.d. Rijt won de quiz om de wisseltrofee, terwijl de Rabobank van Hilvarenbeek een drietal tekeningen van Janus Kluitmans beschikbaar stelde. De laatste dag begon ook weer met zonneschijn en voerde ons via landelijke weggetjes over Esbeek naar het landgoed de Utrecht en vandaar via de Flaas en het Goorven naar de Bokkerijder, waar de koffie en het bier goed smaakten. Na deze oase van rust kwam het laatste gedeelte naar Schuttershof in Esbeek, waar Wim van Rooij zijn slotaccoorden zong en Th. v.d. Ven de kring van Hilvarenbeek namens alle deelnemers dankte voor de fijne dagen. Last but not least brachten alle Brabantse heemvrienden een spontaan eresaluut aan de heer H. Ruhe b.g.v. zijn dertigjarig voorzitterschap van de Beekse heemkundekring, dertig jaren waarin hij ook een groot vriend was van Brabants Heem. - Wij hebben veel persoonlijke dankbetuigingen gekregen, maar ik mag namens onze kring al deze dank terugwuiven naar alle deelnemers van dit Werkkamp, die door hun inzet dit kamp tot een festijn gemaakt hebben, waarbij zij mede door het uitzonderlijke zomerweer de door ons in het programma uitgesproken wens,het was goed toeven in Hilvarenbeek" tot waarheid hebben gemaakt. Namens onze kring: Dank! L. DUSEE En het Stichtingsbestuur dankt de Kring Hilvarenbeek voor het gebodene en zijn inspanningen! EEN NIEUWE KRING TE NIEUW-GINNEKEN In de loop van dit jaar werd er een nieuwe kring opgericht in de gemeente Nieuw- Ginneken onder de naam: Paulus van Daesdonck. Op 30 september jl. presenteerde hij zich voor het eerst in het openbaar met een bijeenkomst in de Pekhoeve te Ulvenhout. Er waren ruim 100 belangstellenden, waarvan er zich een tachtigtal als lid opgaven. De nieuwe leden konden al aanstonds een goed verzorgd boekje bekomen, waarin o.a. de gemeentelijke monumentenlijst staat. Namens onze Stichting was pater Dagobert Gooren aanwezig. J. van Dort sprak als voorzitter van de buurtkring Breda, waarin de vroegere kring van Nieuw-Ginneken na enkele jaren van bestaan indertijd is opgegaan. Er waren 170

174 ook afvaardigingen van de kringen van Alphen, Chaam, Etten-Leur, Goirle, Oirschot en Sint-Oedenrode. Mevrouw A. van Dort-van Deursen verzorgde een voordracht met dia's: Kent U dit Brabant? Hierbij liet zij de oude boerderijen van Nieuw-Ginneken volop aan bod komen. Het bestuur van de jonge kring, die zich als 43e bij onze Stichting heeft aangesloten, wordt gevormd door de heren: J. v.d. Westerlaken, voorz., C. Leijten, vice-voorz., J. Jespers, secr., A. Luijten, 2e secr., en L. Nouwens, penningm. Het contact-adres is: A. Luijten, 't Hofflandt 36 te Ulvenhout, tel.: Tot slot vermelden wij nog voor de duidelijkheid: de gemeente Nieuw-Ginneken wordt gevormd door de dorpen Bavel en Ulvenhout met de gehuchten Galder, Notsel en Strijbeek. p. D.G. BESTURENDAG 23 AUGUSTUS 1975 Dit jaar werd voor het eerst een Besturendag gehouden en wel op 23 augustus in Klein Speijck te Oisterwijk. Het bestuur van onze Stichting Brabants Heem had hiertoe een afvaardiging van alle aangesloten kringen uitgenodigd. Op de agenda stond als eerste punt: Bestuurswisseling in de Stichting: dank en hulde aan drs. H. Mandos, die tot erevoorzitter werd benoemd; het voorstellen van de nieuwe voorzitter H. Beex uit Berlicum en nieuwe bestuursleden: W. de Bakker, Oisterwijk; M. de Koning, Wouwse Plantage; J. Raaijmakers (administrateur en wnd. penningmeester), Eindhoven; N. Roijmans, Bladel en W. Vos, Nuenen; de andere bestuursleden zijn bekend: A. Kakebeeke, vice-voorzitter, p.dagobert Gooren, secretaris, G. Beex, A. van Breugel en J. van Dort. P. Dorenbosch, die jarenlang secretaris en penningmeester was, werd benoemd tot ere-bestuurslid. Het tweede punt was een uiteenzetting over de structuur der Stichting, die zelfstandig is en blijft, en over de zelfstandigheid der kringen; over de verplichting der kringen en over de Contactcommissie, die opgeheven is, omdat het doel, waartoe deze indertijd werd opgericht, naar de mening van het verjongde bestuur, op een andere manier kan behartigd worden. T.z.t. zal de leden van de Contactcommissie worden gevraagd samen met bestuursleden van de stichting in andere organisatievormen Brabants Heem van dienst te blijven. Als derde punt kwamen de plannen der Stichting voor de toekomst aan de orde: de instelling van een jaarlijkse Besturendag, het terugbrengen van de Kaderdag naar zijn oorspronkelijke opzet, een tweede reeks Studiedagen, maar dan niet over archeologische onderwerpen, en tenslotte het Werkkamp, waarvoor een nieuwe formule wordt uitgewerkt. Het vierde en vijfde punt handelde over ons tijdschrift en de andere uitgaven. De vergadering werd besloten met een gezamenlijke Brabantse koffietafel. p. D.G. CONGRES DE HEIDE IN DE KEMPEN" Op 20 september hield het Centrum voor de Studie van Land en Volk van de Kempen in samenwerking met de stichting Brabants Heem" een congres over de heide. Er was grote belangstelling. De voordrachten (A.D. Kakebeeke over Het ontstaan van de heide" en De ontginningstechniek van de heide); J. Molemans over De heide in de naamgeving" en J. Helsen over De heide in de keurboeken") vonden een aandachtig gehoor. Helaas kon het referaat van prof. dr. K.C. Peeters ( De heide in de sagenwereld") niet doorgaan omdat hij ernstig ziek was. Wij hopen op zijn spoedig algeheel herstel! Tijdens de discussie werden weer nieuwe contacten gelegd tussen Kempische onderzoekers aan weerskanten van de meet". De referaten worden te zijner tijd gepubliceerd. Wij houden U op de hoogte. A.v.h.H. HEEMKUNDIG MUSEUM TE SINT-OEDENRODE 26 September jl. was een gloriedag voor De Oude Vrijheid van Sint-Oedenrode en zeker niet in het minst voor August van Breugel, oud-voorzitter van de kring. Een lang gekoes- 171

175 terde wens ging in vervulling: de opening van een heemkundig museum. De gemeente had hiervoor het Sint-Paulus Gasthuis bestemd, waarvan in de loop van dit jaar de restauratie gereed kwam. Hierin is een gedeelte van de collectie Brabantse mutsen tentoongesteld, in de loop der jaren door de heer Van Breugel bijeengebracht. Verder is er ook een klein gedeelte van de archeologische vondsten van Pater Wiro Heesters ondergebracht. Het is niet teveel gezegd, als wij dit museum een juweeltje noemen. Het is met veel zorg en liefde ingericht, waarbij diverse kringleden een werkzaam aandeel hadden. De openingsplechtigheid begon met een zitting in het kasteel-raadhuis, waarbij ruim vijftig genodigden aanwezig waren, o.a. een afvaardiging van het.bestuur der Stichting Brabants Heem en het Rooise kringbestuur. Burgemeester mr. J. Werner sprak zijn voldoening uit over de aktiviteiten van de kring en schonk namens het gemeentebestuur aan de heer Van Breugel de zilveren penning der gemeente Sint-Oedenrode. De heer Van Breugel en Pater Wiro Heesters schetsten in het kort het ontstaan van hun collecties, terwijl voorzitter A. Heesakkers de gelegenheid aangreep om een beroep te doen op de Rooise bevolking om oude gebruiksvoorwerpen aan de kring af te staan of in bruikleen te geven, omdat men al dacht aan een tweede museumruimte in kasteel Henkenshage. De heer Brugman van G.S. feliciteerde de gemeente en de kring met dit museum, dat hij na de bijeenkomst daadwerkelijk opende met een sleutel, die door mej. Annie Ketelaars in oude Rooise klederdracht was aangeboden. August van Breugel drukte er zijn spijt over uit dat zijn boek over de Brabantse mutsen nog niet was verschenen, maar hij kon er de heer Brugmans toch al een dummy van aanbieden. De zitting werd gevolgd door een gezamenlijke bezichtiging van het nieuwe museum, dat ieders bewondering en waardering had. p. D.G. RESTAURATIE VAN DE SONSE TOREN 28 September was er groot feest in Sön: na veertien jaar was de oude toren van de vroegere parochiekerk, die in december 1958 in vlammen opging, eindelijk in volle glorie gerestaureerd en kwam de commissaris der Koningin, de heer J.D. v.d. Harten, de toren openen en het daarin nieuw aangebrachte carillon in werking stellen. Enkele leden van verschillende kringen van Brabants Heem hebben een werkzaam aandeel gehad bij het tot stand komen van deze restauratie. De jonge en actieve kring van Son en Breugel richtte bij deze gelegenheid in het oude raadhuis aan de voet van de toren een tentoonstelling in onder de titel: Kerk en Toren door de eeuwen heen. p. D.G. UIT DE KRINGEN De Kring,,Banhold van Heessel" van Aarle-Rixtel hield 25 september een buitengewone ledenvergadering in zaal van Bracht. K. Maat gaf een lezing over De vierjaargetijden. Op5 oktober was een excursie naar Noord-Limburg en op 12 oktober een fietstocht. De Kring,,De Acht Zaligheden" organiseerde 29 juni de traditionele St.-Janstocht en 6 september een excursie naar Heusden en Bokhoven. Op 23 oktober kwam men bijeen in de Herberg te Eersel voor een lezing van W. Knippenberg over Stiftsdames en Begijntjes. De Kring,,De Vonder" van Asten-Someren ontving 16 september J. P. Broertjes in het museum te Asten met een Inleiding over de in de 19e eeuw plaatsgevonden hebbende ontginning van de Peel. Op 16 oktober werd een bezoek gebracht aan het Nationaal Beiaardmuseum Asten met toelichting van conservator A. Lehr, en concert door de beiaardier A. Abbenes. De Kring,,Beek en Donk" kwam 22 september bijeen in het Onmoetingscentrum voor een spreekbeurt van L. Verhoeven: Dingen waaraan we gewoon voorbijgaan; op 14 oktober voor een lezing van W. Knippenberg over Stiftsdames en Begijntjes. De Kring,,Boxtel" had zijn jaarlijkse excursie 16 augustus en wel naar Schoonhoven en Dordrecht. Op / september vertoonde J. Brieffies in Bellevue een diaserie: Van schuurkerk tot schatkamer, en: Het Gilde leeft. Op dezelfde plaats bracht N. van Griensven

176 oktober zijn voordracht over stijlmeubelen: Van gotiek tot biedermeier. De Kring,,Breda" bezocht 30 augustus de tentoonstelling: Vrijen en trouwen in volkskunst en volksleven in Europa, gehouden te Antwerpen. De algemene jaarlijkse ledenvergadering was 24 oktober; J. Berge sprak over de geschiedenis van de Waalse kerk door de eeuwen heen. De Kring,,Budel en Cranendonck" nodigde de leden uit tot deelname aan de St.- Jansviering te Leender-Strijp op 24 juni. Voor 6 september stond een excursie naar de abdij van Postel op het program, voor 4 oktober een bezoek aan de twee musea te Asten. De Kring,,Ledevaert" van Chaam was 2 oktober in hotel Bellevue, waar G. Hardeveld een lezing hield: Muizen en muizenissen, gevolgd door een voordracht van P. van Eijck over het Uilenkasteel. De Kring,,Den Dungen" begon /5 augustus met allerlei aktiviteiten i.v.m. het Monumentenjaar, voorafgegaan met de feestelijke heropening van de molen De Pelikaan; hierbij waren o.a. een expositie over molens en oude ambachten, dialezingen enz. Verder gaf men een routebeschrijving uit van fiets- en wandeltochten langs oudere stichtingen, boerderijen, dijken, wielen enz. De Kring,,Kempenland" van Eindhoven had 27 september een excursie naar België: een bezoek aan het musée de la vie Wallonne met o.a. de tentoonstelling: Liefde en Huwelijk; een geleid bezoek aan de stad en een tocht door de streek. Op 16 oktober was men in het Academisch Genootschap bijeen voor een voordracht van S. Zoetmulder: Wat zat er aan een Brabantse molen vast? De Kring,,Jan Men Houte" van Etten-Leur ontving 28 september de Rooise heemkring in zijn museum en 8 oktober een groep bejaarden; beide groepen konden zien dat men druk bezig is met de restauratie van de zolderruimte van dit museum. Op 12 oktober werd een bezoek gebracht aan Hilvarenbeek, waar de heer Leenhouwers uitgebreide uitleg gaf in en om de kerk en het molenmuseum, terwijl de heer Ruhe zijn collectie toonde. De Kring,,Geertruydenberghe" startte met een kringblad: De Dongemond. Op 12 augustus was men bijeen in De Veste, evenals op 14 oktober. De Kring,,De Kommanderij Gemert" was 28 oktober bijeen in De Kroon, waar K. Maat zijn voordracht De Vier Jaargetijden hield. Tot nieuwe secretaris van de kring werd gekozen A. Rooderkerken als opvolger van H. Pennings, die zich i.v.m. zijn leeftijd terugtrok. De Kring,,De Vyer Heertganghen" van Goirle trok 23 augustus op excursie naar Amsterdam. Op 14 oktober werden de leden uitgenodigd voor een lezing van voorzitter C. Robben in Hof van Holland over: Prent van de Week. De Kring,,De Heerlijkheid Heeie-Leende-Zesgehuchten" verzorgde een overzichtelijk Programma , keurig gedrukt op zwaar papier. In De Zwaan ontving men 18 september K. Maat met een lezing over: Oude Nederlandse Boerderijen. P. Beekman verzorgde 20 oktober in De Gouden Leeuw te Geldrop een lezing over Neogotiek. De Kring,,Peelland" van Helmond bezocht 28 juni het museum voor religieuze kunst te Uden; 24 augustus werd een auto-oriëntatierit gehouden, afgestemd op het heem. W. Knippenberg was 25 september in De Ameide met zijn voordracht over Stiftsdames en Begijntjes en 27 oktober mevrouw A. van Dort-van Deursen met haar voordracht: Kent gij dit Brabant, deel 2. Op 26 oktober was er een fietstocht. De Kring,,De Boschboom" van 's-hertogenbosch organiseerde 13 september een excursie naar Willemstad, Zierikzee en Middelburg. Op 29 oktober hield J. Huisman in de studiezaal van de Openbare Bibliotheek een voordracht over: De Moedercultus in Brabant en omliggende gebieden. De Kring..loannes Goropius Becanus" organiseerde deze zomer met succes het jaarlijks Werkkamp, waarover elders in dit blad. Het winterseizoen werd 28 oktober geopend met een voordracht van F. van Puijenbroek: Wat is een monument? Dokter Ruhe werd als kringvoorzitter opgevolgd door Dr. Th. de Jong uit Hilvarenbeek. De Kring,,Huybergen" had 10 september de jaarvergadering in De Kloek, die werd besloten met een lezing van A. Tirelieren over Geneeskrachtige kruiden en planten. De Kr.ing,,Die Overdraghe" van Klundert opende 26 juni een driedaagse tentoonstelling 173

177 in het kader van het Monumentenjaar; de officiële opening werd verricht door mevr. H.E. Breman-Stnedes, 2e secr. van het Nationaal Comité M'75. Op 7 oktober kwam men bijeen in het Verenigingsgebouw, waar L. v.d. Mierden een lezing hield over: Een politieagent in de 18e eeuw in Klundert en Roosendaal. De Kring,,Paulus van Daesdonck" van Nieuw-Ginneken sloot zich bij onze Stichting aan en presenteerde zich 30 september in de Pekhoeve te Ulvenhout aan het publiek; er was een zeer grote belangstelling. Mevr. A. van Dort-van Deursen verzorgde daarbij een voordracht met dia's: Kent U dit Brabant? De Kring,,Onsenoort" van Nieuwkuijk hield 30 september in de abdij Mariënkroon de jaarlijkse ledenvergadering, waarop o.a. de nieuwe statuten werden vastgesteld. De Kring,,Den Dryehornick" van Nuenen bezocht 27 september het klooster Mariënhage te Eindhoven o.l.v. W. Cornelissen. Op / oktober volgde in de Lissevoort een inleiding van V. Tilman: Kent gij uw familie? Op deze plaats sprak 29 oktober ook J. Vriends over: Hoe de klot in de Peel kwam. De Kring,,De Kleine Meijerij" van Oisterwijk ging 7 september op excursie naar Zoutleeuw, Scherpenheuvel en Sichem. De Kring,,De Heerlijkheid Oirschot" nodigde zijn leden op 16 oktober uit voor een lezing van K. Maat in De Zwaan met als onderwerp: Zie de mens. De Kring,,De Heerlijkheid Oosterhout" luisterde 27 augustus in het Streekarchivariaat naar een lezing van zijn voorzitter R. van Roosbroeck over: Een vergeten stuk Nederland. C. Buiks heeft de eerste aanleg van een kruidentuin gerealiseerd. Op 13 augustus begon de archeologische werkgroep aan een opgraving in de St.-Janskerk. De Kring,,De Oude Vrijheid" van Sint-Oedenrode had 26 september een gloriedag: de opening van het heemkundig museum in het voormalige St.-Paulus Gasthuis, waarover U elders kunt lezen. Op 28 september had de jaarlijkse excursie plaats en wel naar Breda en Etten-Leur. Voor 23 oktober werden de leden in Hotel van Eijk uitgenodigd voor een lezing van Wies van Leeuwen over de gotische Brabantse kerken. De natuurgroep hield 25 oktober een paddenstoelen-wandeling in de Vresselse bossen. De Kring,,Son en Breugel'' was aktief aanwezig bij de Pieter Breugelfeesten op 8 juni in Breugel. Bij het éénjarig bestaan 5 augustus memoreerde het bestuur met voldoening: toen begonnen wij met vijftien leden en vandaag hebben wij er bijna honderd! Rond de torenfeesten op 27 en 28 september verzorgde de kring een tentoonstelling in het oude gemeentehuis. De Kring,,Tilborch" hield 29 juni een excursie naar het Duitse Benedenrijngebied met het aansluitende Nederlandse gebied. Het winterseizoen werd 16 oktober geopend in zaal Hoogardie met een voordracht van P. van Gorp over Textielbewerkingen in vroeger tijden. De Kring,, Uden'' was 24 september uitgenodigd in het Sportparkpaviljoen voor een lezing van K. Maat over Oude Nederlandse boerderijen. Op 16 oktober kwam men bijeen in De Schouw, waar J. Brieffies zijn dia's met geluidsreportages bracht: Getuigen van het verleden, en: Heemkundige rondrit door Noord-Brabant. De Kring,, Vrienden rond de Vughtse Oudheidkamer" is volop bezig met een uitbreiding van de Oudheidkamer. Op 28 oktober hield W. Knippenberg in de zaal van de Technische Dienst een lezing over De Romeinse muntvondst in Vught en alles wat daarmee samenhangt. De Kring,,Weerderheem" van Valkenswaard ontving 30 september W. Knippenberg in Hotel Riche met zijn voordracht over Stiftsdames en Begijntjes. Op 20 oktober werd een bezoek gebracht aan het Bakkerijmuseum te Luyksgestel. De Kring,,De Erstelinghe" van Waalwijk begon 15 september in De Leest met een voordracht van J. Naaijkens: Leer ze mij kennen... de Brabanders! Hier bracht J. Vughts 7 oktober ook zijn lezing over de geschiedenis van Waalwijk. De Kring,,Zeeland" kwam 16 oktober bijeen in café 't Centrum en besprak o.a. de werkzaamheden rond de tentoonstelling M'75, die de week daarna in Zeeland was. p. D.G. 174

178 KRING-PERIODIEKEN DE KRING GEERTRUYDENBERGHE AAN HET WERK Al aanstonds na zijn ontstaan einde vorig jaar begon deze kring met een gestencild Mededelingenblad. Dit is nu gevolgd door een tweemaandelijkse uitgave onder de titel: De Dongebode, waarvan in augustus jl. het eerste nummer verscheen. De heer J. Kommers publiceerde in een aparte kleine uitgave van 12 pagina's een kort verslag van een onderzoek in de oude St.-Gertrudiskerk: De Kindergraven spreken, voorzien van tekeningen en schetsen. De heer S. Zijlmans, toegewijd en aktief secretaris van de kring, publiceerde onlangs een: Korte beschrijving van de Geschiedenis van het Liefdesgesticht St.-Agnes te Geertruidenberg, 30 pagina's. p. D.G. Actum Tilliburgis, 6 (1975), 2/3: J. Trommelen: De gruwelijcke en execrabele moord op Jan Cornelis Maes; W. van Hest: Thomas zet het mes erin; P. van lerlant: Historie van de Tilburgse wielersport. Boschboombladeren, juli 1975: A. van Drunen: Ter inleiding; idem: De Moriaan en De Roodenburgh; P. van Engelen: St. Machutus en zijn verering in Vught; M. Spierings: P.J. Sweens, Koffiebranderij van 1782; H. van den Berselaar: Bossche gevelstenen IV. De Dongebode, l (1975) aug.: B. Zijlmans: De gravure als prentkunst in de 16e en 17e eeuw; N.N.: 'n Bodemvondst! en nu? Gemerts Heem, zomer 1975, nr. 59: Redactie: Monumentenjaar; C. van Schijndel: Van de voorzitter; M.A. v.d. Wijst: Transport van de hoeve Strijbosch in 1552; A. Otten: Mr. Paulus de la Court, staatsman en ook boerenapostel van formaat; E. Loffeld: De Rips;. M. Pennings: Gemert een monument rijker; N. Rooderkerken en W. Vos: 27e Werkkamp; W. Vos: Gemerts dialect. Heemschild, 9 (1975), nr. 3: A. Heesakkers: In memoriam Bertus v.d. Zanden; B. v. Zanden: Roois herfst-liedje; W. Heesters: Pastoors tijdens de Hervorming; idem: Het leengoed ten Houte. De Kleine Meijerij, 26 (1975), nr. 3: J.J. Vugs: De oude toren en kerk van Enschot; J.A.J. Becx: Het geslacht Becx, vijf eeuwen in de Meierij II; Th. Bruning: Nogmaals: Philips contra Johanna; W. de Bakker: Rond de kansel in de hervormde kerk van Oisterwijk. Mededelingenblad Kempenland: nr. 40, sept. 1975: T. Klaversma: Het wapen van Eindhoven; J. Spoorenberg: Een naam voor de provincie Zuid-Oost-Brabant; J. Melssen: Enige bijzonderheden over de Eindhovense hervorming en beeldenstorm; J. Spoorenberg: De geschiedenis van de Eindhovense hoedenindustrie X; idem: Korenmaten of droge inhoudsmaten III; N.N.: Op zoek naar Liekes XVII; J. Melssen: Eindhovenaren als poorters van Den Bosch II. Mededelingenblad Peelland: sept. 1975: G. van Hooff: Helmonds Arbeidsleven rond 1900 II; J. Senders: Museum in Uden; N.N.: Het Hoog-Ambacht. Met Gansen Trou, 25 (1975), nr. 7/8: Beschermde monumenten van de streek; C. Dankers: Dorpskerktorens in het Bovenland van Heusden; nr. 9/10: H. van Bavel, A. v.d. Hurk en G. v.d. Velden: Het Kalendarium van Bokhoven. Udense Sprokkelingen, 1975, nr. 10 en 11: J. Sluijters: Weersvoorspellingen voor de boer in vroeger tijden. De Waterschans, 6 (1975), nr. 1: Red: Ter inleiding; idem: De Algemene Jaarvergadering; J. Bervaes: Voorstel tot een Genealogisch-Historische werkgroep; A. Laane: Tintentoonstelling 1978; W. van Ham: Fraaie prentreprodukties met vreemde onderschriften; E.H.: Klein restauratie-nieuws. nr. 2: A. van Rijckevorsel: Mededelingen; E. Hartel: Herinneringen aan onze Joodse stadsgenoten; W. van Ham: Twee Markiezaatsdorpen jubileerden; idem: Aanwinsten van de archiefbibliotheek. 175

179 DE ADVIESCOMMISSIE BOERDERIJEN VAN BRABANTS HEEM Wie een boerderij wil verbouwen moet daarvoor aan het gemeentebestuur verlof vragen. Wie een boerderij in het buitengebied wil verbouwen moet bovendien een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten (G.S.) hebben. Immers de bestemming van het perceel verandert: van agrarisch gebruik" naar burgerwoning". Die verklaring moet het gemeentebestuur bij G.S. aanvragen. Zodat dit is gebeurd schakelt het Provinciaal Bestuur onze adviescommissie in om te rapporteren over de vragen a.) of de boerderij landschappelijk, architectonisch of volkskundig van waarde is b.) of het verbouwingsplan het karakter van de boerderij schaadt en zo ja, hoe het plan zou kunnen worden verbeterd. De rapporteur zendt zijn rapport aan de Prov. Planologische Dienst in. Deze brengt uiteindelijk advies uit (eventueel na overleg met de architect) o.a. via een Werkgroep Afwijking Bestemmingsplannen aan G.S., die de verklaring van geen bezwaar, al naar het advies, afgeven of weigeren. Daarna kan de gemeente, die inmiddels advies vroeg aan Bouw- en Woningtoezicht en aan Welstandstoezicht, de verbouwvergunning geven. Helaas zijn er nogal veel gemeenten, die verzuimen de bestemmingsverandering door G.S. te laten goedkeuren. Ook het toezicht op de uitvoering van de verbouwing (door de gemeentelijke dienst van Bouw- en Woningtoezicht) faalt vaak. Daarom worden in Brabant nog zoveel boerderijen verprutst. Boerderijen in de dorpskom vallen buiten de regeling, dus daar heeft de adviescommissie geen bemoeienis mee. Boerderijen, die op de monumentenlijst staan vallen onder liet toezicht van de ambtenaren van de Rijksdienst voor de monumentenzorg. Hoewei de adviescommissie tot voor kort uitsluitend rapporteerde, wil ze nu veel meer voorlichtend gaan werken. Ze houdt tentoonstellingen (zie bv. de Mededelingen voer in dit nummer) en organiseert af en toe spreekuren, waar kenners van de Brabantse boerderij de verbouwers adviseren. De commissie bestaat uit een aantal rapporteurs, die ieder een rayon bewerken. Een kaart van die rayons volgt hier. In het volgende nummer zullen we de namen van de rapporteurs en de gemeenten waaruit hun rayon bestaat opnemen. PROTMCC NOOaO-BMABANT A.D. KAKEBEEKE O RAYONINDELING 176 RAPPORTEURS BRABANTS HEEM

180 DE STICHTING BRABANTS HEEM nodigt u uit voor de 29e Reeks Heemkundige Studiedagen op 14 maart en 28 maart 1976 te Boxtel Mogen wij de deelnemers vriendelijk verzoeken stipt op tijd aanwezig te zijn teneinde hinderlijke storingen voor sprekers en toehoorders te voorkomen.

181 Heemkundige Studiedagen 29e REEKS TE BOXTEL (in de aula van het Jacob Roelandslyceum, Grote Beemd 3) Zondag 14 maart Drs.H.H. van Regteren Altena (Albert Egges van Giffen Instituut voor Prae- en Protohistorie van de Universiteit van Amsterdam): Organisatie en methoden van de stadsarcheologie. (met dia's) Drs. W. Knippenberg toont de door hem in samenwerking met Prof.Dr. J.E. Bogaers op verzoek van de Archeologische Commissie van het Provinciaal Genootschap samengestelde diareeks,,noord-brabant in de Romeinse tijd". Zondag 28 maart Drs.P. Verwers (Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek): Vroegmiddeleeuws begrafenisritueel in Noord-Brabant. (meit dia's) Dr.R. Kuper (Institut für Ur- und Frühgeschichte der Universitat Köln, B.R.D.): Steinzeitforschungen im Rheinischen Braunkohlengebiet. Oirganisation, Methoden und Ergebnisse. (met dia's) Na elke voordracht is er gelegenheid tot vragen stellen of tot discussie. Men wordt verzocht de vragen of opmerkingen schriftelijk in te dienen. Met nadruk zij gezegd, dat naast kritische vragen of opmerkingen ook eventuele vragen betreffende niet duidelijk geworden onderdelen van de voordrachten gaarne worden toegestaan.

182 Evenals verleden j aar zal iedere zondag van uureen pauze gehouden worden, waarin gelegenheid bestaat voor het deelnemen aan een gezamenlijke maaltijd a f 7.00 (inclusief) in Maison v.d. Wetering, Stationsstraat 49 (tel ) (kop soep, halve haan, frites, appelmoes, koffie). Voor het gebruiken van eigen proviand bestaat gelegenheid in het Jacob Roelandslyceum. Aanmelding tot deelneming aan de Studiedagen kan geschieden: a. door het verschuldigde bedrag ad f 5,00 voor beide Studiedagen, eventueel vermeerderd met f 7,00 per maaltijd (algehele deelneming komt derhalve op f 19,00) over te schrijven op giro-rekening van W. J. v.d. Broek te Boxtel. (Gegevens omtrent gehele of gedeeltelijke deelneming kunnen op girostrookje worden vermeld); b. door inzending van onderstaand formulier, waarbij men zich verbindt de kosten ter plaatse te voldoen. Na ontvangst van Uw giro-overschrijving zal U de deelnemerskaart p.o. worden toegezonden. Hierlangs afknippen Ondergetekende Volledig adres wenst deel te nemen aan de 29e Reeks Heemkundige Studiedagen te Boxtel (f 5,00) met deelneming aan de maaltijd op 14 maart en 28 maart (f 7,00 per maaltijd). Het verschuldigde bedrag ad f. zal ter plaatse worden voldaan (Handtekening)

183 W.J. v.d. BROEK Achterberghstraat 4 BOXTEL

184 Verschenen Bijdragen tot de studie van het Brabantse Heem Deel XIV BRABANTSE MUTSEN UIT GROOTMOEDERS TIJD door AUG. VAN BREUGEL Muis en Poffer uit H uuren N.Br. Uitgave Stichting Brabants Heem Eindhoven 1975

185 Sinds 1959 doorkruiste Aug. van Breugel Noord-Brabant, van Oeffeit tot Willemstad en van Nieuw-Vossemeer tot Budel, op zoek naar Brabantse mutsen en poffers. Hij wist tijdens zijn reizen een indrukwekkende verzameling mutsen, gereedschappen en materialen bijeen te brengen ') Maar minstens zo belangrijk zijn de aantekeningen, die hij maakte in tal van gesprekken met mutsenmaaksters. De kennis van techniek en materialen van deze hand werksters, heeft Van Breugel op het laatste moment vastgelegd. Immers, muts en poffer zijn reeds jaren verdwenen, zodat zij, die daarvan nog weten, vrijwel allemaal hoogbejaard zijn. In dit boek vertelt de schrijver op onderhoudende wijze hetgeen hij over de Brabantse muts te weten kwam. De achtergrond van de levensomstandigheden omtrent de eeuwwisseling heeft hij daarbij niet vergeten. ') Nu tentoongesteld in het heemkundig museum in het St. Paulusgasthuis te Sint-Oedenrode. Uit de inhoud: De hoofdtooi als statussymbool De (38) soorten mutsen De mutsenmaaktsters Hoe en waarvan de muts werd gemaakt en wat zo een muts kostte Welke muts in de verschillende plaatsen (61) werd gedragen Registers van personen, plaatsen en foto's De auteur

186 Het boek telt 192 pagina's. Om de ruim 180 fraaie foto's en reprodukties van oude bidprentjes goed tot hun recht te doen komen is het gedrukt op kunstdrukpapier. Het is gebonden in een aantrekkelijke integraalband, afmetingen 160 x 245 mm. De prijs is vastgesteld op f 27,50. Verkrijgbaar in de boekhandel of te bestellen bij J. Raaijmakers, Boschdijk 462, Eindhoven. Het boek is van belang voor alle mensen, die van Brabant houden en er dus veel van willen weten. Maar ook mensen, die graag handwerken zullen er veel uit leren. Natuurlijk niet zozeer om mutsen en poffers na te gaan maken, maar wellicht omdat de oude technieken en materialen kunnen inspireren tot nieuwe vormen van volkskunst! Hierlangs afknippen Wilt U mij zenden Aug. van Breugel, Mutsen uit grootmoeders tijd... ex a f 27,50 Naam Adres Woonplaats (graag in blokletters!) (Handtekening)

187 Brabantse kant Aan J. Raaij makers Boschdijk 462 Eindhoven

Nog meer weergeven

Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Twana Towne Ret

Last Updated: 11/07/2023

Views: 5513

Rating: 4.3 / 5 (64 voted)

Reviews: 95% of readers found this page helpful

Author information

Name: Twana Towne Ret

Birthday: 1994-03-19

Address: Apt. 990 97439 Corwin Motorway, Port Eliseoburgh, NM 99144-2618

Phone: +5958753152963

Job: National Specialist

Hobby: Kayaking, Photography, Skydiving, Embroidery, Leather crafting, Orienteering, Cooking

Introduction: My name is Twana Towne Ret, I am a famous, talented, joyous, perfect, powerful, inquisitive, lovely person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.